Boeksbespreking
Emile Henriot: ‘Aricie Brun ou Les Vertus Bourgeoigeoises’. - Plon-Nourrit et Cie. Paris. - 7.50 fr.
Een zeer mooie roman, die door iedereen mag gelezen worden.
Misschien is hij hier en daar iets of wat langdradig; maar boeiend is hij zeker, en origineel juist door zijn groote eenvoudigheid. Het boek vertelt ons de geschiedenis van de familie Brun, die, van den nederigen stand stilaan tot de hoogere stijgt. Gedurende heel de 19e eeuw zien wij hare leden leven, werken, wroeten, rijk worden of integendeel, ten gronde gaan.
Eene figuur echter komt hoog boven al de anderen uit, als een zuiver licht op een halfdonkeren achtergrond. Het is die van Aricie Brun, het meisje, diep teleurgesteld door hare eerste liefde, maar wier hart door de smart niet verdord werd. Ze zal niet meer trouwen, en aanvaardt met liefderijke toewijding hare dikwijls zware, ondankbare taak van jonge dochter. Hoe meer de tijd voorbij gaat, hoe meer hare jaren vorderen, hoe meer zij ook de goede engel van heel de familie wordt. Bij haar komen ze allen om raad en steun, omdat ze voelen dat zij zich heelemaal geeft zonder iets terug te vragen. Aricie Brun is geene heilige, geene buitengewone vrouw, maar ze is bij uitstek een wezen van goedheid en zelfvergeten, en bezit die groote, eenvoudige deugd, waarvan Stendhal zegde: ‘Moi, j'honore du nom de vertu l'habitude de faire des actions pénibles et utiles aux autres...’
T.D.
***
Nikolaus Lenau: Gedichte, herausgegeben und eingeleitet von H. Bisschoff. Stuttgart, Strecker und Shröder. 1924. XX + 235 p.
Herfst... Lenau's getijde! Immers, wie heeft beter dan hij de stem van den regen begrepen - die Stimme des Regens -, de stem der stilte - die Stimme des Schweigens. Het is op een stillen herfstdag dat ge 't werk van dezen grooten, ongelukkigen dichter lezen moet. Misschien komt u zijn schaduw te gemoet over de weemoedige verlatenheid van het Kempisch landschap.
Ik weet wel: de literaire mode van heden voelt niet veel voor den dichter van de Schilflieder.
Hij is te droefgeestig en vooral: zijne droefgeestigheid is van eene vermoeiende eentonigheid. Waarin ze overigens gelijk heeft... De verzen van Lenau hebben den cadans van herfstregen en zij gelijken elkander zooals lauwe, blonde droppen in een parklaan voor het opweer opsteekt.
In de wanhopige ziel van onzen dichter broeide steeds onweer; en er flitsten bliksems uit, verblindend-echt.
In Duitschlands dichterwoud lijkt Goethe de onnavolgbare ko-