Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5,16 MB)

Scans (50,88 MB)

ebook (4,21 MB)






Genre
proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24

(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort

Vorige Volgende
[p. 952]

Overzicht van tijdschriften

De studie welke de flinke en geleerde bestuurder der Wereld - bibliotheek in brochure uitgaf, is in ‘DE GIDS’ dezer maand als frontbijdrage opgenomen. Zij heet ‘Nederland, België en Vlaanderen’. In De Maasbode werd hem echter duidelijk gemaakt wat we daarover als katholieke Vlamingen hebben te denken. Drie sonnetten van Urbain Van de Voorde bereiken nauwelijks het peil van diens vorige verzen. Ook die dichter schijnt zijn Stum und Drang door te zijn. Er is verder te vermelden een studie over ‘Het Fascisme en het nieuwe Italië’ door Carel Boak.

‘DE NIEUWE GIDS’ opent op een portret van den zestigjarigen Van Deyssel en jubileumartikel ad hoc van Kloos, voornamelijk met betrekking tot de gedenkschriften. Johannes Reddingius recenseert de twee verzenbundeltjes van Alice Nahon. Eigenaardig dat over deze uitzonderlijke dichteres, wier tragisch leven en werk toch doorzichtig zijn, doorgaans niets dan banaliteiten worden verkocht. Het zes en zestigste binnen-gedacht van Kloos Wilhelmus is verschenen! Nog meer dichters die men niet meer jong heet, geven na hem teeken van leven: Helene Swarth met drie fransche ‘Rêves d'antan’ en Pol de Mont met drie vlaamsche nog onbeduidender gedichten. Wat verder ontmoet ik nog iemand ‘de chez nous’: Lambrecht Lambrechts doceert er over Schumann's ‘Zwei Grenadiere’.

Op een paar plaatsen staat ‘HET GETIJ’ zoo hoog dat het mijn begripspeil te boven gaat. Wat ik er echter wél van begrijp gaat mij dan weer niet boven 't vreeselijk ordinaire. Dit is een tijdschrift dat geen lijn heeft, niet leeft van iets.

Een merkwaardig tooneelstuk van Heijermans (wij lazen reeds met groote belangstelling de twee eerste bedrijven) verschijnt in ‘GROOT NEDERLAND’. Waarover na volledige verschijning meer. Frans Coenen plaats er een zeer mooie studie over Strindberg. Ook een flinke brok proza ‘Damespensioen’. Van de vier genoemde tijdschriften is ‘Groot Nederland’ gewis het interessantste.

Wat dat betreft, interessantigheid, heeft zelfs Brom's BEIAARD bijgewonnen sinds er Kees Meekel's ‘Ahasverus’ in verschijnt, al volgt daarna een kalmer bijdrage over de summa opusculorum van den H. Thomas, van Aquino door Fr. Kruitwagen O.F.M.

Ook ‘BOEKENSCHOUW’ komt in die lijn van het zeer interessante, en wel voornamelijk met een bespreking-résumé van ‘Humor in die algemeen en sij uiting in die Afrikaansche letterkunde’ door F.E.J. Malherbe. Waarna bespreking van een boek ‘Une heure avec...’ door Frederic Lefevre. Intervieuws van acht en twintig letterkundigen waaronder voornamelijk Henri Bordeaux, Alphonse de Chateaubriant, Jean Cocteau, Roland Dorgélès, Georges Goyau en Jean Mauriac on-

[p. 953]

derscheiden zich door de belangrijkheid hunner verklaringen. Het spijt ons niet in bizonderheden te kunnen treden.

Als ‘WIL EN WEG’ wat brengt van Herman Hana, bezorgt het keer op keer noch min noch meer zoowat het vlotste, geestigste proza dat ergens verschijnt. Die man is uniek. Het is een genot als een voortdurende glimlach Hana te lezen. Hier heeft hij het nu weer over sierkunst en verstaat daardoor tatoueering. Wat verder over ‘De ontwikkelingsgang der Beeldhouwkunst’. Wordt verder aanbevolen de cursus van L. Simons over ‘Het drama der XIXe en XXe eeuw’. Als roman gaat er nog immer Dicken's ‘Londen en Parijs’ voort.

Het ‘VLAAMSCHE ARBEID’ nummer dezer maand zou zelfs heelmaal niet in aanmerking komen indien daar niet waren een zwak onuitgegeven gedicht van Prosper van Langendonck en de impressie die Jozef Muls meegebracht heeft van de Brugsche Gezelle - herdenking.

‘POGEN’ daarentegen, dat anders door de gedichten merkwaardig was, verdient de eervolste vermelding voor het proza dezer maand. De schets die Wies Moens in zijn frisch proza van Pieter Van der Meer de Walcheren ontwerpt is van de beste die wij van dezen schitterenden prozaist te lezen kregen. Toch zal de virtuoos op zijn hoede moeten zijn eens dat de routine van het gouden woord hem eigen is geworden. Ik snap b.v. al niet de logiek der beelden in dezen zin: ‘Weten wij tans, aan den koepel van de tijd boven ons werk, Van Der Meerês naam branden als een vriendlike, waakzame lamp, slechts wanneer wij overstroomen van de olie die haar vult, kan iets duurzaams en geluk-aanbrengends door ons te bloeien aanvangen op aarde.’ Hoe zit dat eigenlijk met die olie die uit een lamp overloopt en iets doet bloeien? Is dat, in plaats van nieuwe frischheid, niet een angstige overloop naar de oudste rhetoriek? - Daarbij te vermelden twee degelijke studies, eene over ‘Architectuur’, de andere over ‘Eigendomsplicht’, door Pater Van Winckel; waarna weer zeer actueel boeit het oordeel van Pol en Paul de Mont en van Herman Teirlinck over ‘Marieken van Nymegen’, de opvoering die zoowat het artistiek feit van dit jaar is geweest.

‘TOONEELGIDS’ mag deze maand niet ongelezen blijven, zij het dan maar om de eerste bijdrage over het parijsche tooneelleven door Paul van Sonsbeeck. En de rubriek ‘kritiek’ is ditmaal aktueel breeder uitgewerkt dan anders en rijk ge-illustreerd.

In het flinke ‘VLAAMSCH OPVOEDKUNDIG TIJDSCHRIFT’ wordt de grootmeester der katholieke paedagogiek in Amerika, Mgr. J.L. Spalding gehuldigd door Dr Fr. De Hovre. - Een merkwaardige bijdrage van den gehuldigde-zelf over bezieling in de opvoeding typeert raak zijn opvattingen.

‘VROUWENLEVEN’ geeft aan Zuster Jozefa na Pater Thielemans het woord over de vorming van het gevoel bij het jong meisje. Opvallend hoe veel minder fijn en taktvol hier de vrouw-kloosterlinge dan de man-priester is. Ik kan mij niet

[p. 954]

ontdoen van den indruk of Zuster Jozefa wil nu bepaald hebben dat wij haar intelektueele waarde ook niet onderschatten. Zij wil bepaald toonen dat zij wijsgeerig onderlegd en in alle geval zoo maar niet de eerste de beste is. Het is spijtig. De waarde van 't werk als beinvloedende kracht verhoogt er niet door! Hierop volgt een teeder gedicht van M.A. Theunissen en een relaas over ‘een rustoord voor onderwijzeressen op het eiland Funen’ (Denemarken) door Mevr. D. Logeman - Van De Willigen.

Om te sluiten met ‘ONS GELOOF’ worden vermeld als belangrijk de hoofdbijdragen ‘Om de navolging Christi beter te verstaan’, door Kan. Mahieu en over ‘Liturgische processies in de Middeleeuwen’ door E.H. de Corswarem. ‘Ons Geloof’ blijft steeds even levendig en frisch...

 

G.W.


Vorige Volgende