Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 817]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karel Verlat
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 818]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En alhoewel de geschiedenis van Antwerpen rijk weze in merkwaardige gebeurtenissen, heb ik bij voorkeur sterk en stevig bewogen toestanden gekozen, als zijnde meer in overeenstemming met den aard mijner kunst.’ Dat hartstochtelijke miek hem velen vijandig, vees hem vast in eigen opvattingen, liet hem nooit komen tot rijpe bezinking, joeg hem tot zijn ongeluk van 't een doek naar 't andere, naar alle vakken en kunstuitingen; maar 't was ook grootendeels aan dien hartstocht dat hij zijn invloed dankte op leerlingen en op volk, want hartstocht is een vlam en een vorm van macht. Verlat heeft geleefd voor de kunst; kunst was hem alles, al 't overige gleed over een oliejakker van onverschilligheid; en dat opsluiten in den ivoren toren heeft geschaad aan zijn genre en godsdienstige stukken geschilderd met brio maar zonder ziel. Van finanties had hij geen benul, geld was slijk der aarde; hij was vrijgevig, royaal, van eene mildheid zonder perken en van een dienstvaardigheid zonder weerga; in dien gepantserden strijder met het bitsige woord woonde er een gouden hart. Dujardin, geloof ik, vertelt hoe Verlat eens met 500 fr. op zak naar huis stapte, verkoopprijs van een tableau, goedkoop versjacherd om wille van den broode; onderwege ontmoet hij een armen duivel van schilder wien de drukkelijkheid en de nood uit het gelaat waren te snijden: geen vijf minuten later waren de bankbriefjes in den zak van den collega opgeborgen. Zelf vrijgevig, veronderstelde hij bij vrienden en kennissen dezelfde heilige onverschilligheid voor den mammon; Max Rooses zegt dat heel kostelijk: eene erkende schuld was voor hem hetzelfde als eene betaalde schuld. Maar we kunnen dan ook vermoeden dat Mammon zich vroeg of laat zou wreken aan dien kunstenaar, die soms 't geld door de vensters wegsmeet en zoo onbedachtzaam schulden afteekende in den zoeten waan dat ze daarmede ook waren afgelegd.
***
Leeren wij uit zijn ‘Causeries’ welke princiepen hij er op nahield voor de schilderkunst, en welke vorming hij noodig achtte voor de jonge kunstenaars. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 819]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerst en vooral moeten ze leeren teekenen; we hebben legioenen schilders, waar wie zou een ‘Punch’ kunnen illustreeren?; teekenen was steeds de roem der Antwerpsche Academie: ‘La figure humaine et la beauté corporelle seront toujours l'idéal de l'art plastique et ce qu'il y a de plus difficile à rendre’. ‘Sur 100 jeunes gens ayant le sentiment de la couleur, il n'est pas rare de n'en trouver aucun ayant celui du dessein. Les tempéraments de coloristes poussent abondamment chez nous; mais les dessinateurs sont clair-semés; formons-en donc’.Ga naar voetnoot(1) - Hij zelf bracht het zoover dat hij op het einde van zijn loopbaan de figuren niet meer moest aanleggen. Traditie is er noodig; hoe doordravend ook van karakter, in kunst wil Verlat volstrekt blijven bij 't voorbeeld der oudere meesters, en aansluiten bij hen: met welgevallen haalt hij het woord aan van Meissonnier: ‘Heeren uit België, we zullen u de vlaamsche kunst leeren hoogschatten’. En waarom toch altijd gekeken naar Frankrijk, naar Bastien Lepage; waarom niet opgezien naar Rembrandt en Hals, naar Rubens en Jordaens? Wappers, de Keyser en hun tijdgenooten hebben den draad weer opgeraapt der vaderlandsche kunst, wilden niet weten van de fransche revolutionnaire nieuwigheden, hebben den eersten stormloop der fransche school gebroken, de jongeren moeten den tweeden aanval afslaan. - ‘Comme ses prédécesseurs, il (De Keyser) se tint strictement à la tradition d'un enseignement affranchi des influences de la mode et dont les principes doivent rester éternellement vrais’. Over impressionisme met zijn slappe teekeningen en zijn kladden verf is hij niet te spreken; maar dat impressionnisme is nu dood (in 1883); nu gaan we l'art photographique krijgen, juicht hij, en dat brengt scherpe en juiste teekening mede. En die juichende prophetie over een art photographique is recht teekenend voor de kunst van Verlat die er heel zijn leven naar gestreefd heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 820]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de werkelijkheid zoo raak en scherp mogelijk weer te geven. En nu we het algemeen karakter van Verlat leerden kennen, gaan we aan de hand van Max Rooses zijn levensloop na.
***
Michiel Karel Verlat, werd geboren te Antwerpen den 24 November 1924; zijn vader was zeepzieder; zijn moeder, eene begaafde vrouw die hem de eerste lessen gaf in het teekenen; in 1836 werd er bij Tessaro, op de Schoenmarkt, een steendruk voor het raam uitgestald, met het opschrift: ‘werk van een kunstenaar van 12 jaar’; de jonge Verlat had er naar modellen van Horace Vernet de inneming van Constantine afgebeeld. Zoo kwam dan Verlat, die aan studie den brui gaf, in 1838, als 14 jarige knaap, met den roem van een wonderkind in het Vleeschhuis aan in het atelier van N. De Keyser. Stobbaerts en De Braekeleer waren niet goed te spreken over het onderwijs van dezen schilder die zoo vele jaren den staf zwaaide over de Antwerpsche Akademie; Verlat in zijn ‘Causeries’ denkt met pieteit terug aan zijn eersten leermeester: hij was hoegenaamd niet streng; maar zelf onvermoeibare werker eischte hij vlijt en werkzaamheid van de leerlingen; van al de vrije ateliers is het waarschijnlijk dat van De Keyser geweest waar de meest uiteenloopende kunstenaars zijn uit voortgekomen; Swerts en Guffens hebben zich op muurschildering toegelegd, Hamman verkoos het historisch vak; Lies, het protret en de genre stukken; hij, Verlat, hield het met de apenstukken. Wij staan in de jaren dat Madou en De Braekeleer hun reeks kluchtige tafereelen ophangen langs de muren der musea; en de apenstukken van Verlat zullen wel dezelfde bedoeling hebben nagestreefd: den toeschouwer laten uitblazen om ze met nieuwgevulde traanklieren te brengen voor de eindelooze reeks heldentafereelen van de toenmalige schilderschool. Dat waren studies die hem bortelden uit het gemoed; maar Verlat, die in de vingers een gedurige drang voelde jeuken, wilde zich ook wagen aan de zoogenaamde groote schilderkunst, en in het atelier van De Keyser zal hij wel bijzonder hebben nagekeken hoe men een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 821]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
historisich tafereel ineensteekt; tegen compositie heeft Verlat steeds met eerbiedig ontzag opgekeken. In 1847 dingt hij mede naar den prijs van Rome; in de loge zijnde brak hij den arm; hij kon zijn doek wel afwerken, maar schoot nevens den eersten prijs; als onderwerp was de Judas' kus aangegeven; in '49 schildert hij ditzelfde thema voor de St-Germanus' kerk van Thienen, geboortestad van zijn vader. In '50 schenkt een rijke bloedverwant hem de noodige fondsen om gedurende vier jaren op studiereis te gaan, en Verlat neemt zijn vlucht naar Parijs waar hij met kleine tusschenpoos, 18 jaar lang verblijven gaat. Hij volgt er eerst de lessen op van Ary Scheffer, in diens atelier, en later gaat hij ter schole bij H. Flandrin in de Académie des Beaux-Arts. - Die keus, beter dan de uitdrukkelijkste getuigenis, leert ons dat Verlat zich geen rekenschap gaf over eigen karakter, en dat niemand zijnen weg kruiste, of ten minste dat niemand voldoenden invloed bezat om hem op de eigene baan te houden: hij, de dramatisch onderlegde, de realist, de geboren dierenschilder, gaat er zich op toeleggen om tafereelen ineen te steken, sober van gegevens, diep intens van gevoelen, en waarin lijn en kleur worden uitgepuurd tot het ideale. - Zijn Pieta uit de St-Andries' kerk met de klassieke moeizaam-bereikte samenstelling, en de fletsche tonen geven ons een gedacht van het doel waarhenen Verlat streefde (het doek dateert van 1850); vorm en kleur zijn zoo voornaam dat ze er nietszeggend bij worden. Courbet was ondertusschen onder invloed der spaansche meesters den weg opgegaan van het realisme; hij wilde het volk schilderen, in het schoone van zijn alledaagsch leven, en zijn palet verwierp de triomfante, schetterende kleuren om de school te huldigen van het grijze. Met zijn licht ontvlambaar gemoed ging Verlat geestdriftig de nieuwe banen op; het jaar '57 zag zijn vrachtrijder ‘le coup de collier’ in de tentoonstelling van Parijs. Verlat had er machtig hooge verwachtingen op gesteld; het werd een bittere ontgoocheling; in den Figaro werd het doek onbarmhartig afgetakeld, en uithangbord geheeten voor een ondernemer van verhuizingen; het kwam terug naar zijn atelier, werd aangekocht in '83 en ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 822]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schonken aan het Museum van Antwerpen. De furia van den dierenschilder dwingt zekere bewondering af; maar het valt aanstonds op hoe Verlat voor uitbeelding en voor kleur geen rekening hield met eigen temperament, met te groote geestdrift in 't zog van Courbet heeft gevaren zonder zich af te vragen waar die strooming hem bracht. De fransche titel - ‘coup de collier’ - geeft beter onderwerp der schilderij op; de paarden immers, die in opperste poging aanleggen, dwingen de aandacht af en laten niet meer los; de voerman met kletsende zweep en heffende lijf wordt enkel meegerukt met het paardengeweld. We hebben hier niet de poëzie van het gewone leven, de schoonheid schuilend in 't alledaagsch gedoen: het is een episch losbrekende storm tegen een hinderpaal, even dramatisch als de storm tegen de wallen eener stad. En die twee heldenpaarden, hoe hun spieren tot kwasten uitpuilen, kunnen heel het tooneel niet vullen; het kader is te groot; geen enkel alleenstaande wezen kan zulke oppervlakte met voldoende leven volgolven, met voldoende geluid volklinken. De grijze kleur is ten andere voor zulk reuzenwerk te fijn, te mat, te doodsch. En holten zijn er vele in het doek; wijzen we maar enkel op dien halven vierkanten meter groene verf zonder schakeering in het voorste beschot der kar. Zelfs men mag zich afvragen of dat nog wel schilderwerk is. Als men de hoofdpersonen zoo doet uitspringen tegen de ijdele lucht, als men struikgewas en bijkomstigheden en voorgrond zoo schematisch behandelt, wordt het dan niet eerder beeldhouwwerk? En in zijn geestdrift heeft Verlat er niet op gelet dat het voorste paard, met die houding der pooten, onvermijdelijk en oogenblikkelijk gaat struikelen. Na die mislukte poging keerde Verlat beslist der rug naar de school van het grijze; ze bleef als zuurdeesem hem op de maag liggen; in '83 is de wrevel nog niet gestild: ‘Courbet was groote kunstenaar... maar hij bracht niets nieuws aan, en 't zal Courbet niet zijn die hem de groote Spanjaarden doet vergeten’. Hij kwam dan in '87 een jaar te Antwerpen wonen, om de bittere pil te verduwen; in 1859 zit hij weder te Parijs; zijn gewone tonique: het dieren- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 823]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schilderen hielp er hem bovenop; vele en van zijn beste dierenstukken werden dan geborsteld. Eenige godsdienstige tafereelen dagteekenen ook uit die jaren, onder meer de Mater Dolorosa der Verlat-tentoonstelling: een Zaligmaker, rustige schoone menschenbloem, Maria met verwrongen onderlip, star van smart, armen rond het hoofd gestrengeld en eenigszins onbeholpen aanleunend tegen den stam van het kruis: menschelijke smart, moedersmart zonder meer. Geen zier godsdienstig gevoelen. Vormenschoonheid, warme klank der kleuren schijnen het nagestreefde doel. En de bruine saus, waarover Verlat het zoo gaarne had, en waarop naar hij beweerde onze oude meesters hun kleuren uitstreken om gloed te geven aan hun werken in den blauwen damp van wierook en uitwasemingen onzer kerken, doet de kleurenkorst van het doek reeds kraken. Waarlijk, Parijs heeft niets aan Verlat geleerd.
***
In 1869 werd Karel Verlat naar Weimar geroepen om er een schildersatelier te openen; de oude hertoglijke stad, prat op haar artistiek verleden, hield er aan erkende vlaamsche kunstenaars aan de Akademie te hechten om de leerlingen in te wijden in het koloriet onzer meesters: Verlat volgde Pauwels op en na hem kwamen Linnig, dan Struys. Het laatste jaar van zijn verblijf werd hij dienstdoende bestuurder der Akademie. Hoewel het stijve der hertogelijke hofhouding op hem woog, voelde Verlat zich toch gelukkig in de stille stad, en in de hoogachting die hem omringde. In de tentoonstelling hingen drie werken uit de jaren ('69-'74) de fabel van vos en ooievaar, tijdige hulp, de moeder van den Messias. Werk verzorgd tot in de puntjes, met iets van de praal van een prinselijk hof, rijke stoffering, rijke stevige kleuren, smijdig ineensmeltend als gegoten. Schitterend omhulsel, voornaam, koud, arm aan zieleleven. Voorwaar, daar was Verlat opweg een soort orator didacticus te worden, een hofschilder. Tijdige hulp: een meisje, onder den sprong van een wolf ligt verbauwereerd, nog half onbewust van 't gevaar, ten gronde; kousen en kleed en bijkomstig- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 824]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heden in hun nette verzorgdheid, tooien een roodkapken dat in hertoglijke zalen mag verschijnen. Maar het is den schilder daar niet om te doen, wel om den strijd tusschen toebijtenden hond en wolf, om den lust van hun verstreuvelde pelsen. De Moeder van den Messias is overbekend, en dankt zijne bekendheid aan dat overschoone Jesus-kindje slapend neerliggend op den schoot zijner Moeder, een wolk van een kind, dat met den kil matten glans van gezondheid de moeders om zijn bloemerigheid de tranen in de oogen doet krijgen; het Cadum-bébé is er maar een verre naneef van. O.L. Vrouw ziet uit de toekomst het beeld rijzen van den Man van Smarten; met bitteren mond, met somberen blik waarin iets flitst van opstand, staart ze de verte in: maagd, moeder van God, medehelpster aan 't werk der Zaligmaking, ze verloor al haar parels en eeretitels; ze staat voor een grieksch noodlot maar zal zich weren en haar kind verdedigen. En rond haar staan de vier evangelisten (een nagalm van Dürer; St-Jan komt bekend voor als een vlaamsche jonge schilder ontmoet ergens aan den draai eener straat) als tamelijk onverschillige getuigen. Wat zijn de vier evangelisten uit den drijluik van Rubens (De Graflegging) dan reuzen van diep godsdienstige en diep gevoelde kunst. Uit zijn eigen was Verlat nog al sceptisch, met een dun laagje godsdiensterigheid; 't protestantsch midden brengt hem nu tot een protestantsch credo: Jezus, Maria, schoonste der menschen, punctum.
***
Gelukkig kreeg Verlat het gedacht naar het Oosten af te reizen om beter de bijbelsche tafereelen naar waarheid weder te geven; hij vertrok in Augustus 1875, verbleef eerst zes maanden in Cairo, van dan af tot in 1877 in het Land, meestal te Jeruzalem. Zijn ‘Causeries’ hebben een bladzijde vol begeestering over 't zonneland, daar kan men nu eens plein-airisme beoefenen, niet hier waar men negen maanden met frak en regenscherm moet loopen: - ‘Quoique chaude, la lumière orientale n'est pas jaune; sa vive clarté la rend blanche-argentine. Déjà au mois de mai, tout est brûlé par l'intense ardeur du so- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 825]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leil; une poussière blanchâtre couvre la campagne; plus de végétation fraîche, l'herbe est desséchée, les roches sont comme calcinées, et le soleil presqu'au zénith ne projette plus que des ombres très raccourcies, imperceptiblement colorées par le bleu d'un ciel toujours sans nuages pendant huit mois de l'année. Partout règne une lumière éblouissante qui dessine sur le sable les moindres détails d'ombres du modèle. J'ai expérimenté même que la flamme d'une bougie plantée dans le sable portait ombre et qu'en fixant sur une toile les couleurs: bleu clair, jaune clair, vert et rose tendres. éclairées en plein soleil, on ne les distinguait pas entr'elles... Dans ce pays immobile par son aspect général, où rien n'est changé depuis deux mille ans, il y a comme un souffle de grandeur qui vous pénètre et vous reporte en pensée aux époques de l'Ancien et du Nouveau Testament. L'Arabe y a conservé dans ses allures, dans ses gestes, une noblesse tout à fait biblique. Rien de plus saisissant à voir que son galbe pittoresque; ses belles formes en font un modèle des plus plastiques. On est émerveillée des beaux types arabes qu'on y trouve dans toute leur pureté primitive, des têtes et des membres nus dont les luisants donnent la coloration vibrante du métal. Nulle part la carnation humaine combinée avec la nuance des vêtements n'est plus colorée. Tout l'entourage de la figure lumineux c. à d. le fond étant clair, les chairs colorées donnent la valeur contraire de l'effet produit dans nos climats, où les fonds étant foncés, la figure ressort en clair.’ Een Oosten dus dat regelrecht staat tegen lucht en belichting der lage landen aan de zee; maar dit zonnelicht quia geweldig, en die typen quia geweldig en plastisch grootsch moesten zijn naar het hart van Verlat. En in de schroeiende zon trok hij met onvermoeibaren ijver aan het werk; na drie jaar mocht hij met 49 doeken naar huis afvaren. Verlat had steeds een zekere neiging tot hardheid van kleur; in 't Oosten drijft hij die neiging tot het uiterste; uit de lucht is alle vochtigheid weggeslorpt, de grond is versteend, de personen hebben vleezen lijk leder, of gelijk hij zegt, lijk staal met metalen glans, geen spieren vertoonen nog spel, ze werden als uitgebrand aan de oppervlakte der huid; het werden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 826]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dikhuidigen. En de kleuren liggen brutaal naast elkander, er is nu geen kwestie meer van polijsten, hij smeert ze over het doek met het schildersmes of kletst ze er op neer met vollen borstel! Het is waarlijk een verrassing den schilder van Weimar zulken tuimelaar te zien maken en voor faktuur en voor onderwerp; en wie zou durven beweren dat Verlat niet met glans het krachtstuk heeft volbracht? Staan we niet stil bij het schoone portret van het Oostersche meisje noch bij de andere portretten en landelijke tafereelen; Verlat vertrok naar 't H. Land om godsdienstige stukken af te borstelen en zal zich in zulke tafereelen best hebben uitgesproken. - In eene graflegging waagt hij zich nog eens aan een onderwerp van ingetogen stemming; het is eene omzetting in nieuwen stijl van vroegere doeken; in het dood - uitgestrekte lichaam van den Zaligmaker (het is opvallend hoe Verlat Kristus ook in zijn Oostersche stukken uitbeeldt als een blanke Europeaan) ligt er zeker iets onzeggelijks rustigs, en eene belofte van verrijzenis; zoo hangt een zekere wijding over het doek; de omstaanders echter zijn niets voelende, bijna onverschillige toeschouwers; en buiten het koloriet valt er geen kentering, geen zwenking op; innerlijk is het de Verlat der Mater Dolorosa. Maar waar hij, gelijk in ‘Vox Populi’ den krater van het oostersch fanatisme kan laten laaien en lava spuwen, daar viert hij hoogtij; wat een baaierd van wild woeste gebaren, wat sabbath van haat; de oude fielt van een Bararbas met den bouwvalligen mond, de loensche oogen, den afschuwelijken rictus en die in triomf wordt weggedragen is het exemplaar van een lichamelijk en zedelijk vervallen menschheid; ginder op den achtergrond staat het ideaal, de blanke Kristus, in het halfduister van een mist; Pilatus verdwijnt achter de wegschuivende gordijn: ‘surtout, pas d'histoires’. Het is een duidelijk opzet van Verlat den Zaligmaker in het halve duister te houden, het geldt hier immers de uitbeelding van den keus van 't volk; het doek echter lijdt aan gebrekkige eenheid; er zijn twee tafereelen boven elkaar geschoven, verschillend van kleur, van lucht, licht, en stemming, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 827]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de opgestoken vuisten van het joodsche rapalje verbinden maar kwalijk die twee deelen. Zijn ‘Vox Dei’ mist die felle dramatiek, die virtuositeit; 't is een lastig ineengestoken doek, maar geen werk van Verlat geeft ons zoo'n goeden kijk op zijn opvattingen en bedoelingen in godsdienstige schilderstukken. Van uit het middenpaneel treedt de Zaligmaker, scherp afgeteekend tegen schril-blauwe lucht, met verwelkomend en zegenend gebaar toe op de ongelukkigen, op de zwakken en op de ellendigen wien Hij de goede boodschap kwam brengen: ouderlingen die kwijnen in 't gevang, zwarte slaven en blanke slavinnen, zieken en armen. St-Pieter staat gedwee, met oogen die maar halfverstaan, naast zijnen Meester. Links van den Messias staat de geweldige boetpredikant der woestijn; Johannes de Dooper, de profeet met de harde woorden: ‘Addergebroed, wie leert er u de wrake Gods ontspringen’ heft de handen op naar de vijanden van Kristus, die zijn woorden in den wind slaan, en zijn zending te niet doen: een half verbeeste Cesar; de inquisitie, twee dominicanen die in woede naar Kristus opkijken; het fanatismus: een jood die na Calvarië het paaschlam nog slacht. Wat een logomachie! niet dat wij ons ergeren over de dominicanen; ze mogen er gerust staan tot blijvende herinnering aan den tijd dat al wat liberaal sprak of voelde de inquisitie uitspeelde als opperste troef; het was de dikke Bertha van alle discussie, als dat woord weerklonk met tremolo in de stem, dan werden alle stellingen omver geblazen en moesten de katholieken volgens de regels der kunst, dood zijn en kapot. Als men bedenkt dat Em. Verhaeren beweert zijn geloof te hebben verloren bij 't verschijnen van de schim van Inquisitie en Galilei; en dat in de gebroeders Karamazov Torkuemada den terug op aarde gekeerden Kristus zelfs in de boeien laat slaan en Hem naar den brandstapel wil sturen! Laten we Verlat gerust rammelen met dien blikken donder, en maken we een kruisken over die zijluiken al ware het maar om dien prachtigen gelen hoofddoek van den offerenden jood; maar 't zal toch iedereen opvallen hoe 't gevoelen de innerlijke drang, met zoo'n programma-schilderij, onder vijf of zes doofpotten dood- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 828]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat. Verlat hadde ten minste in den Zaligmaker het hoogste ideaal kunnen huldigen van naastenliefde van nederbuigend medelijden naar de geknakten; maar deze kunstenaar, zoo vrijgevig en goedhartig, wist nooit af te dalen tot de diepten van zijn gemoed; hij gaf geld om geen smarten te zien, maar ze doorvoelen heeft hij nooit gedaan, omdat hij waarschijnlijk nooit zelf groote smart kende. - In plaats van met gansch zijn hart te schilderen, schilderde hij met zijn hartstocht; 't wordt een politiek stuk en de politiek drukt er haar stempel op van gemaaktheid en perneuterigheid.
***
In 1877 riep het ministerie Verlat uit den Oosten om hem tot professor der Akademie aan te stellen; bij het gebeurlijk aftreden van De Keyser, zou hij dezen opvolgen als bestuurder. Maar bij het ontslag van De Keyser, had Verlat een schoon gebaar van edelmoedigheid: uit achting voor zijn oud-professor Geefs verzocht hij het ministerie dezen tot dienst-doenden bestuurder te benoemen; hij zelf kwam eerst in 1883 aan het hoofd der Akademie. Antwerpen kocht van Verlat als welkom bij terugkeer, zijn pas voltooid stuk ‘De leeuw en de slang’; later werd 't geruild tegen de ‘Verdediging der kudde’. Iedereen heeft dat meesterlijk doek in het muzeum van Antwerpen bewonderd: in de verschroeiende zandwoestijnen met lichte en eentonige heuvel-kammen waar niets de aandacht afleidt, zijn de twee brute krachten opeengebotst: de overdweers-getuimelde leeuw ligt aan den grond gespijkerd, in machtelooze woede slaat hij de klauw in de ijdele lucht; in vlugge vaart, met flitsende kleine oogskens en breed uitsprietende dreigende horens, komen twee andere buffels recht op den toeschouwer aangestormd. 't Is de verrassend juiste, scherpe, photographische weergave van één oogenblik vol spanning; in een oogenblik is alles gebeurd: een sprong van den leeuw, een stoot van den buffel, en reeds is de beslissing gevallen. En welke zekerheid in den borstelslag; die met breede strepen de verf uitstrijkt, de vale huid van den leeuw dof doet glimmen, de huid der buffels sprokkig - schubbig aanlegt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 829]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dees tafereel viert de Verlat der groote doeken misschien wel zijn triomf; en was het Oosten voor den vlaamschen schilder geen school van koloriet, zij gaf hem toch gelegenheid de krachten die in hem schuilden te brengen tot volle ontplooiing. Van dan af is Verlat in zijne dierenstukken grootscher en kloeker van toon, ongemeen vast en sober. Rond dien tijd kwamen de panorama's in de mode: Antwerpen bezat er op zeker oogenblik tot drie: de slag van Woerth, het zicht van Jeruzalem, en de slag van Waterloo; dit laatste van Verlat; het was 122 meters lang 10 meters breed; pleisteren soldaten en krijgstuig op voorgrond verhoogden nog den indruk derwerkelijkheid. Hoe liet de schilder zich verleiden tot dusdanige karwei? Was het uit zin voor het kolossale, of voor een zinsbegoochelend realisme, of was het om der wille van finantieele moeilijkheden? In '82 schilderde hij een tweede panorama voor Moscou; en de dood belette hem een derde af te maken, bestemd voor Chicago. Die panorama's werden hem een bron van veel verdriet, en lieten hem nog dieper zinken in schulden. De reis naar het Oosten had hem 100.000 fr. gekost; de tentoonstelling van zijn werk uit het H. Land in de verschillende steden: Weimar, Antwerpen, Parijs, Londen, Brussel, liet hem een even groot deficit: het panorama voor Moscou werd niet uitbetaald en kostte hem met verzending 150.000 fr. Dien put vermocht hij niet meer te vullen, hoe hij zich ook in die drukke jaren op allerlei gebied bewoog: portretten, jachten, decoratieve paneelen voor plafonds, en hoe gemakkelijk zijn gewrochten ook aftrok vonden; zijn vrienden vermochten het niet hem te redden, en zijne combinaties vielen steeds uit tegen verwachting. De schuldeischers werden al dreigender en dreigender; en op 't einde werden zijn werk, zijn herinneringen en aangekochte oude tableaux aangeslaan. En 't is misschien wel dan dat hij dit prachtige maar bittere doek schilderde waar een lui moddervet zwijn zich te goed doet terwijl de werkezel met de trouwe en treurige oogen, zich mag gelukkig achten een beetje te happen in een armzalig bladje loof. Het bestuur der Akademie zou een tweede bron worden van last en kommer. Tot hiertoe had de school | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 830]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Antwerpen geteerd op historische tafereelen; het landschap en het impressionisme overrompelden nu alles, en al waarschuwde Verlat er voor dat zulks maar een tij was die zou verloopen, dat teekenen steeds de hoofdzaak bleef, hij voelde toch dat er nieuw leven behoefde aangebracht. ‘Le mouvement artistique sérieux s'en va. Cette situation comparée à celle de Bruxelles, où la lutte est vive et animée aussi bien dans le camp des vieux que dans celui des jeunes, doit donner à réfléchir... Et cependant la population anversoise fait noblement son devoir. A la dernière exposition triennale on a fait pour 400.000 fr. d'achats’. In zijn ‘Plan général des études à l'académie royale d'Anvers et des réformes à introduire dans les cours de dessin et de peinture’ (1879) en in de commissie van hervorming ijverde hij voor de splitsing in stedelijke academie en hooger instituut; maar later bestreed hij hetzelfde voorstel met al de krachten zijner ziel. Hij had de draagwijdte ingezien der nieuwe schikkingen die de lessen van samenstelling en van uitdrukking onttrokken aan de Akademie, en overdroegen tot een onafhankelijk instituut; de glorierijke akademie van Antwerpen met haar heerlijk verleden, tot over eenige jaren de eerste van het vasteland, 15 jaar geleden gehuldigd door het zelfportret van Ingres: ‘Ingres peint par lui pour la célèbre Académie d'Anvers 1864’, werd door dezen maatregel verlaagd tot een plattelandsche instelling. Het was de triomf van Brussel en van de centralisatie-furie; en daar zou de strijdlustige Verlat zich nooit bij neerleggen; in gesprek, in geschrift trok hij hevig te velde; en toen hij bestuurder werd der Akademie liet hij zich in niets gelegen aan de nieuwe reglementen, en gaf les van samenstelling en uitdrukking in zijn klas van dierenschilderkunst. Maar dat koppig volhouden bracht hem in moeilijkheden met Instituut en met gemeentebestuur. Met dit gemeentebestuur had hij nog een anderen strijd uit te vechten. Het stedelijk bestuur had aan Verlat opgedragen, tegen 100.000 fr. de trapzaal van het herstelde stadhuis te beschilderen; er zouden twee kleinere stukken zijn elk van 4.70 m. op 3.30 m., en een groot stuk van 3.30 m. op 12.70 m. Verlat stelde voor als onderwerpen: het neerhalen van Alva's | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 831]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standbeeld, de fransche furie, en de intrede van Keizer Karel op 23en September 1520. Met Keizer Karel had het Stadsbestuur geen vrede, het vroeg de voorstelling van het Landjuweel in 1561. Verlat wilde daar niet van hooren: het landjuweel is te burgerlijk, te eentonig, het is een half ernstige, half ploertige plechtigheid, niet geschikt voor de schilderkunst, het brengt geen afwisseling mede voor de typen. (En inderdaad, men ziet in hoe een landjuweel een doek van zoo'n oppervlakte zou vullen.) - Maar welke rijke ineenzetting liet de Intrede niet toe?... En dan hadt ge een ineensluitend geheel, want die drie tafereelen zouden leeren hoe het volk zijn goede vorsten eert, zich op zijn tyrannen wreekt, zijn meineedige vorsten straft. Met al die redenen klopte Verlat toch aan doovemans deur; Keizer Karel zou nu eenmaal niet komen op de muren der trapzaal. Verlat gaf dan eindelijk toe, schijnbaar, want hij bleef vastbesloten zijn gedacht door te drijven; hij stierf echter alvorens het tweede stuk, de fransche furie, was afgewerkt. In 1888 had hij het eerste stuk geëindigd, waarin een samengeschoolde menigte het neergehaalde beeld van Alva, dat den rechterarm nog dreigend de lucht insteekt, naar de Schelde sleurt. Die menschen bewegen met groote levendigheid; de handigheid in teekenen, het gemak en de welsprekendheid der uitdrukking zijn zeker opvallend; leven is er genoeg, maar het blijft bij een uiterlijke levendigheid; van volksoploop of volksgewoel is er niet veel te bespeuren, wel van volks-figuratie; rechts zijn de toeschouwers braafjes in twee rijen gezet, het gaat er allemaal netjes toe en vele dier toegeloopen volksvrouwen dragen hun gelapte en gescheurde kleeren met de bevalligheid van een spaansche. Al die beslommeringen drukten op Verlat die op 't einde van zijn leven somber en achterdochtig werd en begon te gelooven aan vervolging. Hij kreeg een beroerte in 't laatste jaar van zijn leven, fleurde nog wat op en stierf den 23 October 1890. Hij werd op stadskosten begraven.
***
Voor het volk zal de stille zielenadel van een De Braekeleer wel steeds een besloten boek blijven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 832]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
evenals zijn fijne kleurenharmonie; het voelt dramatiek en wordt gediend door Verlat. De menigte zag en ziet daarbij in Verlat de laatste afstammeling van een groote schilderschool die de wereld met den klank van haren naam vulde. Dat is wel de grondreden van de blijvende volksgunst voor dezen kunstenaar. Echter de tijd, de onverbiddelijke rechter en schifter, zal veel van die overgroote doeken voor altijd den vergeethoek in duwen. De waarde van Verlat ligt niet in zijn historische stukken, meestal grootsprakerige en bontgekleurde declamaties; niet in zijn godsdienstige stukken, die ons niets zeggen om de eenvoudige reden dat Verlat, echte vertegenwoordiger van een enghartigen en hooghartigen geuzentijd, ons niets te zeggen had op dat gebied; niet in het landschap, waar hij weinig voor voelde, alhoewel in zijn dierenstukken sommige hoekjes van heide of moeras prachtig de warme broeilucht weergeven waarin het lage struikgewas opschiet. Van zijn portretten hing er een enkel in deze tentoonstelling: dat van den schilder Lies; Verlat moet met liefde dat bruingekleurd zwart-gelokte spaansche type hebben geschilderd, met zijn brandend dweepende oogen en het romantische van zijn verschijning; maar zou Verlat wel het innerlijke leven hebben kunnen halen uit het figuur van een doorsnêe - mensch, de tragiek - vermits hij zoo gaarne tragisch doet - die uitspint onder den schijn van doodgewone levensomstandigheden? De waarde van Verlat en zijne beteekenis ligt in zijn dierenstukken; Verlat begon met het schilderen van apenstukken, en eindigde als professor van dierenschilderkunst; welke verrassende sprongen hij ook make, als hij zich aan 't schilderen van dieren zet, valt hij als een ware kat steeds op de pooten; en deze tentoonstelling heeft eens te meer en op afdoende wijze bewezen dat daarin zijn kracht ligt. Hij had de dieren lief, vond behagen in hun rijken bonten pels met schijn en wederschijn, in hun vale glimmende huid, in het ruig streuvelende haar van hond en wolf; en die worden geschilderd nu eens, schitterend, dan fijn getint, dan weer stevig, maar steeds gespierd, verzorgd, con amore. En met bewonderenswaardige grootheid geeft hij in eenige rake | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 833]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zetten en trekken het eigenaardige weer van elke dierensoort, hun wel en wee, hun schalksche streken. Het meest bekend zijn zijn apenstukken. Hier zit er een met ineengedrongen romp te smullen aan een schel meloen, die op een halve maan geel verft op den grauwen achtergrond; met glitterig - schichtige oogen zit hij als te luisteren naar de malsche beten hoe ze achterkeel kittelen en dan zacht glijden naar de maag; daar met gewichtige rimpels in hun oudemannekens-gezicht, met gedempte stemmen, met een zekere geheimzinnigheid als stonden ze voor een nieuw ontdekt Amerika, steken ze met wijduitslaanden elleboog heel professoraal duim en wijsvinger op, sluitend als een sylogismus; en zij luisterden naar hun eigen wijsheid, ‘ils s'écoutent parler’ terwijl ze consult houden over een zieke kat, die het spel maar half betrouwt, maar toch onder den indruk is van zooveel voorname geleerdheid; of ze doen gewichtig aan schilderkunst en het voorhoofd groeit van 't geweldig peinzen, en anderen komen het werk bekeuren en houden de kin in den palm der hand met het gebaar van een pensoroso. Al zijn spot, zijnen humor steekt hij in dees kleedjen. De slag van Sadowa met zijn politieke gevolgen wordt een groote aap die een kleineren de noten van tusschen de tanden haalt, en schraapzuchtig toeziet of er niets anders te ratten valt; de eeuwige kwestie van den turkschen ouden man wordt het sterfbed van een oude aap, wien de waterpijp uit den mond glipt; andere staan de stervende bij, maar loeren bijzonder op den laatsten snik; Rusland met twee pistolen in den gordel, houdt den pols in de hand, en onkel Sam steekt voorzichtig het hoofd door het weggeschoven gordijn, of het uur van het testament nog niet sloeg. De opkomende stippelkunst moet het ook ontgelden, en bij het verschijnen in den ‘Figaro’ van de ongenadige kritiek op den vrachtrijder lucht Verlat zijne verontwaardiging in een aap die het afkrapsel van zijnen baard afvaagt aan een nummer van het blad. Verlat die geen hoogen dunk had over zijn medemenschen; schijnheiligen, zelfzuchtigen, die eigene onbenulligheid willen opdringen onder den bonten mantel van wetenschap en deugd, zal Vondels vers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 834]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over de wereld en een schouwtooneel wel hebben verdraaid tot een apentooneel; bij 't volk, en bij hem inzonderheid, is er in heel den rijken schat onzer scheldwoorden geen enkel met zoo'n wijdvertakte en uiteenloopende gamme van gevoelen als het scheldwoord: gij 'n aap! Niettegenstaande het voorbijgaande der omstandigheden waaraan die kleine doeken hun ontstaan danken, behouden ze toch hun waarde, omdat ze met zoo'n brio, zoo'n spontane meesterschap werden geschilderd; dan moet de schilder niet zoeken naar gamme noch samenstelling; ze duikelen op en staan met een vreef en een streek gekiekt met hoot en poot, met kleur en geur. Met evenveel genoegen ziet hij naar spel en doening van andere dieren; hij was een felle liefhebber van jagen, en in zijn tochten heeft hij met scherpe oogen gekeken naar hun pluimage en hun leven; naar jonge fazanten, die in een rossigen duinengrond aan 't spelen waren en nu hun vlerken openslaan voor den hond die aanrukt; windhazen die met bamisweder, als de zompen en de heide zonder glans liggen onder 't flauwe zonnelicht, en de verscheidene kleuren uit elkander worden gehouden, met heeten mond, en één spier, één uitgerekte drift het vlugpootig konijn nazetten. Hier ligt de vos op loer in een sober gehouden duinenlandschap; elders, in een schoon sous-bois, mistig van opstijgende neschheid, springt hij toe, - men ziet in den buigenden rug den schok nog doordaveren van den sprong, maar hij houdt slechts eenige pluimen onder den poot wijl de eendvogels met krijschenden langgerekten nek wegvliegen; en weer elders houdt de vos gastmaal: ‘compère le renard se mit un jour en frais, et retint à dîner commère la cigogne’; beteuterd kijkt de ooievaar langs zijn langen bek op de telloor waaruit de vos de laatste overblijfsels oplikt wijl hij grinnikend loenscht naar den toeschouwer; zijn gele pels slaat in warm akkoord met het rood - bruine tafelkleed en den oud - lederen stoel, en op den achtergrond strekt een mat - fluweelen landschap zijn rijkdom uit en zijn vrede (hier hebben we weer den voornamen Verlat uit het tijdperk van Weimar). En zijn Canteclaars, hoe ze zich, heer en meester over de deemoedige kippen, rechten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 835]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op hun sporen, met den rijk schitterenden dosch van een sultan van Turkije; de veren karbonkelen in de zon, de oogen sparkelen vuur, de borst zwelt tot berstens toe van overmoed; hij blaakt, hij gloeit van fierheid, zijn gekraai gaat alle hanen en hemel en aarde uitdagen; de wereld is hem te klein, hij doet de zonne rijzen. Verlat was een geboren dierenschilder; in eenige trekken toovert zijn penseel het beeld vast en schitterend voor oogen; dierenstukken van gewoon formaat (en die kleinere doeken waarin hij het leven betrapt zijn vaak van heel wat beter gehalte dan de groote dierenstukken met hun opdringerige dramatiek) vroegen hem niet meer dan 2 à 3 dagen werk, en Verlat werkte 5 uren daags. Veel dier kleine tafereeltjes zijn onafgewerkt, enkel schetsen, maar bekoren. omdat ze zoo spontaan uit de mouw werden geschud. Slechts een enkelen keer (vos die aansluipt naar haan en hennen) is het doek gelikt, te zoetsappig; de andere keeren staan de kleuren vrank en forsch naast elkaar, b.v. in den aap-tandarts, ongemeen kloek en sober van kleur en zijn laatste dierentafereelen als Kat en Hond zijn ongemeen grootsch geschilderd. Hier bleef hij steeds een echte ras-schilder, een zoon van 't blonde en frissche Noorden, hier vond hij tot den laatsten oogenblik de bron voor zijn hechtste kunst. En al ware het maar te dien titel, is Verlat zeker eene eereplaats op te houden in de rei der 19de eeuwsche vlaamsche schilders.
A.J. HALLEZ. *** | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lijst van de bijzonderste werken van Verlat:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 836]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|