| |
| |
| |
Een heiligenfiguur: Dr Edward Poppe
door Od. Jacobs, pr.
Weinigen wellicht in Vlaanderen hebben deze laatste jaren zoo'n verregaanden invloed op de zielen uitgeoefend als de E.H. Poppe, de nederige priester, die zich zelf beschouwde als de minste onder zijn medebroeders, en die niets anders verlangde te zijn dan een klein werktuig in de handen van den grooten Meester.
Van natuur uit was de E.H. Poppe met rijke talenten begaafd. Hij bezat een helder-klaar verstand, een rusteloos-zoekenden en toch kalmen geest, daarbij een open oog voor het schoone: van huize uit had hij aanleg voor muziek en letterkunde en nog meer voor teeken- en schilderkunst. Doch al deze natuurlijke hoedanigheden telde hij voor heel weinig in zijn priesterlijk werk en hij nooit naliet ze te gebruiken waar het pas gaf, ja zelfs er mee te woekeren zooals weinigen hem dat nadoen, toch wist hij, dat de groote werkkrachten van den priester zijn: het gebed, het offer, het nederig vertrouwen.
Ik leerde den E.H. Poppe kennen op het Groot-Seminarie te Mechelen in Januari 1915. Toen reeds had zijne gezondheid een geweldige kreuk gekregen. Hij had namelijk als brankardier bij het Belgisch leger den aftocht uit Namen meegemaakt, en was, door een zonneslag getroffen, op den weg blijven liggen. Twee vrienden, die hem vonden te midden van achtergelaten wagens en allerhande oorlogstuig droegen hem in der haast een bijgelegen klooster binnen, waar ze hem aan de zorgen van brave zusters toevertrouwden.
De volgende maanden werd er verder over hem niets meer vernomen. Te Temsche, zijn geboortedorp, waar zijn Moeder verbleef met nog vijf andere kinderen (twee dochters hadden reeds den familiekring tegen de kloosterwoon geruild), wisten de menschen
| |
| |
stilletjes tegen mekaar te zeggen, dat Wardje Poppe gesneuveld was.
Onverwacht als die van een doode was dan ook zijn terugkeer te Temsche op den vooravond van het feest van O.L.V. Onbevlekt - Ontvangen 1914. Elk was verwonderd den doodgewaande terug te zien in levenden lijve, ofschoon niet volledig hersteld.
Zooals ik hooger zegde, landde de E.H. Poppe een maand later aan in het Seminarie te Mechelen (dat van Gent bleef voorloopig gesloten). Hij vertoefde er tot Paschen van hetzelfde jaar. Over 't algemeen ging hij onopgemerkt voorbij. Alleen onder de lesuren trok hij nu en dan de aandacht door de gevatheid zijner antwoorden en het soliede zijner redeneering. Voor het overige leefde hij eenigszins afgetrokken, - al bleek hij zeer gezellig waar hij met vrienden viel - altijd minzaam en opgeruimd; en als we onder den speeltijd aan zijn kamertje gingen aankloppen, hoorden we hem doorgaans heel gezapig en innig een of ander geestelijk liedje zingen.
Zijn beste vrienden weten hoe hij toen reeds tot zijn goede Hemelmoeder die kinderlijk - eenvoudige liefde in het hart droeg, die in zijn later Priesterleven uitgroeien zou tot dien heerlijken Maria - cultus, waardoor heel zijn spiritualiteit een eigen tint en vooral een diepe innigheid en onweerstaanbare aantrekkingskracht krijgen zou.
Al mocht hij toen reeds doorgaan als een der best-begaafden en meest-godvruchtige seminaristen, toch heeft niemand toen, zelfs zijn beste vrienden niet, eenig vermoeden gehad van de uitzonderlijke rol, die hij later in de zielenwereld spelen moest.
Naar achteraf echter is gebleken, moet hij toen reeds vaag bewust zijn geweest van zijn roeping tot heiliging der priesters - naar zijn eigen overtuiging later, het hoofdpunt op zijn levensprogram.
Op aanraden van zijn geestelijke Overheid beproefde hij gedurende de Paaschvacantie 1915 de grens over te steken om het leger te vervoegen en zijn dienst als brankardier te hervatten. Zijn gezondheidstoestand immers was nu bevredigend.
Als petroolleurder verkleed wist hij de draadversperring te genaken ergens tusschen Moerbeke en De Klinge. Hier echter kreeg hij een harde noot te kra- | |
| |
ken. Eerst werd hij gedwongen zich gedurende een nacht en een dag in bange afwachting schuil te houden. Den tweeden nacht werd hij door het zoeklicht der Duitschers bestraald op het oogenblik dat hij tot de borst in het water een vijver doorwaadde. - Hij werd aangehouden en opgeleid naar het wachthuis, waar hij in zijn nat pak werd vastgezet tot den volgenden voormiddag. Door een snulachtige houding wist hij gedaan te krijgen dat de Duitschers hem loslieten tegen een geldboete van eenige marken.
Het lang vertoef in het water, de natte kleederen, de doorstane zenuwspanning der laatste dagen, hadden aan zijne gezondheid een tweeden deuk gegeven, die nooit meer uitgroeien zou.
Over Lokeren dan, waar hij eenige dagen ziek lag, kwam hij terug op 't Seminarie te Gent, dat ondertusschen was geopend, en hervatte zijn theologische studiën, die hij nu verder ongestoord voltrekken kon.
Hij werd priester gewijd den 1 Mei 1916, en enkele weken later aangesteld tot onderpastoor op Ste-Coleta te Gent, een stadskwartier van kleine burger-luitjes en werkmenschen, en van in 't wild opgroeiende kinderen, zooals het in smalle stadsbuurten doorgaans het geval is.
Hier nu begint voor het oog der buitenwereld dat ware heiligenleven, dat weldra over heel Vlaanderen schitteren zal als het licht op den kandelaar, als de stad op den berg.
Wondere zaken zouden er kunnen gezegd over het priesterlijk leven en over het apostolaat van den E.H. Poppe op Ste-Coleta, over zijn geest van gebed, versterving, van geloof en vooral over zijn liefde tot God en de menschen.
Al de menschelijke ellenden van die arme stakkers daar had hij willen wegbergen in zijn priesterlijk hart. In de mate van hun miserie steeg ook zijn medelijdende liefde. Ook hij kende die sublieme dwaasheid, waartoe de ‘Caritas’ een edelmoedig hart opvoeren kan: de nood was groot en de tijden waren slecht: 't waren de laatste, de nijpende oorlogsjaren. Alles wat de jonge priester bezat ging weldra naar de meest-behoeftigen: zijn geld, zijn eten, zijn bed zelfs, en toen dat alles weggegeven was aarzelde hij niet zijn viool - en hij hield zoozeer van vioolmuziek - en
| |
| |
zijn zakuurwerk naar den Berg van Barmhartigheid te brengen, om een arme vrouw, wier man in 't gevang zat, uit den nood te helpen.
Doch meer nog dan de armen en zieken en andere lijdenden beminde de E.H. Poppe de kinderen, de ellendigsten vooral. Hier voelde hij in hem wakker worden een tweede roeping, de roeping tot 't apostolaat bij de kleintjes. Hier begon hij heel nederig en met veel tegenkantingen en beproevingen, zijn eerste werk van kindervorming, zijn catechistenwerk, dat te Gent en in andere volkrijke steden sedertdien zulke prachtige uitslagen opleverde.
Tot aan zijn dood zal de E.H. Poppe de apostel blijven van de kleintjes. Wat hij hoofdzakelijk beoogde door zijn Catechistenwerk bij het volkskind, de aanpassing namelijk van de geestelijke ascece aan het kinderleven, zal hij later in breederen kring weten na te streven door het heerlijk werk, dat we den E.K. heeten, en dat grootendeels aan hem zijn organisatie en bezieling te danken heeft.
Niet altijd echter, dat begrijpt men licht,, was de horizont rooskleurig op Ste-Coleta. Zware, droevige dagen heeft de E.H. Poppe daar doorgebracht. Zijn grootsche plannen schenen soms zoo almachtig te mislukken. Och, wie onzer deed niet in 't leven, in minder of meerdere mate, de pijnlijke ervaring op van een brute werkelijkheid, die harteloos onze schoonste verwachtingen en edelste strevingen den nekslag toebracht?
‘Als alles lijden is, als al ons werk te niet gaat, dan is het Jezus' werk’, zoo troostte de jonge onderpastoor zijn bedrukte ziel, waar ze gestempeld werd met het zegel van het Christi-kruis. Veel geven ons te denken deze luttele woorden, die hij zich eens in bittere teleurstelling ontvallen liet: ‘Niemand hier op Ste-Coleta lijdt zooals ik, niemand bidt zooals ik, niemand werkt zooals ik, en toch ben ik de ellendigste van allen,’
Zijn geknakte gezondheid was natuurlijk niet bestand tegen zulk een zware taak; zijn krachten begaven hem. Hij kon niet verder meer. In Ooctober 1918 kregen eenige goedmeenende vrienden gedaan, dat hij tot bestuurder werd benoemd aan het klooster te Moerzeke - een rustkuur - waar hij met zijn po- | |
| |
broken en uitgeput, met een lichaam dat plooide onder den last van geleden ontbering en overspannen krachtsontwikkeling, maar met een ziel die vast als een magneetnaald boven alle menschelijk gedoe en alledaagsche wederwaardigheden naar de pool zocht van Gods wil en Gods liefde.
Zijn vrienden hadden gehoopt dat hij te Moerzeke spoedig zijn verloren gezondheid zou terugvinden. Hun hoop moest, helaas! weldra in bittere teleurstelling verloopen. Den 11 Mei 1919 wierp een eerste hartcrisis den afgetobden priester plat te bed neder. Het herstel volgde langzaam en nog voelde hij de naweeën van den eersten slag toen hem een tweede crisis op Sinxendag (8 Juni 1919) op de boorden van het graf voerde. Weer trad een trage moeizame beterschap in, gevolgd door een derde crisis, en zoo wordt voortaan zijn leven een aaneenschakeling van vallen en herstellen, van weer vallen en weer genezen. Doorgaans ligt hij nu te bed. Had hij zich niet aangeboden aan God als een lijdensoffer voor zijn apostolaat?
Doch zie, nu hij daar ligt, onmachtig en omvergeslagen, tot niets meer dienstig in de oogen der menschen tenzij tot last en kommer voor zijn omgeving nu ook slaat het uur door God aangeteekend tot verwezenlijking zijner grootsche plannen.
In de gedwongen werkloosheid van ziekte en onvermogen, in het licht van lijden en dood, in de beschouwing van gebed en genade, leert de E.H. Poppe beter de nooden tasten van onze eeuw en de redmiddelen inzien voor de kwalen van onzen tijd, en waar de ziekte hem een oogenblik loslaat, grijpt hij, rechtzittend in zijn bed met een schrijfplankje op de knieën, naar zijn pen, die rustelooze pen, die voortaan licht en bezieling zal brengen overal waar zijn kranke stem niet kan gehoord. Het ‘Eucharistisch Catechistenboek’, ‘Geestelijke leiding voor kinderen’, ‘Bij den Kindervriend’, allerhande traktjes en vlugschriften, honderde artikels in de verschillende Vlaamsche- en zelfs Fransche bladen, worden grootendeels, zooniet geheel, op dat ziekbed geschreven. Van op zijn ziekbed richt en organiseert hij den E.K., werkt hij mee aan de oprichting of instandhouding van verscheidene andere
| |
| |
apostolaatwerken. Naar dat verloren dorpje, - dat Moerzeke heet, - komt men weldra uit alle hoeken des lands, ja zelfs van over de grenzen, als naar een heilige bedevaartplaats. En niemand gaat vandaar weg zonder te hebben gevonden wat hij zocht: zooals geen andere immens bezat de E.H. Poppe de gave van raad, waarvoor hij als door bovennatuurlijke intuitie een uitweg vond voor de meest ingewikkelde kwestiën; zooals geen andere ook bezat hij de gave van vertroosting, die hem steeds een woord van zalving ingaf voor de meest pijnlijke zielewonden.
Een stout waagstuk van bovennatuurlijk geloof scheen het, toen Zijn Eminentie Kard. Mercier, in overleg met Mgr Seghers, dezen jongen zieken priester tot geestelijk bestuurder aanstelde bij de CIBI te Leopoldsburg. En 't scheen dat de Hemel onmiddellijk dat geloof en dien bovennatuurlijken durf beloonen wilde. De gezondheid van den pas-aangestelden leider verbeterde zoodanig, dat hij werkelijk gedurende 15 maanden onafgebroken den last heeft kunnen dragen van zijn zware bediening.
Een onbegrijpelijke werkzaamheid heeft de E.H. Poppe te Leopoldsburg aan den dag gelegd. Nergens ook voelde hij zich beter in zijn rol: Was hij hier niet te midden van zijn brankardiers, seminaristen en kloosterlingen, de Prieterschap van morgen? - Het werd hem nu duidelijk hoe dat apostolaat de bekroning was van al zijn werk, van heel zijn leven. Kort was helaas zijne zending te Beverloo, te kort misschien voor onze menschelijke berekeningen. Zooals overal elders echter dient ook boven deze phase van zijn priesterlijken arbeid deze kenspreuk geschreven: ‘Kort maar krachtig, zacht maar onweerstaanbaar’.
Met Kerstmis 1923 was hij naar Moerzeke afgereisd om eenige dagen in den familiekring door te brengen. Een week later, op Nieuwjaarsdag sloeg een nieuwe hartecrisis hem onverbiddelijk neer. Een andere volgde op Lichtmis, en een derde, den 6en Maart, bracht hem de zekerheid dat zijn loopbaan was afgelegd. ‘Het oude paard wordt afgedankt’, zei hij dan schertsend, 'k ga naar den Hemel’. Nochtans, tegen zijn verwachting in, herstelde hij een laatste maal, en reeds maakte hij nieuwe plannen voor een terugkeer bij zijn geliefde Cibisten, toen hem de doode- | |
| |
lijke slag trof. Den 10en Juni te 6 3/4 uur in den morgen, terwijl hij na het opstaan zich aankleedde om het H. Misoffer op te dragen, werd hij onverwacht door een nieuwe crisis neergebliksemd. Nog een lach op de Eerw. Zuster, die hem verzorgde, en op de familieleden die angstig kwamen toegesneld, nog een lange liefdeblik op het beeld van het H. Hart op de schouwplaat, en zijn priesterziel zong het ‘Introibo ad altare Dei’ van haar eeuwige Mis in den hemel.
Als een Jobsmare schoot het bericht van zijn dood over heel het land en duizenden vrienden en geestelijke kinderen voelden bij die tijding als een wilde slag op het hart, maar zochten tevens met betraande oogen naar den Hemel waar ze hem nu als een beschermer en voorspreker wisten bij den Heer.
Zes dagen lang bleef zijn lijk tentoongesteld. Onafgebroken kwamen vrienden, kennissen en geloovigen het heilig overschot groeten, en lieten een paternoster, een prentje of iets dergelijks aanraken.
Vele bladen en tijdschriften wijdden een artikel aan zijn nagedachtenis en roemden om strijd zijn heiligheid en deugd. Dagelijks komt men bidden op zijn graf, en duizenden aanroepen hem als een heilige. Reeds hoorde ik van wondere gunsten die op zijn voorbede zouden zijn bekomen.
Zal het den Heer behagen zijn dienaar te verheerlijken met hem op de altaren te verheffen? We willen ons niet wagen aan twijfelachtige voorspellingen en wachten nederig af wat de inzichten der eeuwig-wijze Voorzienigheid zijn.
Ondertusschen echter is het ons een plicht te zorgen dat het grootsche werk dat door den E.H. Poppe is in 't leven geroepen, niet wegkwijne, maar dat het voorts gedije in denzelfden geest van bovennatuurlijk geloof, van nederigen eenvoud en van kinderlijk vertrouwen.
Brussel, Oogst 1924.
|
|