Boekbespreking
Alb. Plasschaert: Korte geschiedenis der Hollandsche Schilderkunst, van af de Haagsche school tot op den tegenwoordigen tijd. - Uitg. Mij voor goede en goedkoope lektuur. A'Dam.
Alb. Plasschaert heeft een tweeden druk laten verschijnen van zijn overzicht der 19e eeuwsche hollandsche schilderkunst. Het is haagt een heel nieuw werk geworden. Plasschaert blijft weliswaar de fijnproever, de genietende, ik zou zeggen, impressionistische criticus, zonder de schilderkunst te zien in het groot verband met de geestelijke en sociale stroomingen, maar hij is niettemin een van de scherpste kenners in zake schilderkunst, die op dit oogenblik de pen voeren in Noord- of Zuid-Nederland. Hij weet de essentieele dingen te zeggen met zeer persoonlijke rake, vaste zinnen.
Dit zou met treffende citaten uit zijn werk te illustreeren zijn.
Het boek getuigt van een sterk en ruim aanvoelingsvermogen. ‘De kritikus van dezen tijd moet velerlei soort werk kunnen ondervinden. Hij moet gevoelig zijn voor het hevige, dadelijk na 't ontstaan weergegeven, vol dus van de vaart der ontroering, boven-al bekorend door 't leven en het levendige; hij moet het innige kunnen ervaren, waar de geduldige geest lang wijlde bij vorm en materie der dingen; hij moet zich gemeenzaam gevoelen met de statigheid van het geconstrueerde schilderij, tot overwegingen, der bouwkunst eveneens eigen, vertoont, en waaruit al het noodelooze of 't alleen-behaagzieke is verworpen. Hij moet in alles zijn volk eeren en niet overschatten; hij moet een punt van uitgang hebben, zonder zich door theorie te laten verkillen; of door marmer te laten vermeesteren.
De basis mijner waardeering is de erkenning die ‘architek-tonische’ uiting, waarin alles zich schikte tot onbreekbaar, statig, levend geheel. Maar ik zal niet eenzijdig wezen, want mijn hert is verrukt over het innige; en om het levende; ik sta daar nooit verbeten of afwijzend tegenover, integendeel’.
Plasschaert vangt aan met de ‘Schilders van de Haagsche school’ (Weissenbruch, J. Bosboom, J. Israels, De Marissen, enz.). Volgen: ‘De Haagsche Amsterdammers’ (o.a. Breitner, Bauer). ‘De Amsterdammers van Allebé’, ‘De psychologische realisten’ (Toorop, Thorn Prikker, W. Van Konijnenburg); ‘Intermezzo’ (V. van Gogh); ‘Overgangen’ ‘Is. Israels’; en korte hoofdstukjes over de tegenwoordigen, de wordenden, wandschilders en graphici.
Volgt op deze inleidende studie een lijst van Hollandsche schilders der 19e eeuw met biographische en raak-kenschetsende noteeringen over hun werk; met een serie reproducties.