Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 726]
| |
Gedichten
| |
Zomeravond-meditatie.
De zomeravond: kalm en vroom misterie
in kleine tuin. Hebt gij geluisterd, kind?
Straks zal Gods gouden vogel kwinkeleeren:
Uw hart zingt meê dat zijn geluk hervindt.
Een tros van rozen bloeit aan open venster
van heilge liefde o geheim symbool...
Elk droomt en zwijgt, aanschouwt de bloem, en wenscht er
de vroegste star voor ziel op verren dool...
Weer sterft een dag! Waar bleef ons vreugde dralen?...
O wisheid van verloren uren: witte zand
door moede vingren glijdt. (De roode stralen
van doode zon heel lauw over uw hand...)
De zomeravond, waar we mediteeren
in kleine tuin. Hebt gij geluisterd, kind?
Van vreemde lied o kalm en vroom misterie
waar ook uw hart zijn jong geluk hervindt...
| |
[pagina 727]
| |
Sneeuw-landschap.L'homme ne sait à quel rang se mettre. Il est visiblement égaré et tombé de son vrai lieu sans le pouvoir retrouver. Il le cherche partout avec inquiétude....
I.
De schoone dageraad van witte oneindigheden
gaat wassen aan verloren kim:
eerste genade-sneeuw o! grenzenloos verleden
met ongerepte vreugde-glim...
En heel de wereld tooit een zilverreine deken
van fraai geluk dees winterdag!
Straks rijst een zon geluidloos aan Gods hemelstreken:
bloeit aan Uw lip een lieve lach.
O effen heerlijkheid van eeuwge horizonnen:
geen meet dees glinstrend paradijs!
Hebt gij zoo schoon mirakel als een troost verzonnen
voor ons, op smarten-rijke reis?
We weten 't wel: de sierlijkheid van Uw genade
heeft over ons gesneeuwd! Het bleek
een morgen puur als nooit een menschenkind kon raden
een plein waar alle schaûw ontweek.
Polairen weelde-feest van eindelooze landen...
(We staan voor 't venster: droomen aan
een gracie-vol geheim heel wit... ons oogen branden
waar ieder wischt een zouten traan...)
Genade-sneeuw der eerste dagen: o verleden
met ongerepte vreugde-glim!
Toen wies een dageraad van witte oneindigheden
aan eeuwig droef-verloren kim...
| |
[pagina 728]
| |
II.
En weer voor 't venster... Waar Uw velden rustig glooien
ontspringt een beek, brak reeds het ijs.
Hebt gij 't gezien? Uw hyacinte heemlen dooien,
Adieu! uw sneeuwen paradijs...
Smelt weg Uw feërieke glans van landerijen,
gedoofd van goddelijk juweel
miljoenen-rijk facetten-spel... Wie zou niet schreien...
wien stokt de stem niet in de keel?
Memoriaal van eerste schoonheid: angstig keeren
ons oogen, reeds aan leed ontwend
naar sneeuwen landschap dat verging... O! vreemd begeeren
naar licht in sombre dagen-end!
Genade-paradijs van witte heerlijkheden,
landouw gezegend met Uw rust
(Sprak iemand van het feest der donker wereldsteden?
Ontstak er een de lamp van lust?)
Neen! eeuwig rijst ons klacht in troosteloos betrachten
en eeuwig schroeit ons oog een smart...
Zal dàn een lente ontluiken na dees winternachten?
Heeft niet vergeefs een ziel gemard? -
We staan voor 't venster... hyacinte heemlen dooien...
verloren sneeuw: de landen zwart...
Alléén Uw gouden zon kan weer met bloesems tooien
de koude tuinen van ons hart...
| |
[pagina 729]
| |
Cantus in honorem sanctae coeciliae v, et m.Ga naar voetnoot(1)
O! teere patrones! hoe zilvren klinkt dees dag
de ritme van uw mooie naam.
Ik vouw, wen wijding perelt van uw reine lach
mijn priester-handen saâm.
Melodieuse kind o! zangster in den nacht
voor vreemd misterie: gouden glans
door stille kamers waar uw hart een Ander wacht
en noodt tot heilger dans...
Wie zingt er d'eerste stroof O! bloesemende bruid
van 't lied dat - blauwe licht-fusee -
ontbrandt aan diepre grond en slaagt zijn vlammen uit
tot gouden hemelzee?
Een goddelijke vogel wiegt op lentetak
in onbetreden woud: geen stoord'
er ooit de lichte vreê; geen die de toovring brak,
geen sloeg het eindakkoord...
Cecilia! 'k zie wel uw oogen, kalm en puur
bleekblauwe korenbloempjes in de Mei,
van uw gelaat de sierlijkheid, en 'k weet dees uur
zoo gracie-lijk voor mij...
Berusting van uw vingeren: onaangeraakt
lijk leeljen langs een tuinpad, fijn
als maagdelijk gebed... (Een sneeuwen Engel waakt
op eenzaam avondplein.)
Uw kuische lijf bewaart een haren kleed: en tooit
U rijker in uw gulden huis
dan men patricisch meisje door veel straten ooit
U zag met zijden rokgeruisch...
| |
[pagina 730]
| |
Uw hart! o stemmig orgel waar Gods schoone hand
't Sereene Lied heeft begeleid:
Praeludium van hooger vreugd uit hemelsch land:
Muziek van eeuwigheid.
Toen viel het glimmend zwaard: driedubbel bleef de wond
aan zuivre hals wijd bloeien lijk
kers-roode rozen... fluisterend sloot dees pure mond:
De ziel trad zingend in Gods rijk.
O! teere Patrones: zoo zilvren klinkt vandaag
de ritme van uw mooie naam
Cecilia... en 'k vouw gelukkig en blij-traag
mijn priesterhanden saâm...
|
|