Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 708]
| |
Ontstaan en eerste jaren van den Belg. Boerenbond
| |
[pagina 709]
| |
matigden vleugel der liberale party. De uitslag der verkiezingen heeft men genoemd een ‘algemeene verlichting’. Het volgend jaar, in 1895, werd te Leuven de algemeene vergadering gehouden van den ‘Nationalen Bond’ en er werd besloten, vermits men nu de overwinning had behaald, niet alleen meer op politiek terrein werkzaam te blijven, maar ook op sociaal gebied. Men besloot er een kongres te houden voor sociale werken. Het kwam bijeen te Luik in 1886. Liberale en socialistische bladen hebben dikwijls beweerd dat het kongres te Luik eerst beslist werd als gevolg van het oproer dat zoo erg onze nijverheidsstreek van het Henegouwsche teisterde. Dat er niets van aan is blijkt uit het hierboven gemelde: tot het houden van het kongres te Luik werd besloten in 1885; het voormeld oproer had maar plaats in 1886. Het eerste kongres te Luik, onder voorzitterschap van Z.D.H. Mgr. Doutreloux, bisschop te Luik, had zeer grooten bijval. Alle Belgische provinciën waren er sterk vertegenwoordigd en daar waren ook vele vreemdelingen. Een heel stel wenschen werd er voorgebracht en men mag zeggen dat dit kongres de oorsprong is van het sociaal karakter sindsdien bij de katholieke politiek. In 1878 had M. Helleputte te Leuven de Gilde van Ambachten en Neringen gesticht. Men vroeg hem hierover verslag te maken op het kongres van 1886. Hij deed het op de zitting van 28 September 1886. Tijdens de bespreking verdedigde hij de gildelijke of corporatieve gedachte, de beroepsorganisatie en hij kwam uit voor de meening dat de katholieken, voorstanders van de sociale werking, aan die gildelijke of cooperatieve organisatie moeten houden. Op ditzelfde kongres te Luik in 1886 werd er verslag gemaakt over de landbouwsyndikaten door Baron Ernest van Caloen die de aandacht vestigde op de Rhijnsche en Westfaalsche Boerenbonden, over dewelke meer inlichtingen aan de vergadering gegeven werden door den aanwezigen graaf von Loë. Baron van Caloen vestigde ook de aandacht op het tot stand komen te Brugge van den Eigenaars- en Landbouwersbond van het arrondissement Brugge, ingericht naar het voorbeeld van de Rhijnsche en Westfaalsche | |
[pagina 710]
| |
bonden, waarvan nochtans de gansche inrichting niet overgenomen werd. Het volgende jaar, in 1887, had te Luik een tweede kongres plaats. Verscheidene sprekers kwamen er weer op ten voordeele der gildelijke of corporatieve gedachte, maar een groote inrichting voor de landbouwers was nog niet tot stand gekomen. Naar aanleiding der landbouwcrisis waren er in den loop der jaren 1880 op verscheidene plaatsen landbouwerssyndikaten opgericht voor aankoop en verkoop aan de leden van kunstmeststoffen en veevoeder en meer dan eens hadden vrienden zich tot M. Helleputte gericht om op ons platteland dergelijke syndikaten in te richten. Deze was daarop echter niet ingegaan; de syndikaten waren te uitsluitend stoffelijk, de werking moest ruimer opgevat worden. - Er moest iets tot stand komen dat niet alleen de stoffelijke, doch ook de zedelijke en godsdienstige belangen der buitenlieden behartigde. Alleen de gildelijke inrichting, meende hij, kon hier iets degelijks tot stand doen komen. Hij zocht ten andere de medewerking van een priester, ook met deze denkbeelden bezield, die de nooden van de landbouwbevolking kende en over een zekeren tijd beschikte. De Voorzienigheid zou zoo een priester aanwijzen die, in 't klein, deze denkbeelden reeds had bewerkstelligd.
***
E.H. Mellaerts was pastoor op de nieuwe parochie van St. Alfons-Goor onder Heyst-op-den-Berg. In het begin van 1887 had hij er een boerengilde opgericht. Ik schrijf eenige artikels over uit de ‘Keure van den kristen gildebond der landbouwers van St. Alfons-Goor: keure ten deele, zeker wat de belofte betreft, ingegeven door de keure der Gilde van Ambachten en Neringen te Leuven). Art. 1. - De kristene landbouwers-gildebond is, naar den geest der gilden onzer voorvaderen, een godsdienstige broederschap en tevens een genootschap tot stoffelijk nut door de landbouwhuisgezinnen van St-Alfons-Goor onder elkander gevormd. Art. 2. - De gilde kiest voor patroon en beschermer den H. Isidorus, landbouwer. | |
[pagina 711]
| |
Art. 5. - De gilde heeft drij soorten van leden: a) de landbouwers (peerdsboeren en handwerkers), de smeden en wagenmakers met hunne zonen, knechten en werklieden die 16 jaar oud geworden zijn; b) de burgers die geen der gemelde bedrijven uit-oefenen en nochtans den gildebond wenschen bij te treden en te ondersteunen; c) die onder de 16 jaar zijn en de Zondagsschool bijwonen. (De zondagsschool was voor de leden onder de 16 jaar verplichtend.) Art. 6. - Voorwaarden. Aanneming der leden. Om lid te zijn van den gildebond moet men aan de volgende voorwaarden voldoen: 1) door twee leden aan den hoofdraad voorgesteld worden; 2) door den hoofdraad met de twee derden der stemmen als kandidaat en minstens drie maanden later voor goed als lid worden aangenomen. De leden van het genootschap van den H. Vincentius à Paulo en der Derde Orde worden onmiddellijk op hun verlangen aanveerd; 3) de maandelijksche vergadering in de kerk bijwonen. Deze voorwaarde is niet voor de leden onder de 16 jaar, die in de Zondagsschool moeten tegenwoordig zijn; 4) eene maandelijksche toelage van tien centiemen in de gildekas storten; 5) op den dag zijner plechtige toelating de volgende belofte doen: ‘Ik ........................ beloof dat ik zal wezen een goed en eerlijk lid van den gildebond der landbouwers van St-Alfons-Goor, dat ik zijn reglement zal getrouw zijn, dat ik altijd eerlijk en rechtvaardig zal zijn in mijnen handel, dat ik den vooruitgang van den landbouw zal behertigen, dat ik den katholieken godsdienst zal voorstaan, dat ik als kristen mijne plichten zal kwijten jegens mijne kinderen, dienstboden en werklieden (jegens mijne ouders en meesters), dat ik aan de wettige overheid zal gehoorzamen, en dat ik nooit deel zal maken van een genootschap strijdig met deze mijne belofte.’ De huisgezinnen waar noch vader is, noch zoon boven de 16 jaar, maken deel van den gildebond op voor- | |
[pagina 712]
| |
waarde dat er eene dochter weze boven de 16 jaar, die lid is van de Congregatie van O.L. Vrouw of als er geene dochter is boven de 16 jaar, dat de moeder deel make van de vergadering der Derde Orde. Indien een zoon boven de 16 jaar deel maakt van de gilde zonder dat de vader er lid van is, hoort zijn huisgezin aan den gildebond toe. Art. 13. - Afdeelingen. De stoffelijke inrichtingen reeds bestaande of nog tot stand te brengen, worden in afdeelingen verdeeld als volgt: Eerste afdeeling: Landbouwonderricht, zondagsschool voor volwassenen, schoolspaarkas, spaarkas voor het volk, leen- en borggilde. Tweede afdeeling: Aankoop van de eerste noodzakelijkheden voor den landbouw en voor het stoffelijk leven, gildeprofijt, verkoop. Derde afdeeling: Gildekas. Art. 21. - Gildeprofijt. Het gildeprofijt bestaat in den afslag in vorig artikel vermeld. Het wordt berekend en uitgedeeld bij middel van het gildeboekje. Een lid dat op zijn boekje aankoopen zou laten aanteekenen, gedaan voor een huisgezin niet toehoorende aan den gildebond, zal in de gildekas eene boete storten van vijf frank en kan uit den bond gesloten worden. E.H. Mellaerts was op het denkbeeld dier inrichting gekomen door het lezen van den ‘Rheinischer Bauer’ en ook van den ‘Westfälischer Bauer’, op welke twee tijdschriften hij geabonneerd was. Hij was ingenomen met de inrichting der oude gilden; dit is immers ook in de standregels van de gilde te Goor te zien. Met de leering van Pesch liep hij hoog op. De hof van de pastorij te Goor was groot en daarnevens had de pastoor nog eenige perceelen grond gehuurd om proefnemingen met scheikundige meststoffen te doen. Voor de boerengilde gesticht werd, had E.H. Mellaerts lessen gegeven te Goor over scheikundige meststoffen. Er bestond op de parochie een genootschap van St-Vincentius à Paulo. De pastoor koos er zeven man uit het bestuur en met die zeven werd de gilde gesticht. Te Mechelen, in het aartsbis- | |
[pagina 713]
| |
dom, was men er niet te veel voor; dit samengaan van geestelijk en stoffelijk belang was nieuw; men keurde de inrichting echter niet af. Op het katholiek kongres te Mechelen (September 1891) was er een verslag door den zaakvoerder der boerengilde van Goor (verslag door E.H. Mellaerts geschreven) voorgedragen. Deze zei er ook zelf eenige woorden en was gelukkig er een wensch te hooren stemmen, het inrichten van dergelijke gilden aanbevelend. Toen de pauselijke wereldbrief ‘Rerum Novarum’ (Mei 1891) verscheen, waren alle katholieken voor die inrichting gewonnen. *** In 1888 kwam E.H. Mellaerts als rustend priester naar Leuven. Hij dacht natuurlijk nog aan die instelling te Goor en zou voor die gedachte eenige invloedrijke menschen hebben willen winnen. Die gelegenheid kreeg hij op 't onverwachts. Te Brussel verscheen toen het Vlaamsche blad ‘Het Land’. In 1888-89 kwamen hierin briefwisselingen over landbouw-syndikaten en de twee schrijvers van die brieven waren het niet eens. Om belangstelling voor de zaak te winnen, schreef E.H. Mellaerts eenige artikelen geteekend Georgiphiel, om uiteen te doen hoe te Goor gehandeld werd. (Zie nummers van 16 November 1888, 25 October, 9, 27 en 30 December 1889.) Na zijn tweede of derde artikel kreeg hij een brief vanwege het bestuur van het blad, waarin hem geschreven werd dat een hoogleeraar vroeg om den echten naam van Georgiphiel te kennen. E.H. Mellaerts dacht dat het een hoogleeraar der universiteit te Brussel gold, en antwoordde dat zijn naam kon bekend gemaakt worden, indien de opstelraad meende met een rechtschapen man te doen te hebben. Die naar ‘Het Land’ geschreven had was niemand anders dan M. Helleputte, die werkelijk niet kon vermoeden dat Georgiphiel te Leuven woonde, enkele minuten van hem af. Zoo kwamen die twee samen; M. Helleputte bracht nog zijn schoonbroer bij, M. Schollaert, lid der kamer van Volksvertegenwoordigers, verkozen voor het arrondissement Leuven. Deze drie zouden den Boerenbond tot stand brengen. *** | |
[pagina 714]
| |
Tot de stichting van den Belg. Boerenbond werd overgegaan op een vergadering gehouden den 20 Juli 1890 te LeuvenGa naar voetnoot(1). Benevens E.H. Mellaerts, M. Helleputte en M. Schollaert, waren daar aanwezig nogal vele Limburgers met Mgr. Keesen aan 't hoofd, ook eenige personen uit de provincie Antwerpen en uit Brabant. Op deze vergadering spraken E.H. Mellaerts, M. Helleputte en M. Schollaert, en E.H. Keesen. Naar aanleiding van deze vergadering werd een rondgaand schrijven verspreid geteekend ‘Voor het voorbereidend Komiteit’: ‘Joris Helleputte, hoogleeraar, volksvertegenwoordiger voor Maeseik’, ‘Frans Schollaert, advokaat, volksvertegenwoordiger, te Leuven’, ‘J. Ferd. Mellaerts, priester, schrijver van den Boerenbond, te Leuven, Goudbloemstraat, 21.’ Uit dit rondgaand schrijven: ‘Aan den Boerenstand’, gedagteekend van 1 Augustus 1890, nemen wij hier een deel over: ‘WAT WIL DE BOERENBOND? ‘Uit de artikelen 1, 4 en 22 der grondkeure blijkt, dat doel en middelen van den Boerenbond betrekking hebben: ‘1) Tot het boerendrijf; dat is, tot al wat de stoffelijke aangelegenheden der boerderij aangaat. ‘Het landbouwonderricht, het gezamenlijk aankoopen van meststoffen, veevoedsel, zaaigraan en sommig landbouwgereedschap; het inrichten van plaatselijke spaar-leenkassen, onderlinge veeverzekeringen, melkerijgenootschappen en andere economische instellingen zullen hier aangewend worden. Het bijleggen in der minne van geschillen en strijdigheden, alsmede kostelooze raadgevingen in gerechtszaken komen hier ook te stade. ‘2) Tot de staathuishoudelijke wetgeving, in zoo verre deze invloed heeft op den landbouw en den grondeigendom. | |
[pagina 715]
| |
‘De landbouw in ons land betaalt 40 millioen lasten,, en de landelijke eigendom alleen is voor omtrent anderhalf milliard gehypothekeerd, hetgeen, kosten erin begrepen, tegen 5 p.h. gerekend, nog eene jaarlijksche belasting uitmaakt van 75 millioen, bijna de helft van de zuivere opbrengst van den grond. (Ann. parlem. séance 6 mars 1890). Daarbij de landbouw, de levenskracht des lands, bezigt ongeveer 1.880.000 personen, al de andere nijverheden te zamen slechts 953.000. Niemand kan derhalve den boerenbond van onbehoorlijke aanmatiging beschuldigen, als hij met voorzichtigheid van den Staat beschermtol, wetten tegen den woeker, afwering van overtollige en ongelijke belasting, grondkredietwezen overeenkomstig met de natuur van den grondeigendom, en andere wetsbepalingen ten gunste van den landbouw verlangt. Hij wil daarmede geenszins inbreuk maken op de rechten van andere standen, maar hij vraagt, dat ook den boerenstand het recht wedervare dat hem toekomt. ‘3) Eindelijk tot de herstelling van den Boerenstand als stand, als gilde of corporatie van landbouwers en grondeigenaars vereenigd en op de grondbeginselen van het christendom gevestigd. ‘De natuurlijke orde door de Voorzienigheid gewild bestaat in een samenleving ingericht volgens de beroepstanden. De Fransche Omwenteling heeft de laatste banden, die de oude beroepstanden en gilden vereenigden, met guillotien en stroomen bloeds verbroken, om elkeen afzonderlijk, ikzuchtig den strijd om het bestaan te laten strijden, en weldra viel de voortbrengende arbeid, 't zij landbouw of alle ander handwerk, onder toedoen van een liefdelooze concurrentie, als slachtoffer van het spekuleerend groot kapitaal. De maatschappij voelt dat zij ziek is onder den invloed van die valsche beginselen, die onze moderne beschaving doordringen, en daarom begint de arbeidende klas der steden en nijverheidsgemeenten zich weer in werkmanskringen, werkmanshuizen en gilden te vereenigen, om door allerlei instellingen malkander te ondersteunen en van den Staat het recht en de bescherming te vragen die hun toekomen. - Wij ook, om dit zelfde doel voor den boerenstand te beko- | |
[pagina 716]
| |
men, wij willen de landbouwers en grondeigenaars, kleine en groote, in Boerengilde, in eenen machtigen Boerenbond vereenigen. ‘Doch wil de Boerenbond gedijen en duurzame vruchten afwerpen, dan moet hij geplant zijn op den grond van het christendom. Goddank! wij zeggen het met fierheid, de Vlaamsche boeren geven aan de andere standen het voorbeeld van christelijke eenvoudigheid, regeltucht en zeden, van getrouwheid aan kerkelijke en burgerlijke overheid; van rechtveerdigheid in handel en wandel. Maar dit moet zoo blijven. En daarom moet onze boerenbond, die den boerenstand, als stand wil vereenigen, een christelijk karakter dragen in zijne leden, in zijn bestuur en in zijn doel. Ten anderen de boerenbond steunt op de onderlinge verbintenis malkanders intresten te handhaven, en op de wederzijdsche behulpzaamheid door de macht der vereeniging; hij heeft voor leuze: “ieder voor allen, allen voor ieder”. Hoe zou dit, zelfs in louter stoffelijke belangen, mogelijk zijn zonder zelfopoffering, onbaatzuchtigheid, naastenliefde, rechtveerdigheid? En waar die deugden vinden buiten het christendom? - Met de ongodsdienstigheid komen weldra eigenbaat, ikzucht, wantrouw en onrechtveerdigheid in hert en handel en doen de machtigste vereenigingen, gelijk wij het zoo dikwijls te zien krijgen, ellendiglijk in duigen vallen.’ De eerste werking was in het arrondissement Leuven en in de Noorderhelft der provincie Limburg. M. Helleputte was immers volksvertegenwoordiger van Maaseik; natuurlijk was hij veel in die streek; hij had, wat de werking van den Boerenbond betreft, zijn hoofdkwartier in 't college te Peer, waar toen de tegenwoordige deken van Tongeren, Z.E.H. Theunissen, leeraar was. In Limburg verscheen het weekblad ‘De Kempen’. E.H. Theunissen schreef hierin verscheidene artikelen over organisatie van den boerenstand, en te Peer werd de eerste gilde van den Boerenbond gesticht, 1 Augustus 1890. De Boerenbond werd gesticht ongeveer op denzelfden tijd als de Vlaamsche Landsbond en de Volksbond. In 't begin werd er meermalen gesproken over | |
[pagina 717]
| |
een zekere verstandhouding tusschen de drie instellingen, maar er is hiervan niets gekomen.
***
Toen de Boerenbond gesticht werd, begon men voornamelijk bij de kleinere boeren veel te spreken over scheikundige meststoffen en handelsveevoeder. Het was dus aangewezen dat de Boerenbond hiervoor propaganda zou maken, en aanstonds den gezamenlijken aankoop stichten. Bij het inrichten van den Boerenbond deed E.H. Mellaerts de zaken van de aankoopafdeeling; deze was alleen middelaar tusschen de gilden en de leveraars die een dubbel van de faktuur naar den Boerenbond zonden. Alzoo verstaat men dat er geen geld noodig was bij de stichting. Uit een brief geschreven door E.H. Mellaerts, den 13 September 1892 en ons welwillend medegedeeld, nemen wij volgenden zin over: ‘De Boerenbond gaat goed vooruit, hij telt reeds 66 boerengilden; eer het Nieuwjaar is, zal “De Boer” op merkelijk meer dan 3.000 exemplaren moeten getrokken worden. Er zijn mij tegenwoordig bestellingen toegekomen voor meer dan 50 wagons van 10.000 kg. metaalslakken, zonder een tiental wagons kaïniet. Ook heeft Orban (een nijveraar van Luik) ons groote voordeelen gedaan.’ Men is op het denkbeeld gekomen zelf te malen, naar aanleiding van een proces. Men kende den betrokken handelaar van naam, en wilde met hem niet handelen. Men kocht lijnmeel van een Brusselaar, - maar na eenige keeren daarvan gekocht te hebben, bleek het dat dit lijnmeel vervalscht was, en dat het feitelijk van bedoelden handelaar kwam. Deze zond het naar Brussel. Daar werd een nieuwe vrachtbrief opgesteld en van Brussel ging het naar zijn bestemming. Er werd op aangedrongen dat de Boerenbond zelf malen zou. Men was er immers van overtuigd dat de koeken die in ons land binnenkomen onvervalscht zijn, zoodat de vervalsching hier, bij het malen, gebeuren moest. De Boerenbond had 15.000 frank bijeengezameld en ten langen laatste werd er beslist die 15.000 fr. in de weegschaal te leggen, en werd te Antwerpen een kleine molen gehuurd. Weldra echter werd die molen te klein; en moest er naar een groo- | |
[pagina 718]
| |
teren uitgezien worden; - dan kwam de vraag: op wiens naam die te bouwen molen zou gezet Tot dit oogenblik immers had de aankoopafdeeling geen wettelijk bestaan, en zoo is men op het denkbeeld gekomen van het stichten eener naamlooze vennootschap, waar men gemak en stevigheid in vond meer dan in een samenwerkende vennootschap.
***
Toen hij nog pastoor op het Goor was, had E.H. Mellaerst de noodzakelijkheid ingezien van eene instelling van landbouwkrediet. Hij had zich bezig gehouden met de meeningen vooruitgezet door Pater Ludovic de Besse, en voornamelijk met de inrichtingen te Eegem tot stand gebracht door E.H. Van den Driessche. Als onderpastoor te Isegem had E.H. Van den Driesche daar de spaarkas helpen inrichten, die zulke uitbreiding nam dat ze hulpkantoor werd van de Algemeene Spaar- en Lijfrentkas. Hij stichtte er ook een leen- en borggilde. E.H. Van den Driessche werd daarna onderpastoor te Eegem, waar hij ook een leen- en borggilde tot stand bracht. Hij was voorstander van het klein kosteloos krediet. E.H. Mellaerts kon met de meeningen van E.H. Van den Driessche niet meegaan; in zijn Duitsche boeken en in Duitsche bladen vond hij inlichtingen over de Raiffeisenkassen; het werk van L. Durand ‘Le Crédit agricole en France et à l'étranger’ lichtte in over hetgene er bestond in Frankrijk. Durand was ook voorstander van het Raiffeisenstelsel en E.H. Mellaerts kwam eveneens tot het besluit dat dit het beste was. Velen hier twijfelden of het beginsel der onbeperkte verantwoordelijkheid in ons land niet zou afschrikken; over de inrichting der Raiffeisenkassen als samenwerkende vennootschap, volgens onze Belgische wet, was E.H. Mellaerts in onderhandeling met M. Schollaert en Prof. Nijssens. Hij had E.H. Van den Driessche tot zijne meeningen kunnen overhalen en deze wilde de eerste Raiffeisenkas in ons land te Varssenaere, op het dorp waar hij pastoor was, stichten. - Hij werd echter verplaatst als pastoor naar Oostkerke, waar hij een Raiffeisenkas tot stand bracht, maar het was niet de eerste in België. Door toedoen van E.H. Mellaerts en M. Schollaert, | |
[pagina 719]
| |
ter plaatse geholpen door M.L. Smeyers, was te Rillaer, in de omstreken van Aerschot, een spaar- en leenkas naar Raiffeisen's stelsel tot stand gekomen, die hare werking begon den 4 December 1892. De spaar- en leenkas, met hoofdeljike en onbeperkte verantwoordelijkheid der leden, kon er tot stand komen, spijts de vrees bij de meer gegoeden voor die verantwoordelijkheid, ten grooten deele omdat te Rillaer veel huurvee bestond. Vele kleine menschen waren er geen eigenaars van hun koeien, deze hoorden toe aan bijzonderen van 't dorp of van nabijliggende dorpen, en werden tegen woekerachtige prijzen bij nietbetaalvermogende kleine boeren uitbesteld. De stichters der spaar- en leenkassen in den Boerenbond waren ermee bekommerd of deze nieuw ingerichte instelling altijd over genoegzame geldmiddelen zou beschikken om de heur gevraagde ontleeningen te kunnen toestaan. Ten andere, het niet-uitgeleende geld van de spaar- en leenkas moest kunnen belegd worden, vermits de spaar- en leenkas zelf hiervoor intrest betaalde. E.H. Mellaerts kwam hieromtrent in onderhandeling met den toenmaligen bestuurder der Algemeene Spaar- en Lijfrentkas, M. Mahillon. Op aanraden van M. Schollaert begon E.H. Mellaerts een reeks artikelen over landbouwkrediet en Raiffeisenkassen in ‘De Boer’, artikelen die later gebundeld werden. De standregelen van de plaatselijke kas had E.H. Mellaerts naar M. Mahillon gezonden, die aan den bestuursraad onderwierp of aan zulke instelling geld mocht gegeven worden. Er was eenigszins tegenkanting vanwege een lid van den bestuursraad en vanwege den advokaat van de Spaarkas aan wien advies gevraagd werd. Maar intusschentijd werd te Rillaer de kas gesticht; E.H. Mellaerts vroeg aan de Spaarkas of een kredietopening haar kon toegestaan worden, wanneer nevens de schuldbekentenis van de kas, M. Helleputte en M. Schollaert zouden meeteekenen. Daarop werd aan de kas te Rillaer 15.000 fr. krediet geopend.
***
Verzekering tegen brand is algemeen onder de boeren, ook de kleinere, verspreid. Het is natuurlijk dat | |
[pagina 720]
| |
bij het stichten van den Boerenbond er aan gedacht werd. Een verdrag aangaan voor het bekomen van een verminderd tarief bij een stevige Belgische brandverzekeringsmaatschappij was niet mogelijk, - daarom werd zoo een verdrag gemaakt met een welbekende Engelsche brandverzekeringsmaatschappij, de ‘Norwich Union’. Drie voordeelen werden hierdoor voor de leden bekomen: in het tarief zijn verscheidene gevaarklassen voorzien, b.v. gansch gebouwd in steen en gedekt met pannen; gedekt met stroo; gebouwd in hout en leem; enz. Een merkelijke vermindering werd op die tarieven bekomen; gemiddeld was die vermindering meer dan 30 p.h. De Belgische brandverzekeringsmaatschappijen maken gewoonlijk polissen voor tien jaar; volgens overeenkomst waren de leden van den Boerenbond bij de ‘Norwich Union’ slechts voor één jaar gebonden. Nog een ander voordeel was in die overeenkomst bedongen voor de leden van den B. Boerenbond: volgens de polissen van de Belgische brandverzekerings-maatschappijen is een geteisterde, wiens gebouw afbrandt, verplicht het te herbouwen op dezelfde plaats waar het afgebrand gebouw stond; dit was niet het geval voor de geteisterde leden van den B. Boerenbond; zij konden herbouwen waar 't hun beliefde. Daarenboven is aan te merken dat de geteisterde leden natuurlijk in den B. Boerenbond den besten advokaat vonden voor het verdedigen hunner belangen.
***
Reeds bij het stichten van den Boerenbond werd de dienst der advokaten ingericht, maar sindsdien werd hij fel uitgebreid. M. Schollaert, onderdeken van den Boerenbond, later Minister en voorzitter der Kamer van Volksvertegenwoordigers, was de eerste raadsman van de leden van den Boerenbond in rechterlijk opzicht, met, als hulp, den tegenwoordigen vrederechter van Heyst-op-den-Berg, M.J. Verbist. De leden van den Boerenbond mochten en mogen thans nog, kosteloos, den rechterlijken raad van den Boerenbond inwinnen, 't zij persoonlijk, 't zij per brief. Uitgezonderd geheel in het begin, toen E.H. Mellaerts zelf het hoofd was van de Aan- en Verkoopvennootschap, was een landbouwingenieur aan 't | |
[pagina 721]
| |
hoofd hiervan, doch zelfs in de eerste tijden waren landbouwingenieurs aan den Boerenbond verbonden. Hun kon om technischen raad gevraagd worden, en dat dit ook gedaan werd blijkt uit antwoorden op gestelde vragen, die, wanneer ze algemeen waren, in het tijdschrift van den Boerenbond, ‘De Boer’, verschenen.
***
Wonder is het, dat de B. Boerenbond zonder één cent vreemd kapitaal tot stand kwam. Toen in 1901 de Aan- en Verkoopvennootschap tot naamlooze vennootschap omgezet werd, werden maatregelen getroffen om aan kapitalisten zoo weinig mogelijk geld uit te geven, en nu nog is 294 fr. alles wat jaarlijks uit den Boerenbond gaat. Evenals vele groote zaken is de B. Boerenbond gansch in 't klein begonnen; hij ging echter mee met zijn tijd, en groeide steeds aan om de machtige inrichting te worden die wij heden kennen. |
|