Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 390]
| |
Fragmenten.
1. Maria Magdalena op weg naar den Meester.
Ik zoek hem allerwegen,
kwaamt gij mijn Liefste tegen?
ik zoe Hem dag en nacht.
Ik zie zijn oogen gensteren,
terwijl hij ligt ten venstere
en, 'k zie het, naar me lacht.
Hij ging, liet luttel spoor, en
ik ben den weg verloren,
of ben ik te blijde gegaan?
Waar zou zijn moeder wonen?
die zou me den weg wel toonen
of is dat alweer een waan?
De sijsjes zingen in de elzen,
- ik wou mijn geliefde omhelzen -
de sijsjes hebben hun zin.
Indien ik den weg hervinde,
dan loop ik gelijk een hinde -
oh wijst me dien ik bemin!
2. Haar lied tot O.L. Vrouw.
Gebenedijd, gebenedijd,
indien gij Jezus' moeder zijt,
gebenedijd boven alle vrouwen!
| |
[pagina 391]
| |
Indien ik ooit bij Jezus kom,
't geschiê dan langs uw goedheid om,
o goede boven alle vrouwen!
Doch, moeder, ik ben Magdaleen:
onder de vrouwen is er geen
die lager ligt en zoo moet rouwen.
Uw woorden zelf alree zijn licht,
waarvoor mijn wanvertrouwen zwicht.
gij zijt een hoop voor hopeloozen!
Oh Davids dochter, uw gelaat
is meer dan milde dageraad:
wie naar u ziet gaat blijde blozen!
3. Haar Nardus-lied.
Oh Nardus in dees kruike,
dat Jezus u nog ruike,
vóór Hij gestorven is!
Want sterven zal Hij, sterven;
en ik, hoe lang, hem derven -
oh jammerlijk gemis!
Oh kruike, laat u breken
en uw aromen leken
op Die niet sterven mocht!
Albasten kruik, beteeken
wat ik niet uit kan spreken,
hoezeer mijn hart hem zocht.
Oh kruike, laat uw scherven
al vallend mij verwerven
dat Jezus naar me zie,
| |
[pagina 392]
| |
en, naar me ziende, wete,
dat ik Hem, stukgesmeten,
mijn geurige liefde biê.
Oh kruik, geheel mijn wezen
dat, uit het slijk gerezen
alleen nog geur wil zijn
om rond Zijn Hoofd te zweven
en Hem een waê te weven
van zielsaromen fijn!
4. Maria Magdalena onder 't kruis.
Gij ziet, Heer, dat ik weene,
ik ben uw Magdalene,
ik ben uw bruid.
Hoe kon ik mij bedaren!
Uw Bloed druipt in mijn haren!
Ik gil het uit!
Zijn dat Uw voeten, pijne?
Kuste ik ze niet de mijne,
mijn eigendom?
Is Hij niet gànsch de Mijne!
Ben ik niet gansch de Dijne,
du Bruidegom?
Laat ik mijn tent hier bouwen
en eeuwig naar U schouwen
die bloedt, die bloedt!
Kruis-standerd, blijf hier prijken
geen voet zal ik hier wijken:
hier is het goed!
| |
[pagina 393]
| |
Hoort, hoort, de bergen kraken!
Heer God, is dat het naken
van Ridder Dood?
De Dood wil God doorsteken.
Ik hoor de lanse breken,
de Dood is dood!
|
|