| |
| |
| |
Thomas van Aquino en het onderwijs der philosophie in de XIII eeuw.
Door E.P.R. Martin, Dominikaan
EERWAARDEN,
HEEREN PROFESSOREN,
DAMES EN HEEREN,
De groote beteekenis van Sint Thomas van Aquino berust op het feit dat hij allen die hem naderen in betrekking brengt met de werkelijkheid. Zijne leer is de wetenschap van het zijn, van hetgene dat is.
Hij is een dichter, maar geen droomer.
Hij is een kunstenaar, maar hij lijdt niet aan een zieke en overspannen verbeelding.
Hij is een heilige, maar in zijn verheven en innig verkeer met God mengt hij niet den minsten afkeer, niet het lichtst misprijzen voor de werkelijkheid der zichtbare wereld.
Hij is een denker, geen sensist, maar ook geen apriorist, geen subjectivist, nog veel minder een agnostieker of een twijfelaar; al zijn denken gaat uit van de zintuiglijke waarneming, en is gedragen en gesteund door het levendig bewustzijn dat hij doordringt tot de werkelijkheid en deze door zijn denken in zich besluit.
Derhalve is Sint Thomas de Leeraar der waarheid. Want waarheid is in den denkenden geest de weerga van de werkelijkheid, van het zijn. Sint Thomas' geest stond open, wagenwijd open voor de heele werkelijkheid - en op alle gebied waar zijn machtige geest zich heeft bewogen:
op het gebied der theologie of der Godskennis,
op het gebied der natuurlijke kennis,
in de speculatieve orde,
in de practische orde,
in de moraal, in de sociologie, in de rechtsleer,
ja, zelfs in de hoogste kringen der mystieke wereld, waar 's menschen ziel en de Godheid - lijk Tauler zegt - samen aan den feestdisch zitten en bruiloft vieren, verliest hij geen oogenblik uit het oog
| |
| |
de werkelijkheid, noch de menschelijke, noch de goddelijke werkelijkheid.
Daar waarheid dus de weerglans is van de werkelijkheid in 's menschen geest, daarom is Sint Thomas de Heraut der waarheid. En daar zijne bespiegelingen en conclusies gegrond zijn op de hoogste, onveranderlijke, eeuwige beginselen der werkelijkheid, is hij de leeraar der waarheid voor alle tijden, en behoudt zijne leer haar volle waarde zoowel in de twintigste als in de dertiende eeuw.
Sint Thomas onderscheidt eene tweevoudige orde, ik ging zeggen, twee verdiepen van waarheden, eene lagere en een hoogere:
waarheden, die in het bereik liggen van onze natuurlijke denkkracht, en waarheden die onze natuurlijke denkkracht te boven gaan.
DD. en HH., het is mijn bedoeling U in 't kort aan te toonen hoe Thomas van Aquino in de dertiende eeuw het veld der natuurlijke waarheden, met scherpen blik en vaardige hand heeft beheerscht, hoe zijn onvermoeibaar streven aan de philosophische wetenschap, zoowel in zijne Orde als buiten die Orde, een verbazende vlucht heeft geschonken, en hoe hij de fel uitspattende stroomingen van het wijsgeerig onderwijs herleidde tot eene vastineengeslotene, onwrikbare leer, die het nageslacht als de philosophia perennis zou begroeten en toejuichen.
Toen Thomas van Aquino in het jaar 1252 als Baccalaureus voor 't eerst den leeraarszetel beklom aan de oevers van de Seine, in de hoofduniversiteit der wereld, te Parijs, lag het gebied der philosophische wetenschap niet open voor zijn oog als een weelderige akker van rijpe korenaren wuivende en ruischende onder de stralen der helle middagzon. En toch waren de ruime velden niet braak noch onbebouwd. Meer dan een zaaier was uitgegaan over het land en had met forsche greep het zaad uitgeworpen in de frisch gedolven voren; aan verschillende zijden was dit zaad aan 't kiemen, terwijl het elders levendig opschoot. Ik voeg er echter bij dat ook de vijand, ‘inimicus homo’ het veld had doorkruist en onkruid gezaaid onder de tarwe.
| |
| |
Laat mij toe dat ik den toestand, naar zijn hoofdlijnen geschetst, zonder beeldspraak, maar volgens de feiten zelf, bij het aanbreken van Thomas' wetenschappelijke loopbaan, even aanduide.
Te vergeefs zag men uit naar een synthesis, waarin de natuurlijk kenbare waarheden over God en de andere bestaande wezens in logische orde tot een geheel zijn gerangschikt en verbonden. Denkers die een plan daarvan ontworpen, zooals Willem Van Auvergne in zijn Magisterium divinale, lieten hun werk onvoltooid. Er bestonden slechts min of meer uitgebreide verhandelingen of tractaten over sommige bijzondere onderwerpen, meestal geschreven onder den invloed van tegenstrijdige of niet vereenigbare geestesrichtingen. Het gebied der bovennatuurlijke waarheden, vroeger door Boetius scherp afgebakend en onderscheiden van het gebied der natuurlijke rede, werd door meer dan een wijsgeer ingesloten in de raming van louter menschelijke bespiegelingen. Inmiddels waren tot dan toe onbekende geschriften van Griekenlands grootsten philosoof, Aristoteles, aan het licht gekomen, en werden met ijver onderzocht. Uit het Zuiden daagden op de Arabische en Joodsche commentatoren, en verspreidden omtrent God en den mensch een reeks van invloedrijke dwalingen. Tegen de emanatietheorie, vooreerst valschelijk aan Aristoteles toegedicht, verhief weldra de Kerk een krachtig protest, met dat bijzonder gevolg dat de boeken van den Stagyriet over natuurphilosophie en metaphysiek in den ban werden geklonken. Voor de meesten was Plato, verklaard en gekerstend door Sint Augustinus, de betrouwbaarste gids. Vaak echter werden platonische dogmen met aristotelische theoriën aaneengeschakeld, waarbij dan nog de grieksche geneeskundige Galenus aan het woord kwam. Een voorbeeld daarvan biedt het werk van Alfredus van Sareshel (Alfredus Anglicus), De motu cordis, Over de beweging des harten, geschreven rond 1215, en dees laatste dagen kritisch uitgegeven door Clemens Bauemker: neoplatonische methaphysiek en aristotelische zieleleer houden er gelijken tred met aristotelisch-galenische physiologie. - Twee jaren vôôr de plechtigge opneming van Thomas van Aquino onder de Pa- | |
| |
rijsche magisters, werd de dam, opgeworpen tegen Aristoteles, doorgebroken door het jonge element aan de Universiteit: den 19 Maart 1255, stelde de artistenfaculteit, niettegenstaande het verbod der Pauzen, al de natuurphilosophische werken van Aristoteles op het program van haar onderwijs.
In de Dominikanerorde, had de overheid, zoolang men geen vasten grond onder de voeten had, een zeer voorzichtige houding voorgeschreven: het hoofddoel der studiën was het bezit der theologische wetenschap. - De eerste Constitutiën der Orde, om reden der tijdsomstandigheden, hadden uitgevaardigd: In libris gentilium et philosophorum non studeant (fratres), etsi ad horam inspiciant. - De gezette studie der heidensche wijsgeeren was dus uitgesloten; slechts een vluchtige blik op hun werken werd geduld. Seculares sciencias non addiscant, nec etiam artes quas liberales vocant, nisi aliquando circa aliquos magister ordinis vel capitulum generale voluerit aliter dispensare... Zelfs de studie der vrije kunsten was verboden en alleen krachtens bijzondere tusschenkomst der overheid aan enkele bevoorrechten geoorloofd. - Sed tantum libros theologicos tam iuvenes quam alii legant. Jongeren, zoowel als de ouderen moesten zich tevreden stellen met theologische werken na te lezen.
Tegen den invloed der aristotelische wijsbegeerte op de studie der theologie, gaat Johannes de Sancto Egidio, een der eerste profesosren der Orde aan de Universiteit te Parijs, krachtdadig te werk in een tot nog toe onuitgegeven akademisch sermoon: quando tales veniunt ad theologiam, vix possunt separari a scientia sua, sicut patet in quibusdam qui ab Aristotele non possunt in theologia separari, ponentes ibi auricalcum pro auro, scillicet philosophicas quaestiones et opiniones. - Het beschouwen en behandelen van wijsgeerige vraagstukken in verband met het theologisch onderzoek was, naar zijn oordeel, een misprijsbaar mengsel van lood en zink verkiezen boven zwaarwegend en zuiver goud. Eenige van de eerste werken der leeraren der Orde, tot nog toe in handschrift bewaard, zijn geschreven onder den invloed dezer geestesrichting. Nog in 1271, bepaalt het Generaal Kapittel van Montpellier: Monemus studentes
| |
| |
quod studio philosophie minus intendant et in studio theologie se exerceant diligenter. - Laat zijn dat dit verbod in de praktijk neerkwam op het regelen van de studie der wijsbegeerte, en het verbieden aan onbevoegden; het was op verre na niet een aanwakkering die moed en geestdrift kon wekken voor de philosophie.
Om dien toestand te keeren en aan het philosophisch onderzoek vastheid, ontwikkeling en bloei te verzekeren, was er een man noodig van hooge geestesgaven, wijs beleid en stalen veerkracht.
Die man is geweest Thomas van Aquino.
Ik kom er toe het te bewijzen.
De ontwikkeling in de studie der wijsbegeerte kan tweevoudig worden verstaan: extensief en intensief.
Naar beide opvattingen heeft Thomas van Aquino tot de ontwikkeling der philosophische leer machtig bijgedragen.
Vooreerst in de Dominikanerorde. Met zijn genialen leeraar, Albertus de Groote, moet Thomas van Aquino onder die bevoorrechte mannen in de Orde hebben behoord, wien de overheid veroorloofde zich in de studie der wijsbegeerte te verdiepen en zich in deze studie naar alle zijden te ontwikkelen. Men vindt geen dokument in de geschiedenis dat paal of perk stelt aan hun streven. Onder Albertus' en Thomas' leiding werd de philosophische gezichteinder in de Dominikaansche scholen verruimd en werd de weg gebaand tot degelijke en veelzijdige studie.
Het meest kenmerkend feit dat ons daarvan tot bewijs strekt, staat geboekt in de akten van het Generaal Kapittel van Valenciennes in 1259. Daar vergaderden zes Magisters der Orde om eene Ratio studiorum, een studieprogram, te ontwerpen, en door de leden van het Kapittel te laten goedkeuren. Onder hen bevond zich Thomas van Aquino. Het lijdt geen twijfel dat in de besprekingen zijn oordeel grooten bijval heeft genoten. Nu, het is op die vergadering, dat de studie der wijsbegeerte officieel in de Orde werd erkend en aangemoedigd. De praktische maatregel daartoe genomen luidt: Item. quod ordinetur in provinciis que indiguerint, aliquod studium artium, vel aliqua, ubi invenes instruantur. Sinds dien
| |
| |
datum, verspreidden zich in de heele Orde en in de verschillende provincies der Orde, scholen, studia logicae of studia artium geheeten, waar denkleer en natuurphilosophie door bekwame leeraren werden uitgelegd.
Intusschen was Thomas van Aquino op 't stuk van intensieve studie niet achtergebleven. Dit getuigen zijne eerstlingsgeschriften, De ente et essentia en De principiis naturae. Naast een uitgebreide kennis van toen gevierde wijsgeeren, inzonderheid van Avicenna en Aristoteles, geeft Thomas blijk hoe diep hij is ingedrongen in de grondbegrippen der Wijsbegeerte. De ente et essentia, Over bestaan en wezenheid, is een ernstig strijdschrift tegen het boek, Levensbron, van den joodsch-moorschen wijsgeer Avencebrol, - wiens dwalingen aangaande het wezen van engelen en menschen vele geesten in verwarring brachten.
Van intensieve en systematische studie op ieder gebied der wijsbegeerte getuigt bij uitstek de Summa contra gentiles. - Dit boek werd geschreven in de jaren 1257-1264 voor Thomas' ordebroeders die onder het geleide van den heiligen Raymundus van Penafort, in Spanje en op de Afrikaansche kust, te Tunis en te Murcia, den strijd voerden tegen onchristelijke partijen. De bedoelde gentiles zijn de arabische-aristotelische wijsgeeren, de mahomedaansche leeraren, waarbij ook verscheidene joodsche richtingen dienen genoemd. Voor degelijk onderwijs en ontwikkeling der philosophische leer was het werk van zwaarwegende beteekenis. Nu wist men tusschen de verschillende geestesstroomingen klaar te onderscheiden en de beste te verkiezen; nu straalde onder de bonte wemeling van ontelbare theoriën de vaste, ware stelling helder uit. Men bezat een handboek, waarin de natuurlijke waarheden bondig waren saamgevat en klaar uiteengezet en verdedigd. Ik blijf even en bij voorkeur staan bij de negen eerste hoofdstukken en bij de eerste der twee groote verhandelingen waarin het werk is gesplitst.
In de negen eerste hoofdstukken bewijst Thomas van Aquino het bestaan en het goed recht der philosophie, dat er is een wijsbegeerte: ‘Met betrekking tot onze natuurlijke rede is de waarheid tweeërlei, daar sommige waarheden in het bereik liggen der na- | |
| |
tuurlijke rede, andere zonder twijfel ons menschelijk begrip te boven gaan’. Daarmee is tevens de wijsbegeerte scherp en klaar onderscheiden van de leer der openbaring en de geloofswetenschap. Zoo bepaald en nauwkeurig als Thomas van Aquino, had tot dan toe geen enkele leeraar desaangaande gesproken.
De eerste nu der twee verhandelingen die de Summa contra gentiles uitmaken, d.w.z., de drie eerste der vier boeken, betreft juist die waarheden, die de natuurlijke denkkracht uit de geschapen orde kan ontdekken, namelijk de philosophische waarheid. In streng logische orde, vôôrgelicht door hooge metaphysieke beginselen, stelt zich Thomas deze drie vragen: Wat leert de rede van God in zich zelven? - wat van den oorsprong der dingen uit God? - wat van de bestemming der wezens door God?, met andere woorden, hij behandelt er de vraagstukken: 1) der Theodicee, 2) die der natuurwetenschap en der anthropologie, 3) die der Ethica, of anders nog, hij zet er uiteen de wijsbegeerte over den Schepper, over de geschapen dingen, de betrekkingen tusschen de geschapen wezens en den Schepper. Niet veel minder dan vierhonderd hoofdstukken vormen de volledige, rijke, diepzinnige, boeiende ontwikkeling van dit eenvoudig en vruchtbaar plan. Sedert Augustinus' verheven geschrift Over de Stad Gods, was er geen werk meer verschenen als de Summa contra gentiles. Het was rijk aan inhoud en beantwoordde ten volle aan de tijdsomstandigheden. Zoowel de oud-heidensche als de nieuwe mahomedaansche en joodsche dwalingen werden er bestreden. Bij zijn rijkdom aan inhoud muntte het uit door onberispelijke eenheid. ‘Mijn God, roept Franciscus de Silvestris uit, de beroemde commentator van dit werk in de XVIe eeuw, wat kon men de H. Kerk, ons geloof, de wijsbegeerte glansrijker, leerrijker, heilrijker schenken? Wie dit geschrift bestudeert mag gestadig vertrouwen, tot weerlegging aller wijsgeerige dwalingen bekwaam te zijn’. - Voegen wij er bij, dat tot nog toe, dit werk, naar plan, inhoud en wijze van behandeling onovertroffen is gebleven.
Zoodanig arbeidde Thomas van Aquino voor de ontwikkeling van het onderwijs der philosophie met het onmiddellijk doel zijne ordebroeders te steunen en op
| |
| |
de hoogte te brengen van hunne edelmoedige taak. Sedert eenige jaren kennen wij dit bijzonder feit, dat het vermaarde weerschrift van mijn Spaanschen ordebroeder en naamgenoot Raymundo Martin, Pugio fidei adversus Mauros et Iudaeos, voltooid in 1278, veel zijner schoonste bladzijden overgenomen heeft uit de Summa contra gentiles.
Het wordt tijd na te sporen, hoe Thomas van Aquino heeft bijgedragen tot de ontwikkeling der wijsbegeerte, buiten de Orde, in een breederen werkkring, in de Universiteit Parijs en alle van haar afhankelijke scholen, ja, in heel de toenmalige katholieke wereld.
Rond de jaren 1250 viel het niet meer te betwisten, dat alle pogingen om Griekenlands grootsten wijsgeer uit de Universiteit te verdringen vruchteloos zouden wezen. Met ongemeene geestdrift, had men de ontdekking van sommige nog onbekende zijner werken, en de arabische vertalingen en vertolkingen ervan, toegejuicht. De verklaring van Aristoteles' wijsheid werd algemeen aanschouwd als een eerste noodwendigheid en als de onafwijsbare voorwaarde van den vooruitgang der christelijke wetenschap. De Pauzen van Rome waren zich van deze vereischte bewust, maar wisten ook dat de boeken van Aristoteles, in den vorm en met den uitleg door de Arabiërs eraan gegeven, zwanger waren van vervaarlijke dwalingen: o.a. de verheven leerstukken van God, Schepper van hemel en aarde, van een onmiddellijke rechtstreeksche werking van den Oneindige op de stoffelijke wereld, van Gods alwetende kennis, voorzienigheid en leiding der individuen, werden geloochend; anderzijds, de leer van de eeuwigheid der wereld, en van het fatum, het noodlot, voorgedragen en verdedigd. Werden derhalve de werken van Aristoteles en dier verklaring niet gezuiverd, zoo beteekende hunne opname in het onderwijs geen vooruitgang, maar besmetting en bederf der katholieke leer.
Er waren dagen gekomen van groote vertwijfeling. De vermanende stem der Kerk was niet doorgedrongen tot de geesten. De Commissie, ingesteld door Paus Gregorius IX, den 13 April, met last de Aristotelische philosophie te reinigen, had zich daartoe onmachtig verklaard en het werk laten steken. Toen heeft Thomas van Aquino, vôôrgegaan en vôôrgelicht
| |
| |
door Albertus de Groote, die ontzaglijke taak op zich genomen, en de wijsheid van Hella's grijzen denker uitgebaat tot de hoogste ontwikkeling van het philosophisch onderwijs.
Te Rome, in de jaren 1261-1269, daarna te Parijs, van 1269 tot 1272, heeft de Docter Angelicus deze taak volbracht.
Ik onderscheid in Thomas' reuzenarbeid een negatief en een positief deel.
Het positieve deel is zijne verklaring van Aristoteles.
Naar chronologische orde, worden zijne commentaren gerangschikt als volgt.
1265: Verklaring der XII eerste boeken der Metaphysica, en der VIII boeken der Physica.
1266: Commentaar op de Ethica aan Nicomachus en De anima.
1268: Uitleg van de IV eerste boeken der Politica.
1269-1271: vertolkt hij een deel van de Logica en het begin der Meteorologica.
1272-1273: Verklaring der III boeken De coelo et mundo, en der II boeken De generatione et corruptione.
Deze commentaren munten uit én door de methode door Thomas gebezigd én door inhoud en stijl.
Wat de methode betreft, Thomas gebruikt niet een syrisch-arabische-latijnsche, of welke afgeleide vertaling ook; hij wist zijn vlaamschen ordebroeder, Willem van Moerbeke, die de grieksche taal machtig was, tot geheel nieuwe latijnsche overzettingen te bewegen.
Voortreffelijk is de inhoud dier commentaren. Wat is de ware zin van den waren aristotelischen tekst? Dit te begrijpen en te doen begrijpen was het doel van den Aquiner. Hij beoordeelt geenszins den griekschen wijsgeer naar alleenstaande uitspraken. - Hij tracht het zinsverband te doorgronden van het verklaarde werk in zijn geheel, en ieder afzonderlijk werk vergelijkt hij met geheel het systeem van Aristoteles. Zijn vertolking is een letterkundige verklaring, en geeft zoo veel mogelijk de eigen gedachten weer van den Stagyriet.
De stijl is juist wel niet bevallig, maar kort, bon- | |
| |
dig, scherpzinnig; overal het heldere woord en de juiste maat. Thomas zoekt te verlichten en op te helderen, niets minder en niets meer.
Vriend en vijand hebben in hunne critiek Thomas' diep begrip van den ouden Wijze gehuldigd; als wijsgeerige toelichting behooren Thomas' commentaren nog tot de voortreffelijkste.
Grootelijks heeft Thomas van Aquino door zijne aristotelische verklaring de wijsbegeerte in de XIIIe eeuw bevordert. Niet alleen heeft hij aan het onderswijs den hechten, éénen grondslag gegeven van het peripatetisch systeem, maar ook dit onderwijs doen genieten van de drievoudige meerderheid waardoor Aristoteles alle wijsgeeren, zelfs Plato, overtreft: rustig en bondig betoog der waarheid, heldere, onbewimpelde voorstelling, en keurige stijl in het uitdrukken der wijsgeerige denkbeelden.
Het negatieve deel van de taak van Thomas van Aquino bestaat hierin: in het weerleggen der valsche verklaringen, én van de Arabische wijsgeeren, inzonderheid van Averroës († 1198), én van de Latijnsche Averroïsten die te Parijs in de tweede helft der XIIIe eeuw leeraarden, onder het geleide van een Belg, den scherp dialectisch geschoolden Zeger van Brabant.
De vernietigende critiek door Thomas tegen Averroës gevoerd is niet besloten in een afzonderlijk werk; zij straalt door uit al zijn werken. Zij wordt gewoonlijk ingeleid door volzinnen van deze soort:
Quod haec Averrois dicta frivola sint et impossibilia, facile est videre. (Summa c. Gentes, libr. II, cap. 59).
Est praedicta Averrois positio contra sententiam Aristotelis et contra veritatem. Ibidem.)
Quod Averroes dicit... non est intelligibile. (III De coelo et mundo, lect. 19).
..Ex quo apparet falsum esse quod Averroes dicit in commento. Et ratio una quam inducit est risibilis. (II Metaph. lect. 1.)
De strijd gevoerd tegen Zeger van Brabant en diens partijgenooten, omstreeks het jaar 1270, te Parijs, was om zoo te zeggen, een strijd van lijf tot
| |
| |
lijf. - Thomas stond te midden der gisting die zich had uitgebreid over de Faculteit der Artisten (wijsbegeerte) en der Theologanten. De hoofddwaling van Zeger had betrekking op het verstand van den mensch. Ieder mensch had geen eigen verstand. Er was maar één verstand, numeriek één verstand, voor geheel het menschelijk geslacht. Deze naar pantheisme trekkende bewering stond gelijk met loochening der persoonlijke onsterfelijkheid. De mensch vergaat tot niet: onvergankelijk is alleen het gemeenschappelijk verstand. Het spreekt van zelf dat er bij zulke leer geen kwestie meer kon zijn van persoonlijke verantwoordelijkheid, noch van loon, noch van straf. De zedelijkheidsleer der Kerk stond op 't punt een doodelijken knak te krijgen.
Thomas van Aquino gaat te werk tegen Zeger vooreerst in zijn openbare redetwisten (Questiones disputatae) Over de ziel; vervolgens in een afzonderlijk geschrift: Over de eenheid des verstands tegen de Averroisten. - Stelselmatig is het betoog gehouden naar wijsgeerige gegevens. Met beroep op de bewijzen van Aristoteles en de beroemdste commentatoren van den Stagyriet, staaft de Aquiner de stelling, dat Aristoteles altijd de ziel als het levensbeginsel van het menschelijk lichaam heeft aanschouwd, en het verstand in zijn geheel als een deel der ziel; daarenboven bezit, naar Aristoteles, ieder individu het verstand als eene afzonderlijke bijhoorigheid van het levensbeginsel.
Als heel waarschijnlijk gevolg van het krachtig verweer van Thomas, veroordeelde de bisschop van Parijs, Stephanus Tempier, na het oordeel ingewonnen te hebben der bevoegde magistri, een reeks van dertien averroïstische stellingen door Zeger en zijne aanhangers verdedigd. Dit geschiedde op 10 December 1270.
Daarmee was de strijd wel niet beëindigd; maar de richting die moest gehouden worden in het onderwijs was officieel aangeduid en bepaald.
MM. HH., Wat wij tot nog toe zegden, volstaat om te erkennen dat Thomas' streven voor ontwikkeling der philosophie in de XIIIe eeuw, een edele, zeer ver- | |
| |
dienstelijke daad is geweest, die trouwens met succes werd bekroond.
Ik kan echter niet nalaten U in 't kort aan te toonen hoe Thomas de hooge waarde der philosophie verdubbelde, met haar een zoo ruime plaats aan te wijzen in zijn systeem der theologie.
Neemt de Summa theologica, het kort begrip der godgewijde leer van Sint Thomas ter hand. Is er eene bladzijde die niet het kenmerk draagt eigen aan de philolsophie? De vreedzame verhouding tusschen godgeleerdheid en wijsbegeerte, inzonderheid dialectiek, die overdreven mystiekers in de elfde eeuw hadden verbroken, heeft Thomas luisterrijk hersteld.
Beschouwt het geheele werk, de Summa theologica, vooreerst met betrek op de methode, door den Aquiner gebezigd. Daar heerscht de dialectiek. Wie geen streng dialectische vorming heeft verkregen is niet rijp genoeg om de studie der Summa aan te durven Heel de philosophische terminologie is in de Summa overgegaan. Met kwistige hand zijn de philosophische, inzonderheid metaphysieke, beginselen er in uitgestrooid. Bij iederen stap, in opwerping, uiteenzetting en betoog, in 't schuldig gebleven antwoord, staat men voor een sluitrede of syllogisme. Een heldere logica straalt, u tegen uit het boek, dat niettegenstaande de veelvuldigheid der bouwstoffen, een kunstwerk is van eenheid, van onverbroken orde, en juiste evenredigheid in al zijn onderverdeelingen.
Beschouwt de Summa naar haren inhoud en leer. In de behandeling der theologische vraagstukken zijn overal wijsgeerige denkbeelden en bewijsvoeringen ingevlochten. Leest de Quaestiones Over God en Gods eigenschappen, Over de Schepping, Over den mensch: zij komen u voor als een statige reizang van diep-doordringende bespiegelingen, waar beurtelings Metaphysiek, Kosmologie en Zieleleer den toon aanheffen en hun stemmen blijven mengelen in het koor tot het einde toe. De psychologische analysis ontvouwd in de traktaten Over de hartstochten, Over de deugden, Over de zonden, is eenig in de litteratuur. In sommige verhandelingen, bv. Over de voorzichtigheid en Over de rechtvaardigheid, is de philosophische ondergrond van zulk gehalte, dat men er geen klaar en nauwkeurig inzicht van kan hebben, zonder Thomas'
| |
| |
commentaren over de Ethica van Aristoteles er bij te halen. In de Summa theologica is dus ook de menschelijke rede op een treffende wijze aan het woord, en haar kracht verflauwt niet.
Merkt echter wel op - en dit is een hoofdzaak - Wijsbegeerte en Openbaring, rede en geloof, hebben niet alleen een plaats gevonden nevens elkaar in de Summa, maar wijsbegeerte is daarbij zoo doordrongen van de geopenbaarde leer, en de geopenbaarde leer is tevens zoo doordrongen van wijsbegeerte, dat het onmogelijk is ze van elkaar te scheiden zonder het heele werk uit zijn verband te rukken. Gelijk vleesch en bloed in het menschelijk lichaam, zoo zijn rede en geloof in de Summa vereenigd. In geen ander werk is het onderscheid van rede en geloof zoo krachtig gehandhaafd, en niettemin in geen ander werk komt de harmonie tusschen de natuurlijke en de bovennatuurlijke waarheid zoo helder aan het licht. Mag ik wijzen op een bijzonderheid? Hoe innig b.v., zijn bovennatuurlijke zedenleer en mystiek verbonden met de psychologie van den mensch? Niets, volstrekt niets, behoort volgens Thomas, tot de voorschriften der zedenleer, of de rede ervan kan verklaard worden uit den aard zelve der menschelijke natuur.
DD. en HH., Door deze innige verbinding der wijsbegeerte met de theologie, heeft Thomas van Aquino aan de hooge wijsheid van den griekschen Meester een edele kroon opgezet, die straalt van hemelsch licht. Daardoor heeft hij de rede verheven en de wijsbegeerte opgevoerd tot eene hoogte die Aristoteles-nooit heeft vermoed. Schoon heeft Paus Leo XIII deze verheffing der philosophie door Thomas uitgedrukt in de Encycliek Aeterni Patris: Thomas wist, zooals het betaamt, de rede zeer juist te onderscheiden van het geloof, maar tevens deed hij beide vriendschappelijk samengaan, behield beider recht en handhaafde beider waarheid, en dit zoo, dat de rede, op de wieken van Thomas tot het hoogste voor een mensch bereikbaar toppunt opgevoerd, bijna niet hooger stijgen kan, noch het geloof aan de rede meerder of krachtiger steun ontleenen, dan het reeds verwierf door Thomas.
| |
| |
Ziedaar, de hoogste triomf van Thomas' wijsgeerige arbeid.
DD. en HH., Ik resumeer.
Drie feiten bewijzen de ontwikkeling en den bloei die Thomas van Aquino in de XIIIe eeuw, te midden eener algemeene verwarring, aan het onderwijs der wijsbegeerte verzekerd heeft:
1) | Hij heeft de philosophische leer samengevat en keurig uiteengezet in een vastineengesloten synthesis. |
2) | Hij heeft de wijsheid van Aristoteles gezuiverd van dwaling en uitheemsche valsche verklaringen, en ze dienstbaar gemaakt voor de katholieke wetenschap. |
3) | Hij heeft de wijsbegeerte verheven tot een innig maagschap met de geopenbaarde leer. |
Als een ware zoon Gods heeft hij gewandeld met heel zijn verheven gestalte in het licht der Openbaring, en als een onverschrokken ridder heeft hij het zwaard getogen voor het goed recht der natuurlijke rede in den mensch.
Hier zou ik kunnen eindigen. Maar nog een paar woorden moeten mij van het hart. Zij zullen U verklaren waarom ik juist dit onderwerp liet opschrijven op het program dezer academische zitting, ter gelegenheid van het eeuwfeest der heiligverklaring van Thomas van Aquino.
1) Door de uitspraak van Paul Johannes XXII, gedaan te Avignon, 18 Juli 1323, werd voor den eersten keer, een philosoof, een academisch geleerde, een universiteitsprofessor, opgenomen onder het getal der heiligen. De Bulla van heiligverklaring, evenals de encycliek Studiorum Ducem van Pius XI, huldigen met klem en nadruk het wetenschappelijk, niet alleen theologisch, maar ook wijsgeerig streven van den Doctor Angelicus. Ook de studie, de moeivolle, harde, onophoudende studie der wijsbegeerte, heeft Thomas opgevoerd tot God, en hem zijn leven rein en vlekkeloos helpen bewaren in de oogen van den Heer. Was het dan niet billijk, dat op de feesten waar wij het heilig leven van den Engelachtigen Leeraar herdenken, ook een woord gerept werd over de weten- | |
| |
schappelijke, philosophische loopbaan van den heilige?
2. Eerst met de heiligverklaring van Thomas van Aquino hebben wij het datum van de volle waardeering zijner philosophische wijsheid. - Toen bedaarde de ontzettende storm, die tijdens zijn leven, en eenige jaren na zijne dood, tegen een reeks zijner philosophische stellingen uitbrak, te Parijs, en vandaar overwaaide met nog feller woede naar Oxford en Londen. Toen vielen allengs, gelijk eertijds de muren van Jericho bij 't geschal van Josue's klaroenen, al de bezwaren tegen vroeger hardnekkig bevochten stellingen: betrekkelijk de eenheid van den wezensvorm in den mensch, de samenstelling der stoffelijke dingen en het zelfstandigheidsbegrip der engelen, den vôôrrang van het verstand tegenover den wil. Toen ontstond die heerlijke reeks van kunstwerken, met den naam ‘trionfi’ bestempeld, waardoor italiaansche meesters vooral, in Thomas van Aquino niet alleen huldigden de heldhaftigheid der deugd, maar ook de overheerschende macht der wetenschap, die saraceensche en joodsche wijsheid deed wijken. Het eerste dier tafereelen ontstond op een altaarwand, in de Dominicanerkerk te Maestricht, in 1337, tien jaar na de heiligverklaring van den Doctor Communis.
MM. HH., ik sluit met den wensch: Het weze heden nog gelijk in het verleden, rond het jaar 1323. Moge de heiligverklaring van Sint Thomas, zoo plechtig herdacht, ook op onze dagen het uitgangspunt wezen van eene nieuwe, hooge geestdrift voor de verheven leer van Sint Thomas, en van eene grondige en geduldige studie zijner werken. Gij vooral, feestvierende en veelbelovende jongelingschap, wapent u met de wijsbegeerte van Sint Thomas, met de klaarheid zijner begrippen, met de vastheid zijner beginselen, met de forsche kracht zijner redeneering. Geharnast in dat driedubbel staal, zijt gij bekwaam om den strijd te voeren voor 't ware en het goede tegen om 't even welken vijand. Naar 't woord van Paus Pius XI, Ite ad Thomam!
Gaat en luistert naar Thomas van Aquino!
Voor U, Dames en ontwikkelde meisjes, is het bij
| |
| |
uitstek wenschelijk door te dringen tot de zedelijke, beginselen van Sint Thomas, tot zijne conclusies over het innerlijk leven, tot zijne leer over de deugden, de goddelijke en cardinale deugden, waaronder bijzonder de voorzichtigheid; en deze toe te passen in het private, in het huiselijk en openbaar leven.
Richt daarenboven uw geheel leven in naar den geest van Sint Thomas: geest van éénheid, door het streven naar het ééne einddoel, God; geest van eenvoud door het weren van alle overbodige praal, verwikkeling en verwarring der levensomstandigheden; geest van gemeenschap door het beoogen en het nastreven van het gemeenschappelijk welzijn.
Op die voorwaarden zult ge orde, vrede en geluk doen heerschen in uw eigen hart en in de maatschappij waartoe ge behoort.
|
|