Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Emmaüs.Denkt gij soms niet aan de discipelen van Emmaüs: de twee benijdbaren, die wandelen mochten met Jesus, - met Jesus, door dien valavond vol zoetheid, naar dat landgoed, waar Hij 't brood zou breken, en zich daardoor kenbaar zou maken? Te mogen wandelen met Jesus, die, drie dagen te voren doodgebloed, daar nu, terug levend, ging, met in zijn Hart de steeds levende liefde, waaruit Hij was gestorven! Dat was de wandeling, waarnaar al de menschen in hun beste binnenste verlangen, al is 't vaak onbewust: de wandeling met Hèm, die ‘goed:’ is, met Hem, die zich de Liefde noemt. Dààr gaan de twee discipelen met Jesus tusschen hen, en wij benijden hen om zoo goddelijk een gezelschap; en wij gaan kijven op hen, omdat zij, de geblinddoekten, niet vermoeden naast Wien zij mogen wandelen! Waarom herkennen zij niet hun geluk dan nadat uit hun oogen verdwenen is de Meester, de Verrezene! Hoe blij zijn we, dat zij dan toch gezeid hebben: ‘Blijf bij ons, want het wordt avond’: dat zij goed zijn geweest jegens een vreemdeling, die, zooals hier bleek, God kan zijn, God, op wandel met de menschen. Met reden waren zij verwonderd, dat hun harten niet hadden gegloeid, toen Hij langs de baan tot hen had gesproken. - Nu toch, en dat maakte veel goed, - nu toch brandden hun harten, en gloeiend legden zij den terugweg af om hun wedervaren aan Jesus' apostelen te vermonden, en ik geloof: nog meer om hun goddelijken Reismskker langs de baan terug aan te treffen, en ditmaal met bewustere kennis en genot van hun heil. Gewis, benijdbaar mogen deze twee discipelen worden genoemd. o Mochten we hun wandeling met Jesus doen, met den geliefden Meester!
*** | |
[pagina 234]
| |
Och, wie weet, doen wij soms niet, - zonder dat we 't vermoeden, zonder dat we 't voelen, hier, in ons gemoed - die zoo verlangde wandeling met Jesus? Ziet! Daar gaan twee gezellen langs de baan: zij praten, om den weg te verkorten, over dit en over dat; en: dat de wereld zoo slecht wordt, en dat er iets zou moeten op gevonden worden om alles terug in orde te brengen. Een man uit het volk gaat hen langs, zij groeten hem, daarom stapt hij langzamer naast hen, en alle drie nu kouten over 't dees en 't geen. Hij nochtans zucht af en toe, zonder het te willen, zucht,... verkropt het niet langer: dat hij doodarm is; de begrafenis van zijn vrouw kan hij niet bekostigen; een jaar en half heeft zijn vrouwtje gemarteld, en zeven schapen van kinderen! - hij loopt plots heen, beschaamd, omdat hij zijn leed niet heeft verzwegen... Wie weet was het niet dezelfde man, als die medeging met de twee Emmaüsgangers?
***
't Is avond: de twee gezellen van daareven gaan samen naar 't lokaal of 't lokaaltje van 't Sint Vincentius' Genootschap. Daar treffen zij den Voorzitter aan, en nog enkele leden van 't Gezelschap: steeds dezelfde, die steeds hetzelfde komen doen: de vergadering deftigheidshalve getrouw bijwonen. Er worden enkele stijf uit het Fransch vertaalde gebeden uit een lang beduimeld boekje gelezen; er wordt een houterig verslag over den verrichten Vincentianenarbeid uitgebracht, een wilsbeweginkje voor de werking in de toekomst wordt geschetst; en 't licht der lamp begint hun oogen te prikkelen, zij worden vakerig, en hebben ooren om te hooren, doch hooren niet, en slapen of zoo goed. En zij gaan terug naar huis; want het wordt laat, en morgen is 't vroeg dag. Wie weet hebben die twee gezellen niet dicht bij Jesus gezeten? Dicht bij Jesus, ja, daar op die vergadering van Sint Vincentius' genootschap? Of is daar de Geest van Christus niet? Zij denken neen, en hebben gelijk, althans naar hun harten te oordeelen die geenszins hebben ge- | |
[pagina 235]
| |
gloeid als bij 's Heeren tegenwoordigheid zou worden verwacht. En toch, Jesus was daar? Ik denk stellig, dat Hij daar was. Wij verlangen er naar om te mogen wandelen met Jesus, en met Hem wàndelen we; doch we weten 't niet; we willen 't niet weten, en onze gemoederen zijn zonder gloed. We wandelen met Hem, wanneer we naar Hem luisteren en naar hij 't leert met onzen evennaaste willen omgaan alsof het ware met Hem zelf. Er staan woorden in 't evangelie, die we niet nutteloos zouden overwegen. Wat gij doet aan de minsten onder de mijnen, hebt gij mij gedaan. Ik was naakt, en gij hebt me gekleed. Ik had honger... Ik had dorst ... Waar er twee of meer in mijn Naam vereenigd zijn, ben Ik midden onder hen... zooveel woorden, die beduiden, dat wij, wandelend met onzen evennaaste niets aan de discipelen van Emmaüs te benijden hebben, immers met Jesus wandelen wij, maar we weten 't niet, we willen 't niet weten, eilaas! |
|