Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |
De jongste wereldpoezie
| |
[pagina 200]
| |
An den leser.
Mein einziger Wunsch ist, dir, o Mensch verwandt zu sein!
Bist du Neger, Akrobat, oder ruhst du noch in tiefer Mutterhut,
Klingt dein Mädchenlied über den Hof, lenkst du dein Floss im Abendschein,
Bist du Soldat, oder Aviatiker vol Ausdauer und Mut.
Trugst du als Kind auch ein Gewehr in grüner Armschlinge?
Wenn es losging, entflog ein angebundener Stöpsel dem Lauf.
Mein Mensch, wenn ich Erinnerung singe,
Sei nicht hart, unt löse dich mit mir in Tränen auf!
Denn ich habe alle Schicksale durchgemacht. Ich weiss
Das Gefühl von einsamen Harfenistinnen in Kurkapellen,
Das Gefühl von schüchternen Gouvernanten im fremden Familenkreis,
Das Gefühl von Debutanten, die sich zitternd vor den Seufleurkasten stellen
Ich lebte im Walde, hatte ein Bahnhofsambt,
Sass gebeugt über Kassabucher, und bediente ungeduldige Gäste.
Als Heizer stand ich vor Kesseln, das Antlitz grell überflammt,
| |
[pagina 201]
| |
Und als Kuli ass ich Abfall und Küchenreste.
So gehöre ich dir und Allen!
Wolle mir, bitte, nicht widerstehn!
O, könnte es einmal geschehn,
Dass wir uns, Bruder, in die Arme fallen.Ga naar voetnoot(1)
Instant rouge.
Mes yeux s'ouvriront solennellement comme des portes:
Frère! Frère!
Qui a bu les perspectives irréelles?
A votre arrivée le temps mathématïque s'efface,
L'infini fourimlle dans chaque individu.
Quelque part, fusée d'un cri unanime:
Et votre procession passe sous les drapeaux rouges et noirs de vos plaintes et de vos désirs
A travers le Rien admirable, et à travers la terreur des années
Le proche et le lointain s'embrassent en cet instant,
Il n'existe rien d'autre que l'instant.
Et vous vous rapprochez tellement: que la terre blessée commence à rire, que les tables des lois s'effritent, et les phrases nationalistes fondent aux devantures.
Vous traînez dans vos yeux la réalité du temps et de l'espace:
Etudiants, Soldats, Ouvriers des usines, Voleurs aux doigts lestes, Paysans, Athéistes et Demoiselles pudiques
Votre langue moud une vérité rouge par le monde efrayé.
Et je vous vois!
Tous, je vous vois, frères!
Je vous chante des flambeaux: nous nous rencontrons sur les routes embourbées,
Je m'offre à vous, je vous embrasse en cette aurore, je vous entoure comme un portail rouge,
Je salue votre première journée libre et victorieuse
Où chacun devient pur et plus fort,
Comme du feu qui s'étend.
Comme des eaux sans rives.
Ainsi sera-t-il sûrement!
Dans l'immensité ardente du monde,
Tu es tout, homme révolutionnaire,
Tu es
Mon frère jumeau à chaque instant!Ga naar voetnoot(2)
| |
[pagina 202]
| |
Ook de Rus Alexander Block ('80-'21) besluit een lang gedicht met dezen oproep: Pour la dernière fois: réveille-toi, vieux monde!
Pour la dernière fois: à une fête fraternelle,
Fête de paix et de travail.
T'appelle la lyre barbare!Ga naar voetnoot(3)
In elken tijd erft de poëzie haar naam van de meest karakteristieke strooming, die er in waar te nemen valt. Die benaming slaat dus nooit op het heel komplex der poëtische verschijnselen. Ook thans nog worden parnassiaansche en symbolistische, ja zelfs zuiver-klassieke verzen geschreven; al zal ook bij geen mensch het idee ontstaan, de moderne poëzie parnassiaansch, symbolistisch of klassiek te heeten. Ter kenschetsing van de wereld-poëzie van dezen tijd doet het woord ‘expressionisme’ opgeld. Al dadelijk worde hier in 't oog gehouden dat woord en zaak, allebeide, reeds lang voor den oorlog, als gangbare munt versleten werden. Waar de naam vandaan komt? Hij is van Franschen oorsprong. In 't jaar 1901 dook hij voor 't eerst op, toen de schilder Julien Hervé, in den Parijschen ‘Salon des Indépendants’, acht van zijn schilderijen onder de rubriek ‘Expressionisme’ bijeenbracht.Ga naar voetnoot(4) Hiermee was natuurlijk in eerste instantie bedoeld: een reactie tegen het toen-nog-overheerschende impressionisme. De naam werd een vaandel; waarrond zich schaarden de velen, die langer geen vrede meer hadden met een kunstmethode, welke op alle kompositie smaalde. De bedoeling was uitstekend; het uithangbord echter liet aan duidelijkheid bepaald te wenschen over. Want, is er alle kunst niet om iets uit te drukken? Of werd hier misschien betracht een kunst die wou zijn: uitdrukking zonder inhoud, gebarenspel zonder ziel, klank zonder gevoel, - een louter-vormelijke dus? Maar, in hoeverre past op dit soort verschijnsels nog de naam kunst? Wel zouden enkele extremisten | |
[pagina 203]
| |
het zoover pogen te brengen, maar met echte kunst had hun poging dan ook al even weinig gemeen, als vroeger deze van sommige symbolisten, die, zwerend bij Verlaine's ‘de la musique avant toute chose’, uitsluitend met 't klankgehalte der woorden wenschten af te rekenen. Het is voldoende bekend, dat op dien weg, René Ghil o.a., met zijn pseudo-wetenschappelijke theorieën over het vers en zijn minstens even barokke poëtische (?) prestaties heel schrale lauwers plukte! Als kultureel verschijnsel kon het expressionisme niet uitblijven. Het kantte zich immers vooral tegen een systematisch-vervlakte en -geniveleerde kultuur, die op een volkomen materialistische levensbeschouwing berustte. Daarin was de natuur alles, de mensch, niets. Het wilde een veiligheidsklep zijn om de hooge drukking, die de menschheid benauwde, te verlagen. De expressionisten waren tot de bezinning gekomen, dat een wereld-kultuur, gebouwd op marxistische princiepen, al de kiemen eener noodzakelijke verwording in zich draagt. Wie God en ziel uit zijn levensbeschouwing schakelt en alleen bekommerd is om geld en macht, kan er zich aan verwachten, dat ten slotte alles uitloopt op eene ‘Umwertung aller Werte’. Was het Gottfried Keller niet, die reeds omtrent het midden der verstreken eeuw, met het oog op Feuerbach's theorieën, zich afvroeg, of niet ‘mit dem Aufgeben der religiösen Ideen alle Poesie und erhöhte Stimmung aus der Welt verschwinde’. Ook Ermatinger, in zijn, ondanks flaters van wijsgeerigen en vooral dogmatischen aard, prachtig boek ‘Das Dichterische Kunstwerk’, besluit zijne beschouwingen over het modern tooneel als volgt: ‘Nun versteht man schliesslich, warum das Absterben der idealistischen Weltanschauung und der immer konsequentere Ausbau des positivistisch-materialistischen Denkens die Tragödie, das Drama überhaupt, untergehen liess. Wo der Mensch in Haufen Sandes steht, vermag er nicht mehr zu kämpfen, nur zu versinken’. (blz. 237). - Verder luidt het: ‘So lehrt auch die Geschichte der Symbolik die Vereinzelung, Verflachung und Erstar- | |
[pagina 204]
| |
rung des Lebens mit dem Siege des Materialismus im 19. Jahrhundert’. (bl. 306). Juist op het vasthouden aan zekere idealistische levenswaarden, bleken de expressionisten uit te zijn. Hun kunst wou de weerwraak zijn der ‘anima naturaliter poetica’. De werkelijkheid zonder geestelijken inhoud - hadden realisten en naturalisten wel iets anders uitgebuit? - kon hen niet langer voldoen. De persoonlijkheid van den kunstenaar moest weer op den voorgrond treden. Zijn ziel immers, is een spiegelbeeld van het heelal. Is er edeler werkelijkheid en rijker schoonheidsschat? De kunst moest weer worden de taal, die van mensch tot mensch, de wereld door, de blijde boodschap brengen zou, dat het heil voor allen, in aantocht is. Maar wat liet het lang op zich wachten! Zou het wel ooit opdagen? Hoe noodig was het er nochtans, om den mensch te verhinderen, naar Schopenhauer's leer.een aanvang te maken met den kosmischen zelfmoord! Edeler toch ware 't te sterven dan te verzinken in de poelen der laagste mediokriteit. ‘Niemals - getuigde voor '14. Hermann Bahr in “Expressionismus” (München: z.j.) - war eine Zeit von solchem Entsetzen geschüttelt, vom solchem Todesgrauen. Niemals war die Welt so grabesstumm. Niemals war der Mensch so klein. Niemals war es ihm so bang. Niemals war Freude so fern und Freiheit so tot. Da schreit die Not jetzt auf: der Mensch schreit nach seiner Seele. die ganze Zeit wird ein einziger Notschrei. Auch die Kunst schreit mit, in die tiefe Finsternis hinein, sie schreit um Hilfe, sie schreit nach dem Geist: das ist der Expressionismus’ (blz. 111). Van een generatie, in ontevredenheid en twijfel groot geworden, draagt de voor-oorlogsche wereld-litteratuur - om hier niet te gewagen van de plastische kunsten en de muziek - de duidelijkste kenmerken.ken. Zij is de generatie van het relatieve, het wordende. Heet Bergson één harer profeten, Walt Whitman is haar Messias. | |
[pagina 205]
| |
Zij voelt dat de tijdsomstandigheden haar nooit zullen toelaten tot den edelen eenvoud der klassieke meesters te stijgen. Dit stemt haar uiterst prikkelbaar! De dichters weten zichzelf te zijn: bruggen, die zoodra het gros der troepen voorbij is, opgeblazen worden... Op den weg der kunstontwikkeling zijn ze slechts mijlpalen, wijzend naar grooter kunst. Ze maken deze misschien mogelijk of - wie weet? - bereiden ze zelfs onmiddellijk voor.Ga naar voetnoot(5) Toen kwam de oorlog. Vier jaar lang woedde dood en verdelging, de gemoederen tot uiterste vertwijfeling opzweepend. De menschheid, welke de dichters vroeger wilden redden van den zekeren ondergang, had het thans alleen zich zelf te wijten, dat zij gebroken lag. Die menschheid moest bestreden worden, ten ondergang gedoemd; zij droeg de schuld van de kosmische ellende. Op de puinen der oude, rotte wereld moest een nieuw geslacht rijzen, een nieuwe, schoone menschheid. Die in 't leven te roepen, zou de taak der jongeren zijn, vooral van dezen, welke den helletocht hadden meegemaakt, en met verschroeid gelaat en ziedende ziel op den nieuwen morgen wachtten! ‘La guerre, zegt Ivan Goll, - van wien het in ‘Menschheitsdämmerung’ heet: ‘durch Schicksal Jude, durch Zufall in Frankreich geboren, durch ein Stempelpapier als Deutscher bezeichnet’ - a eu ses répercussions jusqu'au plus lointain Groënland. Les cinq continents en sont ébranlés. Et les suites du désastre sont partout les mêmes. Lentement, lentement les peuples se resaisissent, mais sûrement. Un grand mot est inscrit au fronton de tous les pays: Jeunesse. | |
[pagina 206]
| |
‘Recommençons toujours’, a dit Hérodote. C'est là l'éternel refuge de l'homme qui sait pourtant qu'il n'y a rien de nouveau sous le soleil. L'homme qui en dépit de l'automne, veut garder son printemps a besoin de la poésie. Découvrir la vie quotidienne régénérée; voici votre tâche, jeunes poètes du monde. Energie et bonté: ces essences primordiales de l'existence, chantez-les! Et pas de sentimentalité: évitez le mensonge de toutes les trivialités. Aujourd'hui, après 1920, nous exigeons de celui qui prétend être la bouche de son peuple, qu'il dise des mots de vérité et qu'il donne des baisers de sincérité. Qu'il soit un Frère du Monde, avec toutes les responsabilités qui en découlent. Nous lui demandons de créer de la vie, et nous répudions tout retranchement dans un Moi pudique, tout symbolisme nuageux, tout romantisme fat, tout breuvage fade aux crépuscules framboisés.’ Hoe werd dit programma verwerkt in de algemeene litteratuur van dezen tijd? Wij laten hier nogmaals Goll, overzichtelijk aan 't woord; daarmee hebben we, naast enkele stalen van expressionistische poëzie, tevens een proefje van dito proza! De eerste kreet ging op in Italië; hij was snerpend genoeg ‘pour faire lever la tête à l'Europe engourdie. Bien qu'il ait été vite à bout de souffle après sa première envolée en aéroplane, le futurisme garde encore le titre de champion de la poésie moderne’. Overal vond het navolgers. ‘En France, le phénomène sismique a été enregistré par des esprits récepteurs très fins, peut-être même un peu trop fins, qui ont plutôt insisté sur les détails que sur les grandes formes d'ensemble. Seul le surréalisme a été un salubre parfum contre les pestes qui montaient des champs de bataille et des comptoirs d'importation. Le reste des esprits latins suit simplement le pas. Dans les pays germaniques: pareille angoisse dégénérant en lutte agressive en crise farouchement révolutionnaire. Là, le réveil est si rapide qu'on n'a pas le temps de résoudre les questions de forme; tout | |
[pagina 207]
| |
l'intérêt se concentre sur cette idée obsédante: liberté.’ Ook heeft het expressionisme er zelfs geen kunstvorm gewekt: ‘il ne fut qu'explosion, geste, crampe: un bras convulsé vers le ciel’. De Skandinaafsche landen lieten zich aan de jongste kunstomwenteling al even weinig gelegen als aan den wereldoorlog. Ook in de poëzie bleven ze neutraal. ‘Glaciers déserts’, schimpt Goll. In Europa zijn het vooral ‘les pays presque sauvages, dont le sang commence à peine de s'éveiller, un sang neuf, pur, fort, incandescent’, welke overrompeld werden door de expressionistische lawine. ‘Les Tchèques, les Yougoslaves, les Hongrois ont une poésie autrement jeune, autrement vigoureuse et audacieuse que nos pays de civilisation surannée. - C'est chez eux qu'on ira un jour puiser de la puissance.’ Het zijn immers de ‘negers van Europa, die we niet Kunnen ontberen!’ We hebben dan verder nog af te rekenen met de Mongolen en de jongste Russen, ‘qui, dans leur poésie, se déclarent de la barbarie la plus féroce, et qui montrent leurs grimaces jaunes aux nations-snobs, quand elles viennent les toucher avec des gants beurre-frais.’ In Amerika, echter, ‘jaillit l'autre source d'âme thermale et de sang ferrugineux’. Hoe zou het ook anders, na den doortocht van den machtigsten vader aller dichters: Walt Whitman! ‘Son nom plane par-dessus toutes les littératures contemporaines, car c'est à lui que nous devons la découverte de l'âme moderne: machine d'airain aux ailes d'aigle! Bains de soleil. Villégiatures aux pôles. Le front nu irradié d'étoiles. Poète de nos jours, citoyen du monde, frère de chacun, il tutoie les présidents des républiques en leur parlant de vérité, de force, de dynamisme, de lumière!’ Zuid-Amerika heeft het daarentegen leelijk verkorven; het heet hier ‘une province spirituelle d'une Europe vieillotte’, heelemaal vergiftigd door Fransch symbolisme. In den Oosterschen muur, heeft de moderne Euro- | |
[pagina 208]
| |
geesche geest al meer dan een aanzienlijke bres geschoten. In Japan, o.a. - ‘les rigides formules de la poésie ont cédé à une mode européenne, qui n'est d'ailleurs pas nécessairement meilleure’. In Indië, en bij de Musulmanen over 't algemeen, kon de moderniteit geen wortel schieten. Niet aldus bij de, over-gansch-de-wereld-verspreide Joden, wier poëzie de trouwe weerklank is van de gefolterde volkspsyche. Bij de Roodhuiden en Negers vindt men de ‘rechtstreeksche, intense, ware poëzie’. Bij hen hoeven we in de leer! Want: ‘la vraie, la grande poésie ne se compose pas de visions ou de sentences, mais du simple et profond amour de la nature’. De wilden staan dichter bij de aarde en de waarheid. Ook zij zijn de ‘groote broeders der wereld’! De expressionistische dichters uit alle landen hebben dan ook gemeen: het felle, intensieve, radikale in de uitdrukking van gedachten en gevoelens. Rafelden de impressionisten hunne psyche in broze stemmingen uiteen, de expressionisten daarentegen zouden de wereld overdonderen met de lawine van hun titanische menschelijkheid. Zij zelf heeten hun kunst chaotisch; - en op dit stuk hebben ze overschot van gelijk; - ze voegen er echter aan toe, dat ze niets anders zijn kan of mag, vermits de tijd zelf een chaos is, en vergeten daarbij, dat de kunst tot taak heeft, niet de werkelijkheid te kopieeren maar te herscheppen en ons naar een hooger plan te voeren, dat nl. der rustige aanschouwing. Van rust echter is bij hen geen spraak. Ze 'n kunnen, en konden ze. wilden niet rustig zijn. Hun kunst is een bankroet, even wanstaltig als 't ekonomische!Ga naar voetnoot(6) De oorzaak, overigens, ligt voor 't grijpen. Ware der jongeren hoofdleus het ‘omnia instaurare... in Christo’, de moderne kunst zou der wereld een heel ander, want zonniger, levensblij gelaat vertoonen! Hier bleef hun ethiek in gebreke. Alleen uit een vernieuwde menschheid kan de bloei van een nieuwe kunst ontstaan. | |
[pagina 209]
| |
Ook Dirk Coster, een onzer flinkste essayisten, die nochtans van een zuiver-menschelijk standpunt uitgaat, heeft het getroffen, hoe, die jongeren ‘alle de oude, slechte gewoonten der 19e eeuw ongewijzigd en met ijver voortzetten. Intellectualistische bezonnenheid, dialectische sophistiek, schrille liefdeloosheid, verachting die de natuurlijke haat is van het Ik tegen ieder ander Ik dat recht vraagt om te leven, - en ten slotte de intellectueele habileteit om dit alles te camoufleeren en te rechtvaardigen - al deze oude gewoonten zetten zij zonder uitzondering voort - alleen is de flitsende zelfkennis en de duistere onrust, die bij de grootste en bitterste 19de-eeuwers nooit ontbrak, bij hen tot zelfvoldaanheid verbleekt.’Ga naar voetnoot(7) Er werd geklaagd over de anarchie in het drama; ook de lyriek werd er door overgolfd. Het ontbindingsproces van de expressionistische poëzie is in vollen gang. Zij is tot auto-plagiaat verschrompeld. En dien weg sloeg zij des te gereedelijker in, daar haar hoegenaamd geen hooge eischen gesteld worden. Eenieder kan zoo wat aan expressionistische poëzie doen. Met een kwantum beelden rechts en links, niet rechtstreeks uit 't reilende, zeilende leven zelf opgediept, maar aan de ontelbare verzenbundels van anderen ontleend, is een gedicht, - of 't geen aldus geheeten wordt - al dadeljk klaar. Would-be kunst, zonder leven, want niet organisch opgegroeid; een echte parasiet; ten slotte toch maar: een papieren litteratuur! Gewaagde men niet reeds - en te rechte - van een expressionistische rhetoriek? Het is opvallend, bij het genieten van menig schoon gedicht, dat men eigenlijk niet ziet, hoe het gemaakt is. Het schijnt wel of het niet de minste moeite heeft gekost. Van alle groote kunst is dit het kenteeken. Bij de expressionisten wordt men maar al te dui- | |
[pagina 210]
| |
delijk gewaar, hoe een gedicht, ik zal niet zeggen ineensteekt of zelfs aaneenhangt, maar in bonte beelden-scherven en -schilfers uiteenvalt. Bij vele jongeren is aan-poëzie-doen een mode geworden; het newst-fashion-sport! Daarbij is natuurlijk van innerlijken drang geen spraak meer. Zij zijn overtuigd - want hun hoofd steekt vol theorie - dat een nieuwe tijd, en dan nog wel een zoo geweldig-nieuwe als de na-oorlogsche, ook een nieuwe kunst moest voortbrengen. ‘Deze ellendige formule, - aldus Dirk Coster, - die feitelijk een kinderachtige rekensom is, heeft, ondanks de gansche platheid en armzaligheid harer structuur, in alle landen na 1918 zeer veel kwaad gesticht, en de stille en diepe ontwikkeling eener waarachtig-moderne kunst is erdoor geforceerd en verstoord.’Ga naar voetnoot(8) Die stampt men overigens zoo maar niet uit den grond. Het is dan ook overal een zwelgen in louter vormelijkheid geworden. Dr Ernst Friedrichs, de schrijver van een beknopte maar zeer degelijke ‘Russische Literaturgeschichte’ stelt zich de vraag waarom de jongste -ismen in de poëzie naar den kelder moesten. Eenvoudig meent hij: ‘weil sie lebensfern sind, weil sie auf die Form grösseren Wert legen als auf den Inhalt.’ (Gotha; '21; bl. 136). De vraag: welke gedachten en welke gevoelens vertolkt de schrijver, wordt niets eens meer gesteld; alleen deze geldt nog: hoe drukt hij zich uit? En het antwoord luidt dan meerendeels: beelden op beelden stapelt hij opeen, tot een Babelsche torenhoogte, die geen oog zelfs meer bereiken kan. Tot het verstand dringt alleen een verwarde indruk door. Men vraagt zich bij dergelijke dionysische elukubraties af, of de kritikus niet beter zijn taak op een psychiater overdroeg; hier heeft deze allerduidelijkst een psycho-pathologisch geval te meer aan de hand. Tegen dergelijke uitlating wordt al dadelijk inge- | |
[pagina 211]
| |
bracht, dat het expressionisme niet bedoelt te zijn: een bepaalde richting in de kunst, zooals romantisme of realisme, maar alleen een nieuwe levensleer. Geen stilistiek dus, maar wel een wereldbeschouwing. Deze laatste ligt aan het expressionisme voorzeker ten grondslag, maar komt dan ook eerst tot uiting in en door een bepaalden stijl. Ook hier geldt de spreuk: aan de vruchten kent men den boom. Of zijn Gothische-, Renaissance- en Barok-stijl geen teeken des tijds, en uitdrukking eener wereldbeschouwing? Waar wij het expressionisme hier verder beoordeelen, gaat het hoofdzakelijk over dien stijl, waarvan we thans wel enkele karakteristieken wat nader beschouwen. Stippen we vooreerst aan, dat het expressionisme, hoe heftig het ook optrad tegen het impressionisme, heel wat impressionistische elementen in zich opnam. Ook aan het futurisme heeft het heel wat ontleend. De jongeren, ‘die strijden tegen alle epigonisme, zijn zelve epigenistisch georienteerd’. (Dirk Coster.) De eerste stormloop der expressionisten gold natuurlijk de taal. Die heeft het overigens bij alle reaktionnairs verkorven. Gedenkt hier maar even Victor Hugo die, als haantje-vooruit van de romantische bent, met hooge borst verklaarde: ‘J'ai mis un bonnet rouge au vieux dictionnaire’. En hoe hebben later, de symbolisten en de impressionisten, de taal uiteengerafeld! Schafte Marinetti, die 't futurisme lanceerde, met één pennetrek het gebruik niet van af van adjectief en adverbium, onder voorwendsel, dat deze de vrije vlucht van het substantief belemmeren? Ook Pascal durfde het aan, de syntaxis hier of daar een duwtje te geven; zijne expressie werd er te rakker door. Zulke vrijheid past genieën alleen. 't Zal nochtans niemand verwonderen dat ook Guillaume Apollinaire verzekert: ... L'Homme est à la recherche d'un nouveau langage
Auquel le grammairien d'aucune langue n'aura rien à dire
Et ces vieilles langues sont tellement près de mourir
Que c'est vraiment par habitude et manque d'audace
Qu'on les fait encor servir à la poésie.
(Uit ‘Calligrammes’.)
| |
[pagina 212]
| |
Waarom is het dan eigenlijk den expressionist met de taal te doen? Apollinaire orakelt hier alweer: On veut de nouveaux sons
de nouveaux sons
de nouveaux sons
On veut des consonnes sans voyelles
Des consonnes qui pèsent sourdement
Imitez le sou de la toupie
Laissez pétiller un son nasal et continu
Faites claquer votre langue
Servez-vous du bruit sourd de celui qui mange sans civilité
Le raclement aspiré du crachement
ferait aussi une belle consonne
La victoire avant tout sera
De bien voir au loin
Et de tout voir
De près
Et que tout
Ait un son nouveau.
(ibid.)
‘Il faut un nouvel arsenal de mots, il faut un outillage de sensibilités modernes pour exprimer ce qui agite l'homme d'aujourd'hui et de demain.’ (Goll.) Het woord wordt kleur en reuk, tint en lijn, klank en rythme, - maar meer ook niet.Ga naar voetnoot(9) Een ideeëndrager is 't niet meer. Meteen dient opgemerkt dat alle punktuatie wegvalt; met zoo'n kinderspel houden ze zich niet op. Tot het volkshuis der moderne poëzie hebben alle woorden vrijen toegang; een bizonder protokol hoeven zij er niet op na te houden; alle omgangsvormen worden er geduld. Waarom ook wetten gesteld? Spruit de kunst niet voort uit het onderbewustzijn van den artist, en speelt deze in het wordingsproces van zijn werk wel een ander, dan een passieve rol? Beweerde Jules Laforgue niet: L'art est tout, du droit divin de l'Inconscience
en: Je m'agite aussi, mais l'Inconscient me mène
Or, il sait ce qu'il fait, je n'ai rien à y voir.
(Poésies, II. La Lune est stérile.)
Het onderbewustzijn is het uitgangspunt van hun poëtische roes: zij worden er door bedwelmd als si- | |
[pagina 213]
| |
byllen. En evenals deze, spreken zij dan een taal die, lexicografisch en syntaktisch, meestal onverstaanbaar blijkt. In dit opzicht, deed men opmerken, hebben ze veel weg van pas-geborenen, ‘les vrais poètes du subconscient’. Alleen maar is 't spijtig, werd er kalm-ironisch aan toegevoegd, ‘que leurs oeuvres sont difficilement compréhensibles!’Ga naar voetnoot(10) Aan de onverstaanbaarheid van het expressionisme heeft vooral schuld: de aard van beeld en rythme. Het beeld, dat door de jongeren gebruikt wordt is - ‘het onmiddellijke, drastische beeld, niet alleen direkt dus, maar vergrootend, het beeld dat vastzit aan andere, door associatie, dat deze andere tegelijk oproept; de stoet van beelden, het devieeren van den dichter, de groote zwaai, uit het kader van het poëem in het eindeloos domein van de poëzie’. (Aldus, op de spelling na, W. Moens; ‘Het Nieuwe Dichten’.)Ga naar voetnoot(11) Jean Epstein, dien men geenszins verdenken kan van gebrek aan sympathie voor de jongeren, heet het moderne gedicht: ‘une chevauchée de métaphores qui se cabrent’.Ga naar voetnoot(12) Juister kon het niet uitgedrukt. Onder den indruk van de alleen-zaligmakende theorie van het onderbewustzijn, moest de beeldenweelde, wars van het ordenende toezicht van het verstand, allengerhand ontaarden in beeldenwoede. En 't gevolg hiervan? ‘Men wordt niet meer ontroerd: het gansche gedicht wordt herleid tot een aaneenschakeling van min of meer suggestieve figuren, die ten hoogste voor gevolg kunnen hebben, dat de lezer uit zijn lood geslagen wordt door hun vreemdheid, hun gewaagdheid, hun nieuwigheid, terwijl alle ontroering echter uitblijft, onherroepelijk.’ (U. Van de Voorde.)Ga naar voetnoot(13) | |
[pagina 214]
| |
De jongeren hechten over 't algemeen, in hun poëtiek, al te groot een belang aan het beeld, dat van de poëzie geen hoofdbestanddeel uitmaakt. Er bestaan immers overheerlijke gedichten waar geen enkel beeld in voorkomt, terwijl andere slechts de ontwikkeling zijn, van een en hetzelfde grondbeeld. ‘L'image en elle-même, - beweert Hans Larsson, - n'est pas essentielle dans la production d'un état émotif. Elle est un moyen de synthèse, et si elle ne l'est pas, ce n'est qu'un colifichet sans valeur; ... et si le même but peut être atteint par un autre moyen, cela vaut autant mieux. Parfois la langue de tous les jours, la désignation toute simple a plus de force synthétique, et comme il peut arriver qu'un auteur trouve subitement une image où se concentre un vaste ensemble d'éléments qu'il voulait tenir serrés, de même il peut arriver aussi qu'il découvre une formule très simple et très directe qui lui permet de tout dire mieux qu'il ne l'avait fait d'abord dans son style imagé. Et le point saillant d'une oeuvre de poésie est souvent une expression de ce genre qui dans sa simplicité parfaite, jaillit droit du coeur et porte en elle l'émotion la plus intime et la marque la plus caractéristique de la personnalité. Dans la poésie bien connue de Heine, Alte Geschichte: “Ein Jüngling liebt ein Madchen...” on chercheriait en vain une circonlocution imagée’.Ga naar voetnoot(14) Een element van essentieele waarde in de poëzie is de rythmus: ‘gesetzmässige Bewegtheit des seelichen Lebens’. Of bij de jongeren er ook deze gehavend uitkomt? Inderdaad en allerdeerlijkst! Men verwart eenvoudig metrum en rythmus, en giet dan ook het kind met het water mêe uit! (Ermatinger.) Het prosodische vers is uit den booze; alleen het dynamische vers heeft recht op leven! Prosodie immers is heel en al willekeur; dynamiek de vrije natuur zelf! | |
[pagina 215]
| |
‘Het verschil tusschen het dynamische vers en het prosodische vers, meent Moens, is hetzelfde geworden als tusschen een levend lichaam en een mummie, gesteld dat men deze mummie, door een of ander fijn-uitgevonden mecanisme, nog bewegingen kon doen uitvoeren.’Ga naar voetnoot(15) Hier krijgen we, eens te meer, te doen met machtspreuken, die kant noch wal raken. Niets is inderdaad minder willekeurig dan de prosodische rythmus, die ten slotte wortelt in onze physiologische en intellektueele natuur. Het is hier de plaats niet om breedvoerig uit te weiden over de rol van den rythmus, als bestanddeel van 't schoonheidsgevoel, dat door de poëzie gewekt wordt; wie daarover meer verlangt te weten, verzenden wij naar de flinke studie van Marcel Braunschvig: ‘Le Sentiment du Beau et le Sentiment poétique. - Essai sur l'Esthétique du Vers’.Ga naar voetnoot(16) Laten wij nochtans uit deze verhandeling een en ander mogen excerpeeren. Eerst en vooral: ‘les seules formes métriques légitimes sont celles dans lesquelles le rythme d'un vers puisse être aisément perçu; il faut que les syllabes qui le composent constituent des groupes égaux ou des groupes inégaux divisibles par un même chiffre’. Verder: ‘Quand l'inégalité entre les éléments rythmiques n'est plus simplement une égalité approximative, nous ne saisissons aucun rapport entre ces éléments, nous ne percevons aucun rythme. C'est le cas de la plupart des vers de nos poètes décadents.’ En eindelijk: ‘Il n'existe pas de rythme pour nous en dehors de la perception de rapports numériques; et notre oreille est ainsi faite qu'elle ne perçoit d'autres rapports d'égalité absolue ou approximative, ou bien des rapports d'inégalité soumise à des conditions particulières de divisibilté. Partout où il y a rythme et cadence, il y a donc ordre et régularité, c'est à dire, en somme, tendance à l'unité’. (blz. 47 en vlg.) De grondwet van ons intellektueel wezen is inder- | |
[pagina 216]
| |
daad een streven, door verscheidenheid heen, naar eenheid. In de dichtkunst wordt deze drang alleen voldaan door het aanwenden van het prosodische vers, waarin de mathematische rythmiek tot haar recht komt. Meestal houden de jongeren zich tevreden met den psychologischen rythmus, den rythmus van het proza. ‘Il y a, aldus Frankrijk's grootste dichteres van dezen tijd: gravin de Noailles, la prose, il y a le vers, et les lois intangibles qui les constituent. Désarticuler et défigurer les vers pour ne point écrire de bonne prose, puisqu'une contrainte arbitraire et sans nécessité empêche la pensée soit de bénéficier des chances du rythme et de la rime, soit de conserver la netteté du naturel, voilà ce qui me semble le type même de l'erreur.’Ga naar voetnoot(17) Laat ik hier, ter verduidelijking van zooveel zwaar-op-de-handsche theorie, - ‘abyssus abyssum invocat!’ - met een konkreet voorbeeld voor den dag komen. Hier volgt een gedicht van Wies Moens, - een van zijn beste, want minst-gekompliceerde. Pastorale.
Zoals Gij de wolken aanblaast
uit de volle zeehoek:
een leger muziekanten
met doedels en schommelende blazoenen!
Wij in dit dal
- met onze vrouwen, met onze pijpen uit welriekend hout -
de heuvelen rondom: één val
van groen en klinkende vogelzang.
En de kavalkade der Lente
diep in het land.
Op de kalme hemel voert Gij de wolken aan:
eskader van lichtgezeilde boten.
Grote, exotiese schatten brengen zij mee,
tapijten van Oriënt, kralen en papegaaien,
en specerijen waarvan de geur
een gans jaar lang omwaart in het huis.
Al dat nu moeten wij vangen
met onze ogen
en in ons groot hongerig hart
dat als een kind zijn vader komt toegevlogen,
U, Heer, onder de bergen en dalen,
| |
[pagina 217]
| |
het musicerende land,
en de baren die dragen
van Uw voet de lichte aanraking, goudvinnen van Uw mantelrand!
De donkere boeren op het veld
zullen wij luid begroeten
in een Harbalorifa dat helmt over de verten zo rond en wijd,
de landsman die de bruine hofpoort binnenrijdt
met de gothiese boog van zijn rug
en de glimmende schonk van zijn merrie
gegoten in avondbrons.
Als het wolkefestival is opgerold
- priesteren die hun kazuivels bergen tot morgen -
Heer, neem het duister land als een conotrabas aan Uw knie;
speel Uw wiegelied voor het heim der mensen a giorno!
(Uit: ‘De Stem’, Nov. '23.)
Wat heeft den lezer al dadelijk getroffen in dit gedicht? Allereerst, het wegvallen van het rijm; ook, de ontstentenis van den prosodischen rythmus, waardoor dit stuk feitelijk geworden is: een brok poëtisch proza op afstand geknipt; dan, het kakelbonte van de beelden; verder, het onsamenhangende van de beelden, en ten slotte, in die dissociatie tusschen inhoud en vorm, de tyrannie van den vorm - in casu het brutale beeld - over den inhoud, die zich niet meer geleidelijk ontwikkelen kan, maar al de bokkesprongen van den vorm heeft mee te maken! Waar is hier te zoeken: ‘die seelische Einheit, die der Mannigfaltigkeit der Teile entgegenwirkt und statt Zerfall Gliederung schaft?’ (Ermatinger; op. cit.; bl. 328). Laten wij de jongeren herinneren aan Goethe's: ‘Natur und Kunst’. Vergebens werden ungebundne Geister
Nach der Vollendung reiner Höhe streben.
Wer Grosses will, muss sich zusammen raffen.
In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister,
Und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.
Waarom heeft de metriek zich zoolang gehandhaafd? ‘Ongetwijfeld - merkt Dirk Coster op - als zelftucht, als de discipline, die de dichter zich zelf onbewusterwijze oplegde - (wij noemden dit hooger, een gevolg van ons natuurlijk streven naar synthesis. J.E.) -, als de natuurlijke zelf-beperking der stroomende lyrische uiting, opdat binnen deze perken de zielsmuziek des te intenser zou zijn, opdat zij zich | |
[pagina 218]
| |
aan deze belemmeringen intensifieeren zou’. - (‘De Stem’; December '23.) Ook in de muziek vinden dissonnanten plaatsGa naar voetnoot(18). Wie zal het echter aandurven te beweren, dat ze tot het wezen zelf der harmonie behooren. Dat schijnen wel de voorstaanders van het dynamische vers te doen. Op dit terrein staan ze overigens niet alleen; de Fransche vers-libristen konden hun daarheen den weg wijzen. Het ‘nihil novi sub sole’ wordt immers ook in de litteratuur bewaarheid. Het dynamische vers is geen uitvinding der jongeren. Overbekend is de lapidaire zet van den futurist Marinetti: ‘Verso libro creato in Francia da Gustavo Kahn’. Nauwkeurig is dit weer niet; reeds vooraan in de zeventiger jaren, schreef Rimbaud zijn 1ste vrije verzen. Kohn kwam met de zijne eerst in '86 voor de pin. Om nu niet te gewagen van Lafontaine, noch. een eeuw vroeger, van Maurice Scève, dien de Fransche symbolisten als een stamvader begroetten. In om 't even welke litteratuur overigens treft men vrije verzen aan. Ook Vondel schreef er. Waarom met het prosodische vers afgebroken werd? Eenvoudig, omdat het niet bij machte bleek, om de geheele gamma van de menschelijke gevoelens, tot in hun fijnste nuanceeringen, langer nog te vertolken. Zoo werd beweerd. De waarheid lag elders. Bedoelde onmacht kan immers niet liggen aan de techniek van het vers zelf: honderden jaren lang werden op de vleugels van den prosodischen zang, de verhevenste ideeën en innigste gevoelens gedragen. maar wel ‘aan het feit dat op dit oogenblik de levensintensiteit niet sterk, genoeg was, of ook dat, eenvoudig- | |
[pagina 219]
| |
weg het scheppingsvermogen in gebreke bleef, de zielegolvingen tot een zuiver vloeiende harmonie te versmelten met de elementen van de taal.’ (U. Van de Voorde.) Aan den geestelijken nood der jongeren meet men het best het taaie leven van zekere formules. Hun leus, als zou de kunst niets anders zijn dan de projektie ‘in einem Guss’ van innerlijk leven is ten slotte maar een amechtig naloopertje van de armtierige formule der realisten: kunst is precies-juiste weergave der werkelijkheid. Was deze overigens wel iets anders dan zelf een produkt der materialistische levensbeschouwing van een eeuw, die niet alleen Daudet, maar ook Stefan George als ‘das ewig zu verdammende’ bestempelt? Men kan er niet genoeg den nadruk op leggen: waar de kunstenaar ‘die Wirklichkeit d.h. die Welt, einfach abschriebt, ist er nicht Realist, sondern Kopist, nicht mehr Dichter und Künstler, d.h. Schöpfer, sondern Knecht und Handwerker’. (Ermatinger; op. cit.; bl. 146.) Alle kunst is schepping van een geestelijke wereld. En deze kan niet geschieden buiten de physio- en psychologische wetten om, die ons geestelijk leven beheerschen. Die daartegen op staat, loopt zijn kop tegen een ijzeren deur te pletter. De expressionisten hadden zich zelf geen hooge eischen gesteld. En zooals 't gewoonlijk gaat: van wie weinig wordt gevergd, wordt ook niet veel bekomen. Op groote persoonlijkheden en meesterwerken kan 't expressionisme dan ook bezwaarlijk wijzen. Wij kunnen hier overigens meer dan een ‘confitentem reum’ aanhalen. ‘Rien de définitif, getuigt Ivan Goll; pas un seul grand poète en Europe; des recherches partout’. En Kurt Pinthus bekent in zijn nawoord tot het 20e duizendtal van zijn anthologie, dat de jongste poëzie van onzen tijd ‘vruchteloos en onvruchtbaar’ dreigt te worden. Wat men de voorstaanders er van voornamelijk, als een veertje onder den neus moet houden, is hun onophoudelijk schermen met theorie. Nog nooit werd zoo druk aan programmatisch getheoretiseer gedaan: Daarmee is iedere groote kunstperiode eerder spaarzaam geweest. | |
[pagina 220]
| |
Het genie allermeest; - gedenkt te onsent Vondel, met zijn zeer beknopte maar zinrijke ‘Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunst’ waaruit hier wel een kleine passus, met het oog op het expressionisme, mag aangehaald. ‘Verciert ge uw vers naar den stijl der Rederijk-kunste, haal het niet te wijd, maar blijf bij een voegelijke verwe, en binnen het bestek van verstaan te willen wezen. Zal een ander uwe rol verstaan, versta ze eerst zelf te dege en spreek klaar. Eenigen schrijven al willens duister, en willen zich zelf niet verstaan, opdat men zich hierover verwondere, en hun dit tot wijsheid toeschrijve. Anderen schrijven slecht van heerlijke dingen en schilderen de zon met houtskolen.’ Groote kunstenaars willen in eerste instantie, schoonheid scheppen, en maar terloops over de schoonheid zelf redeneeren. Wie schreef lijvige boekdeelen ove aesthetika; waren het vooral scheppende kunstenaars? Wie me hier Sully Prudhomme's ‘Testament poétique’ ('01) of diens ‘L'Expression dans les beaux-arts’ ('90) voor de voeten gooit, speelt volkomen in mijn kaart. Nooit heeft bij een dichter het hoofd zoozeer het hart geschaad. Thans wordt, tot vervelens toe, tot in de kleinste puntjes vastgesteld, hoe een goed vers er moet uitzien... en intusschen verwaarloost men er goede te schrijven. Het expressionisme houdt geen voeling met de natuur, spruit niet voor uit het leven, met een woord: is ten volle neurastheniek. Een zenuwkrisis zoo maar op 't papier gegooid. Vergeten wij immers niet dat het uitwerksel van alle schoonheid: ‘n'est pas tant de satisfaire ou de nourrir l'esprit, que d'ébranler mytérieusement l'une après l'autre, et comme par une lente propagation d'onde en onde, toutes les puissances de l'âme. (Brunetière.)Ga naar voetnoot(19) Tegen dit star-everintellektualiseeren der kunst, is dan ook als reaktie opgetreden, het dadaïsme - de parodie van alle kunst en van 't expressionisme niet het minst. Over het ontstaan van het dadaïsme, lezen we bij | |
[pagina 221]
| |
Dr. J. Wiegand: ‘Dada soll in Zürich entstanden sein in einer Gruppe fahnenflüchtiger Neurastheniker aus verscheidenen Ländern; zunächst bezieht es sich auf die Malerei dann auf die Dichtung. Ursache ist Verzweiflung an dieser im Grauen des Krieges erstickenden Welt, Hohn auf dies Leben und diese Zeit. Daher wirkten die Gedichte wie Ulk und sollen es auch gewissermassen sein. Wie die Wissenschaft wird auch die Logik verachtet: “Logik ist eine Schutzimpfung greisenhafter Wissenschaft gegen das Leben” heisst es. Auf die übliche Sprache als das vermeintliche Werkzeug des Logischen übetrügt sich diese Abneigung. Wir schreiben ohne Rücksicht auf den Sinn der Worte, sagt ein Dadaist. Man will zum Lallen des Kindes zurückkehren, zum Stil einer Urzeit, in der es nur Ausrufe und Ausschreie gab.’Ga naar voetnoot(20) Eigenlijk een afbraak, op groote schaal, van alle levenswaarden. Het bolchevisme in de kunst; ‘Sowjet - Rusland ist für die jüngsten Dichter das, was fur Goethe Italien war.’ (Wiegand.) Gelukkig toch maar! ‘une tempête dans un verre d'eau’. Te rechte werd beweerd: ‘Le dadaïsme est l'aboutissement inévitable du romantisme. Du moment où la primauté de l'art passe du domaine de la raison à celui de la sensibilité pure, on doit arriver à cette conclusion que de simples onomatopées sans aucune espèce de sens peuvent exciter la sensibilité. C'est la preuve par l'absurde.’Ga naar voetnoot(21) Inderdaad. We staan hier tegenover een volslagen litterair nihilisme. Te vergeefs zal men bij de Dadaïsten nog gedachten of gevoelens opspeuren. We zouden eigenlijk verkeerd doen, over die jong- | |
[pagina 222]
| |
ste akrobaten veel woorden te verspillen; men mocht nog wel gelooven, dat we in de dadaïsten iets anders zien dan... fumisten! Op dit punt, - wie zou 't gelooven? - zijn ze 't zelf met ons volkomen eens. Schreven ze immers niet: ‘Vous ne comprenez pas n'est-ce pas ce que nous faisons? Eh! bien chers amis nous le comprenons encore moins.’Ga naar voetnoot(22) Dat heet men toch: iemand klaren wijn schenken. Herhaaldelijk werd van het expressionisme getuigd dat het als kunstrichting geen toekomst heeft, en reeds op een dood spoor versukkelde. Laten we hier onderscheiden tusschen theorie en praktijk, tusschen expressionistische leer en expressionistische dichters. De leer, - zooals om 't even welke andere - zal nooit volstaan om meesterwerken voort te brengen, zooveel te meer dat zij in zich de kiem der anarchie draagt. Zij sluit immers de rol van de ordenende rede uit. En waar deze haar zeg niet heeft, blijft ook alle ware kunst buiten. Wat vele expressionisten betreft, hoeft hier al dadelijk erkend, dat hun ideaal, om bij middel van de kunst, de menschen dichter tot elkaar te brengen, aller instemming verdient. Alleen werd niet uitgezien naar de gepaste middelen. Het liep meestal uit op Babelsche spraakverwarring. Doch ook hierbij past het vers: ‘même quand l'oiseau marche, on sent qu'il a des ailes’. Onder de expressionisten zijn flinke krachten, rasechte artiesten. Noemen wij velen onder hen, terecht, de verloren zonen der poëzie, die nog aanzitten in den vreemde - in 't verre Oosten, niet het minst! - aan orgiastische beeldenfestijnen, ook hen zal die overdaad, in hetgene, ten slotte, de essentie der poëzie niet uitmaakt, niet blijven voldoen, en onverzadigd zullen ze terugkeeren - we hopen het vast - naar het vaderhuis van een gezonde, minder-gekompliceerde kunst! | |
[pagina 223]
| |
Op dien terugtocht wijzen reeds allerlei, sporadische wel is waar, maar toch zekere teekenen.Ga naar voetnoot(23) De litteraire geschiedenis overigens, doet ons meer dan een voorbeeld van dien aard aan de hand. Gedenken we hier bijv. het Fransche symbolisme. Toen Jean Moréas zijn eerste, vrije verzen in het licht zond, beweerde hij: ‘le vers régulier nous le tuons, nous l'avons tué, il est mort à jamais’. Later kwam hij voor den dag met zijn ‘Stances’: een bundel regelmatige, echt klassieke, heerlijke verzen, en bekende: ‘C'est dans Racine que nous devons chercher et les règles du vers et le reste’. Ook Henri de Régnier - en hoevele anderen nog konden hier gememoreerd! - evolueerde in denzelfden zin. Wij staren dan ook hoopvol in de toekomst. Zelfs bij de extremistische expressionisten, blijkt in hun poëzie een appolinisch element voorhanden, dat een kentering ten goede vermoeden laat. Met Maeterlinck, die onlangs beweerde: ‘Le vers a épuisé selon moi toutes se ressources’, kunnen we 't onmogelijk eens geraken; wij gelooven niet dat de poëzie-in-verzen ooit ten onder gaat. Die is er, zoolang er menschen zijn. Moge weldra een frissche morgenbries zoovele jonge krachten uit hun dionysischen roes opwekken tot den eenvoud eener lente-heldere kunst! Want ook in eenvoud zal steeds het Schoone zegevieren.
Gent. |
|