Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 24
(1924)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Hoe Dik Kerkhofs zijn dorp stichtte.Vanaf zijn twintigste jaar was Dik Kerkhofs getrouwd met Rika van Tist van Thura van Nollekens. Zijn eigenlijke doopnaam was Benedictus, maar die naam scheen te lang en te moeilijk, en daarom hadden ze hem allemaal Dik geheeten van in zijn prilste jeugd, en Dik bleef hij dan maar heeten heel zijn leven door. Thuis waren de oude Kerkhofs er erg op tegen geweest, dat hij zoo jong den huwelijkslast op zich wou trekken. - Gij hebt nog geen volle snor, en ge wilt trouwen! Daar dachten we in onzen tijd op uwen ouderdom nog niet aan... Ja, hier en daar een uitzondering! Ja, ja... Peer Tuerlinckx en Jan Vermeyren deden 't ook te vroeg, en die hebben het zich later ook danig kunnen berouwen! Maar moeder Kerkhofs werd met een goede koffie door Rika voor het pleit gewonnen, en begon partij te trekken voor haar zoon, en de zaak was geklonken! - Wat wilt ge er aan doen? zei de oude Kerkhofs. Ze hebben me van alle kanten bestormd, en dan heb ik hem voor schepen en pastoor maar aan zijn lot overgeleverd! Hij zal hebben wat hij gezocht heeft. En hij kreeg inderdaad wat hij gezocht had. En hij ging boeren op een mager hoefken aan 't einde van het verste gehucht, de Hessie, en daar had hij na acht jaren werkens met zijn vlijtige vrouw Rika, weinig baat en zeven kinderen, waaronder een tweeling, maar het achtste jaar kon hij zijn pacht niet meer betalen. Hij had slechten, killen grond getroffen, die vrijgeviger was in onkruid dan in vruchten, en allerhande ziekten in zijn stal hadden iedermaal, dat zijn veestapel wat opfleurde, zijn hoop dooreengeslagen. Eerst stierf de witte, en dan de gevlekte koe, en zoo kwam het dat het achtste jaar de rentmeester van zijn heer, die een nuchtere cijferaar was, bij hem toekwam, om hem een laatsten keer aan te manen te | |
[pagina 8]
| |
betalen. Den heer zelf, die in de stad woonde, had hij nog nooit gezien. - Ge kunt toch geen kei de huid afdoen! had Dik gezeid, met de wanhoop in het hart, diep van onder. - Neen, maar dan zal de kei er toch om bloeden, had de rentmeester geantwoord, met twijfelachtige geestigheid, en daarmee was hij heengegaan. Het waren toen slechte boerenjaren, en wie zijn kost en daarbij zijn pacht moest verdienen, mocht groote kinderen hebben, of 't liep mis. Het was dus koopdag bij Dik Kerkhofs. Koopdag bij deurwaarder. - De Kerkhofs uit het dorp schaamden zich de oogen uit den kop, maar ze hadden zelf niet genoeg om hem te helpen, want zij ook waren geen dikke boeren, en 't waren magere tijden. Dik had daar ten andere niet op aangedrongen, want sinds zijn trouwdag had hij zich wel een beetje van zijn familie vervreemd gevoeld en gehouden, omdat die zich tegen zijn zuiver inzicht hadden verzet. Koopdag bij deurwaarder. Eerst werd zijn os verkocht. 't Beest was mager en er werd weinig op geboden, want om echte liefhebbers te vinden was hij te jong en te oud. Maar het trouwe beest keek toch met zijn groote, glundere oogen nog verschillende malen om naar Dik en de kinderen, alsof hij zelf begreep, dat hij verder zijn leven daar nuttiger had kunnen verslijten dan elders. Dat ging Dik dwars door het hart, maar hij hield zich sterk, hoewel hij nu osseboer af was. En dan kwam de hoogkar. Nu de trekker weg was moest die ook maar volgen. Verder een van zijn twee koeien, die hij nog had. Maar éen wou hij volstrekt behouden, want die moest den heelen boel in 't leven houden, met de melk en de boter. Zijn trekkoe hield hij, voor de kar natuurlijk. Zijn twee witte geiten liet hij niet opkomen, want daar gaven ze toch niets voor. Dan liet hij nog zijn staande klok met eiken kast voorbrengen, die hij van zijn peter had gehad. Een oud familiestuk. Want onder zijn karige meubelen kon hij die nog best derven. Ze gaf den stand van de maan op, en de schild was fijn bewerkt. Die kocht de notaris zelf, en omdat hij bood, zette er niemand te- | |
[pagina 9]
| |
gen. En dan vroeg Dik om eens even op te tellen. Ze waren er. Er was al één frank over. - Schei dan maar uit! zei Dik. Het overige wil ik houden! Met wat ge hebt, kunt ge den heer betalen, en den frank, die er te veel is, geef dien maar aan uwen roeper... - 'k Geef u twee frank, Dik, zei de notaris, als ge mijn klok naar huis brengt... - Voor geen twee honderd, zei Dik, langs dien kant zult ge me nog weinig zien... Het wrokte hem, dat de notaris al zoo dadelijk ‘mijn’ klok zei, en niet verstond dat hij nu toch die verkochte klok niet kon naar ginder voeren. Een kwartier later waren allen weg. Twee boerkens die bij den notaris in 't krijt stonden, hadden de klok op hun schouders meegenomen, nadat Dik zijn kruiwagen had geweigerd voor 't vervoer. Ze waren allen weg dus, en Dik dacht nu aan verhuizen, want hij wou geen dag meer slijten in dat huis waar hij was ‘uitgespannen’. Zeven en twintig jaar, en hij was een ‘uitgespannen’ osseboer! Maar hij had nog Rika, en de kinderen, en hij was nog jong. - Straks trekken we er uit! - Waar naartoe? - Zij gerust, zij gerust! Daar vinden we wel iets. op! En hoewel het ongeluk hun nu over 't hoofd gekomen was, morde Rika niet tegen haar man, en ze wou hem volgen, al was 't tot aan 't eind van de wereld. Zij dacht wel, dat Dik zijn plan moest hebben, en haar vertrouwen in hem bleef ongeschokt. Dik zag haar aan,terwijl ze 't de laatste maal klaarde in 't huis en dat was hem 'n groote inwendige sterkte. En hij bouwde in zijn geest een heel plan op voor later... Omdat het moest, ging dat vanzelf... Zijn witte hennen zette hij in een kevie op de kar, en daarbij alle gerief, dat er nog over was, schuppen en rieken, een klats koren, en 't zaad, dat hij op zolder en ovenbuur nog liggen had. - Moeder, laad nu al wat er is op de kar, zei hij tot zijn vrouw, want binnen een uur zijn we weg! En wijl de vrouw de pakken klaar maakte, steeg hem toch nu en dan wel een kropke naar de keel uit | |
[pagina 10]
| |
ondergrond van gemengden wrok en verlatenheid, nu de tocht zou aanvangen. - Maar hij zou zijn weg wel vinden, en dood zouden ze hem en zijn kroost niet krijgen, al was hij dan ook maar 'n arme, uitgespannen boer! Daarvoor was hij te jong nog, en hij had zeven kinderen. En nu er een uur verstreken was, stond de koe in de kar gespannen, en al het getuig en de have lagen er op geladen. - Het is geen schoone verhuis, moeder, maar gij moet toch op de kar zitten, al is er geen huif over, zei Dik, die zich ook in dit zwakste oogenblik van zijn leven niet overgeven wilde. De jonge vrouw wou haar man deze kluchtige bijzonderheid niet misgunnen, en nam niet haar drie jongste kinderen plaats op de kar. - Gij, Jan en Drada, leidt de geiten! En gij, jongens en meisjes, neemt die pakken onder den arm... - En ik dan, vader? vroeg de kleine Fred. - Ge zult de kevie met den kneuter dragen, Fredje, mijn klein jongen! Een echte heikneuter! Dien dragen we weer naar zijn geboorteland! En zoo schoot de eigenaardige processie in gang. De koe had al vroeger, in slechte tijden, als Dik geen os had, de kar geleerd, en ging parmantig vooruit, het brave beest, als bewust van zijn taak. En daarrond stoeiden de kinderen met hun last aan den arm, en liep de kleine Fred met de vogelkooi rond. Boven op zat moeder de vrouw met den zuigeling op den schoot, en twee grootere loopertjes duwden tegen haar aan. Van tijd tot tijd, als Dik, die de koe leidde, het niet zag, keek ze toch bezorgd de diepe heide in, die voor haar en haar zeven kleinen, en ook voor haar man, dien ze wel sterk wist, ook in dezen tegenslag, zooveel geheimen verborgen hield in haar gezichteinder... En zoo ging het, straat na straat, en dan het eindelooze heispoor in. Hier en daar bleven ze even staan, om de trekkoe te laten op adem komen. Als ze voortreden, vloog Dik eens in 't rad, om de kar in gang te stooten. Met het getierelier der leeuweriken boven hun hoofd, voelden ze zich allen goed bijeen. Hoewel Dik nog niet had uitgesproken waar ze naartoe gingen. De kinderen vonden 't prettig zoo te trek- | |
[pagina 11]
| |
ken, en dat hield er bij moeder de vrouw ook den moed in, daar boven op de kar. - Achter dat bosch zijn we er! zei Dik, voor zich uit wijzend. De vrouw zag naar haar man, en zei niets. Hij immers wist wat hij wilde... Achter 't hooge dennenbosch, hield Dik de koe staan. Hij nam het kapmes van de kar, kapte twee dennen af, sloeg er twee staken uit, en daaraan tuierde hij de witte geiten, die zich al onmiddellijk aan wat jonge scheuten begonnen te goed te doen. De koe werd aan een boom gebonden, en kreeg wat hooi voor, dat voor haar op de kar was geborgen. - En nu aan 't werk! Jan, kom gij eens helpen! En Dik nam zijn schup, het zwaard van den heispitter, en hij voelde zich twee man waard, nu hij zoo met zijn jongen naar den naasten heuvel trok. Moeder bezorgde ondertusschen de kleinen op den greppelkant. De boer ging bij den heuvel staan, dien hij kende van toen hij kind was, en hij hier rakkeren kwam met de andere bengels. Daar was 'n steile bocht in de duinketen, en daaraan begon hij te spitten. Hij haalde een deel uit de heuvelflank weg, tot hij een heele holte kreeg. - Hoho, vader, gij gaat hier een huis maken!... Dat's plezierig! riep nu de kleine Jan. - Ja, manneke, ge hebt het beet, antwoordde Dik. Zie, de zon gaat neer, en eer 't donker is, moeten we wonen! Dan kwamen de vrouw en al de kinderen naderbij, en Jan vertelde van vaders plan. De vrouw voelde wel een oogenblik de armoede door haar heen, maar omdat niemand hen nu zag, en zij voor dezen nacht en de volgende dagen en nachten toch een onderkomen moesten hebben, al was 't maar voor hun schapen van kinderen. Dan trok Dik het sparrenbosch in, en zijn kapmes beet in de stammen van de dennen. Daarna werden de takken afgesleund. - Jan, sleur die takken aan naar 't huis; ik zelf draag de stammen... Dik had reeds den moed van ‘huizing’ te spreken, | |
[pagina 12]
| |
't was er uit, zonder dat hij het wist, en dan deed het woord alleen hem reeds goed... En geen kwartier later, of boven de gegraven kamer lagen sparren gestoken, en daarover werden dan de donkere, warm-schuttende dennetakken uitgespreid als bedekking. Langs voor werden ook sparren geplaatst tegen het dak aan, en met dennentakken dooreengevlochten. - Jongens, wat openlaten, want ge vlecht alles toe... - Vader, de deur moet toch kunnen sluiten... - 't Is warm vandaag, en hier moet ge voor geen dieven vreezen, zei Dik lachend, die al zin kreeg in zijn eigen werk, en feestelijk de bedden bijhaalde met kar en al, en ze opzette in de hoeken van de nieuwsoortige woon. En als alles er stond, bezag Dik zijn vrouw. - Moeder, zei hij, we wonen hier en we blijven hier. Ze rustten zacht allen, dien eersten nacht, in hun heidewoon; de sterke, uitgespannen boer, zijn trouwe vrouw, en hun zeven kinderen droomden warm rondom hen henen. En de alvinnen in de nachtzwoelte kwamen door de takkenreten kijken, en waren lang niet kwaad, omdat hun eenzaamheid van goede menschen werd gestoord... *** Het duurde niet lang of Dik bouwde een hut, en in het berghol stalde hij zijn koe. Hij was de wereld en het geleden leed al vergeten, en hechtte vaster en vaster aan zijn nieuwen grond. Hij begon te spitten, te ploegen en te zaaien, en 't was of de grond dankbaar was, want hij gaf vruchten in overhoop. 't Was van die zwarte heide, waarop de blauwe gentiaan bloeide, en God had door het werk der eeuwen voor hem die aarde vruchtbaar gemaakt met vergane planten van alle slag. En 't was hem een weelde over de heide zijn hennen te zien omwandelen als witte stippels om voedsel te vergaderen. Ze kwamen maar weer over dag, een voor een, om hun eieren te leggen rondom en in de woon in hun nesten, en bij avond, om weg te doezelen op hun lagen polder. | |
[pagina 13]
| |
Moeder de vrouw trok uit naar de markt met boter en eieren, en bracht de noodige winkelwaar mee. Er werd gespaard en Dik kocht een tweede koe... De geiten snoepten aan de malsche bremscheuten en het wilde gras, en brachten ieder twee jongskens, die kort daarna met de kinderen over de heide wipten, en geiten- en bokkensprongskens maakten uit louter levenslust. Dan dacht hij er over na, dat de menschen weer konden komen, als hij die braakvlakte had vruchtbaar gemaakt, en hem misschien weer dwingen zouden elders te gaan... Want hij woonde op gemeentegrond. En hoewel hij ongaarne terug onder de menschen ging om hun iets te vragen, nam hij toch op een morden een krachtig besluit: Hij ging naar den burgemeester. Deze kende hem nog wel, en was verwonderd den eenzaat terug te zien. Hij had zooveel van hem gehoord, van zijn wonder leven op de heide, dat hij niet inzag waarom hij wel komen kon. - Wat nieuws op de hei? Gij ten minste valt mij niet te veel lastig! Waarmee kan ik u genoegen doen? - Burgemeester, staat ge me toe, wat ik u vragen kom, dan is dit het laatste. U wèet, ik woon op de hei, en heb er grond gelabeurd. Aan wat voorwaarden kan ik dien in eigendom krijgen? - Neem van dien gemeentegrond al wat ge gebruiken kunt; wij zijn blij dat hij bewerkt wordt en wat opbrengt. - Ik wou het stuk tusschen de duinen in en de twee bosschen. Twintig bunder in al. En daarmee dank ik U, burgemeester. Het nieuw gehucht heet ik Kerkhoven, Brugemeester, naar mijn eigen naam. En als hij thuis kwam, en zijn oogen over zijn eigen ontgonnen bunderen liet gaan, was hij lijk een nieuwe mensch. Was hij waarlijk de koning van de heide. Als een stumperd was hij hierheen gekomen, en op deze plek was zijn zweet gevallen in 't rooien en ploegen... Van dezen grond was hij dus de eigenaar geworden, louter door zijn arbeid. Zonder klok was hij hierheen gekomen ook. Maar wat hoefde hij, de uitgespannen boer, die zoo ver weg woonde, nog te zien op een klok hoe laat het | |
[pagina 14]
| |
was? Had hij niet de zon, die 's morgens het groote arbeidsalarm blies over de heide? En de haan die van in de vroegte alleman aan 't wekken ging met metalen roepstem? En de klokken van de verre torens gaven hem 's Zondags te naaste bij het uur wel op voor de diensten. En verder raadde hij nu 't uur als bij instinct, als hij zijn hoofd in den einder stak... Hoofdzaak was dat zijn vee fokkedeerde. Het was een plezier om zien! Met éen trekkoe was hij hierheen gekomen, en nu had hij vijf beesten in zijn stal, flink als geschilderd. En 't naaste jaar? Ziekten en kwade luchten drongen tot hier niet door. Zijn witte geiten waren tot zestien geklommen, en ze gaven de roomgele melk voor zijn bloeienden hoop kinderen, en 's Zondags rijstpap, rijstpap op ‘Kerkhoven’! Zijn kinderen! Onderricht had hij hun niet veel kunnen geven. Hij had hun voor en na de gebeden geleerd, en wat spellen en rekenen, dat hij zelf had opgepikt op school, en verder gingen ze, als 't weder goed was, te leer naar het dichtste dorp. Maar handen zaten er aan hun armen en armen aan hun lijf, van jongs af. Ze groeiden lijk koolen, en hielpen hem op de boerderij, dat het een aard had. De oudsten waren al groot, en moeder de vrouw kon nu en dan al een vrij uurtje nemen in den nanoen, als de groote slameur van den dag voorbij was. Dat was voor Dik een weelde, want hij wist dat zijn vrouw nogal wat te knoeien had, als de kinderen allemaal klein waren, ginder en hier. Aan den anderen kant van de heide, woonde Ambrosius, de bijman, die kwam hem met Paschen en Half-Oogst regelmatig bezoeken, nadat hij, nu al jaren geleden, zijn kennis had gemaakt. En dan was 't volle brom. Te Half-Oogst voornamelijk werd de tafel eer aangedaan. Met het dorp vierde hij de kermis niet meer mee, en daarom maakte hij die kermis op zijn eentje! Was hij niet een gehucht op zijn eigen geworden, met negen menschen vast aaneen? Zoo was de bijman, die Dik's beste vriend geworden was, weer bij Dik op bezoek. Na den eten gingen ze samen wat rondkuieren door veld en wei. Ze keken naar de spurrie en de klaver, en de welige rogge. - Opeens bleef Dik staan, en keek zijn vriend star in de oogen. | |
[pagina 15]
| |
- Ambrosius, ge wordt oud. Ge moest hier komen wonen. We zullen u hier een huizeken bouwen. Dan zult ge ten minste in uwen ouwen dag een goei verzorging hebben. - Wel, als u dat wilt, dan wil ik het ook wel, antwoordde de oude bijman, die als eenzaat best de opperste goedheid van Dik's voorstel peilen kon. En de week daarop, bouwden ze samen een leemen huis voor den ouden Ambrosius, en Diks oudste zoon, Jan, reed over de heide den huisraad en de bijen halen van den ouden man. Zijn aanwezigheid bracht een heel gezelligheid bij! 't Werd nu een heele buurt: een vreemde, deftige man had zijn vertrouwen in Kerkhoven geuit, met er te komen wonen. Gezelligheid. In de lange avonden zaten de twee mannen bij den haard te keuvelen. Ambrosius had het meest over zijn bijen en zijn leven op de heide in de wondere wereld van dieren en planten en bloemen. Dik haalde op van na den koopdag. Hij noemde ook maar weinig namen van uit zijn vroeger bestaan, want voor hem was zijn leven maar begonnen van toen hij uit de wereld getrokken was, die hem had uitgespannen. Zijn oudste zoon was al eenige zondagen na elkaar de vlakte overgestoken. Dik zag hem in de week soms droomend bij 't werk staan, en over de hei turen, naar Limburg toe. Dik pakte den stier bij de horen: - Jongen, gij hebt ginder iets gevonden! - Ja, vader, Veva heet ze... 't Zijn kleine heiboerkens en eerlijk volk. - Trouwen, jongen, zoo rap als ge kunt. Ge weet wel wat ik heb gedaan en ik ben er niet slecht bij gevaren. De hei is groot, en eer ik sterf moet het gehucht veel huizen tellen. Haal gij uw Veva maar gauw naar hier over! Het duurde ook geen zes weken meer, of ze trokken een straat, de eerste straat van het gehucht, en aan den overkant bouwden ze de woning voor het jonge paar. Dat was het derde huis van 't gehucht. En daarna brachten ze van de bruiloft feestelijk de bruid mee naar haar leemen paleis. Van toen af was de weg open. En weldra rezen er nieuwe huizen op voor Drada en de andere kinderen. En Dik dacht bij zich zelf: | |
[pagina 16]
| |
- 'k Had meer grond moeten vragen aan den burgemeester, want gaat het zoo voort, dan staat binnen twintig jaar mijn heele vlakte vol. Ging het een kleinen heiboer rondom niet goed, dan ging Dik hem bezoeken, en was hij een kerel waar een voor mee te ploegen was, dan leidde hij hem Kerkhoven binnen als zijn verlossingsoord. Rondom dien tijd ook maakten ze hun kermis plechtig op Half-Oogst. Ze richtten naar ouden trant volksspelen in, en er was veel leute te Kerkhoven met die dagen. - Geen kerkhof voorwaar... Een heel gehucht is 't geworden, zeiden die van 't dorp, die uit nieuwsgierigheid gingen kijken, omdat ze zooveel wondere dingen van Dik en zijn naastbestaanden hadden gehoord. 't Was ook zoo ver van hen. En ze kregen lijk inwendig spijt dat die taaie kerel hen jaren had moeten verlaten als een uitgespannen boer. Ze wouden hem nu al in den gemeenteraad. Dik was in hun oogen als een stamhoofd geworden, en ze voelden dat er een heel kracht te groeien lag in dien hoop menschen, daar ver over de heide, op hun eigen grondgebied. Maar hij weigerde feestelijk, en zond er een van zijn opgevischte geburen op uit in zijn plaats. - Vraag er wat ge wilt, en zwijg er zooveel als ge wilt, zei hij, als hij den eersten keer optrok naar den raad, maar een kerk moeten we hebben, en liever vroeg dan laat. Toen Aart Verschueren - zoo heette de man - zijn voorstel deed, lachten de meesten in den raad. Maar de burgemeester, die nu een heel oude man was geworden en zich immer nog frisch herinnerde hoe Dik zijn gehucht doopte, toen het nog maar één huis had, hoorde het aan met veel aandacht, en ernstig keek hij over de vroede en onvroede mannen henen. - Als Dik Kerkhofs zelf zijn kerk komt vragen, zullen we ze bouwen, en we zullen naar den bisschop schrijven voor een pastoor... Dik hoorde het 's avonds, als Aart terug kwam, en toen sleet hij eenige kommervolle dagen en nachten. Maar in 't eind zei hij tot zichzelf: - Ik ben oud en voor ik ga, wil ik de kerk in 't midden van 't dorp zien. | |
[pagina 17]
| |
En hij ging. Hij zei hoe honderden daar nu waren, en hoe hij, met werk en zorg, Kerkhoven had gesticht. En hij kreeg de kerk. -Toen ze er stond, kuierde Dik nog enkele jaren rond als de patriark te midden van zijn volk... Waar vroeger, als hij eerst kwam, zijn hennen liepen als witte stippels, krioelde 't nu van kinderen, zijn eigen geslacht en dat van zijn vrienden... Hij stierf - oud bij de honderd jaar. En hij, de stichter, werd eerst begraven op het kerkhof van Kerkhoven. Borgerhout.
JUL. GRIETENS. |
|