| |
| |
| |
Een beetje wijsgeerigheid over de Vlaamsche beweging.
Voor wie de geschiedenis eener kultuurontwikkeling bestudeert is het duidelijk dat niet alleen de hoedanigheid der streek en de opeenvolging der historische feiten, maar ook en vooral de kracht der verscheidene gedachtenstroomingen hun soms onbewusten maar immer werkelijken invloed uitoefenen op het levenskarakter van den gemeenschappelijken stam. Om een wijsgeerige vergelijking te bezigen, zijn de geschiedkundige feiten als de materie, de ondergrond eener volksbeweging: de gedachten echter vormen er de bepaling van - en als zoodanig het beweegmiddel tot het handelen.
Doch evenals de vorming van den enkeling gedeeltelijk, ja, grootelijks afhangt van omgeving en voorgeslacht. zoo ondergaat ook iedere volksontwikkeling den geestelijken invloed der menschheid van weleer en nu. Sommige wereldvoorstellingen vooral bezitten een algemeen-menschelijk karakter, dat onmiddellijk past op gelijkvormige toestanden bij verscheidene volkeren. Hun menigvuldigheid en verscheidenheid smelten samen in de éénheid van het werkelijk wezen, persoon of maatschappij. Intuïtief wordt deze éénheid daar ‘gevoeld’ en ‘beleefd’, niet ‘gedacht’ of begrepen, en derhalve blijven veel uitwerksels of gevolgtrekkingen van het Wezen onverstaan en niet gerechtvaardigd, wanneer een redelijke ontleding zonder veel moeite de verstaanbaarheid en rechtvaardiging uit zou wijzen.
Zoo met de Vlaamsche beweging.
De Vlaamsche beweging is een synthesis met veelzijdig voorkomen. Zij is de levende stem van de Vlaamsche dooden: het erfdfeel der voorouders. In haar herleeft de ziel der Middeleeuwsche burgerij, met hetzelfde geestelijk mysticisme dat het praktische en het zinnelijke niet uitsluit maar omkranst; met dezelfde vrijheidsliefde en fierheid van den gildeman, die koning wezen wil in eigen woon; met denzelfden kunstzin die de torens rijzen deed, de zangen ruischen, de kleuren blinken. Maar de Vlaamsche beweging is ook een feit van heden, onder den invloed der gebeurtenissen die in België sinds 1830 plaatsgrepen, en der groote leerstelsels die den Europeeschen geest van nu gevormd hebben en nog lei- | |
| |
den. Zij is onbetwistbaar met Romantisme nauw verwant, beroept zich op democratische beginsels en geeft zich uit voor een kultuurstrijd. Welk is de onderlinge verhouding tusschen die gedachten en welke beteekenis geven zij aan het logisch-ontwikkelde Vlaamsch ‘particularisme’ in den Staat België? Eenige bepalingen en beschouwingen - hoe afgetrokken, onvolledig en onvolmaakt zij ook mogen wezen - zullen misschien op deze vraag een algemeen antwoord kunnen geven en den weg voorbereiden tot een dieper inschouwen der wijsgeerige historie der Vlaamsche beweging.
| |
I. - Romantisme en Vlaamsche beweging.
Het Romantisme der VI. Beweging ligt voor veel Vlamingen in de opgeblazenheid eener letterkundige groep, de verrijzenis van een historisch verleden, de overdrevenheid van een geestdriftig zieleleven. Voor hen is de VI. Beweging, jeugdig enthusiasme dat onbeteugeld zich uitgalmt in gezang en geschreeuw - dweperij met de mannen en zaken van weleer: volksleiders, krijgshelden, kunstenaars - droomerij van gekanteelde steden en bevlagde snekken op de stormige Noordzee - onstuimige liefdedrift met al haar gevolgen.
Zeker, deze trekken kenmerken het Romantisme, doch zij maken het niet uit: Romantisme is meer dan gevoelsleven en poezie. Het is een eigenaardige blik op het heelal: een wereldbeschouwing van een bizonder standpunt uit, dat de mensch in zekere omstandigheden voor het centrum neemt van zijn alles-omvattend streven, het eenheidsprinciep van zijn veelvoudige werking. Niet alleen ligt er dus Romantisme in kunst en letteren, maar ook in wijsbegeerte en politiek, zelfs in godsdienst en mystiek.
Het filosofische stelsel van Fichte (1762-1814) is een opname, een verwerking en diensvolgens een logischupgevatte en uitgedrukte synthesis van al hetgene voor en na hem romantisch is. Het Romantisme van Fichte is typisch: als bronnen van het romantisme heeft men de kritiek van Kant en het werk van Rousseau aangewezen. Van Kant, zijn meester, heeft Fichte het primaat van het willen over het kennen overgenomen; van Rousseau, door de Fransche revolutie heen, het dogma der natuurlijke menschelijke goedheid en vrijheid. Aan den grond aller kennis ligt de Ikheid, die onvoorwaardelijk
| |
| |
is: het beginsel immers aller wetenschap is de intuïtie van den geest door zich-zelf, intellectueele aanschouwing die hij in het oordeel: ‘Ik ben ik’, uitdrukt. Niets kan men denken, zonder den vorm van het denken: het noodwendig princiep: ‘Ik denk’. Er bestaat immers geen mogelijkheid iets te kennen buiten hetgene waarvan het Ik bewust is, want hoe kan Ik weten dat iets bestaat, zoo dit iets niet in mijn bewustzijn ligt? Aan alle kennis, is dus het Ik noodwendig verbonden en derhalve zijn de zaken die mij schijnen de werkelijke buitenwereld feitelijk niet buiten mijn subjectieve ik. Zij schijnen op zich zelf te bestaan, onafhankelijk van den geest, omdat deze door een soort beeldingskracht hen schept in de onbewustheid. Onmiddellijk echter stelt het Ik zich tegenover het voortgebrachte voorwerp: het onderscheidt zich zelf van zijn schepping: het kent.
Het Ik is daad, onvoorwaardelijk en onbegrensd. Immers het princiep: ‘Ik ben ik’, heeft noch voorwaarde, noch oorzaak buiten het Ik dat dit princiep daarstelt. De zelfstandigheid van het Ik is dus werkelijkheid, handeling, willen, vrijheid. Uit de samenstelling van kennis en wil, onder den vorm van thesis, antithesis, synthesis, leidt Fichte de wereld af en de Wetenschap. Het Ik schept gedurig: 't is immers louter daad. Door de tegenoverstellingen van zijn voorstellingen wordt het bewust en bepaald, doch aangezien zijn wezen streven is, kan het zich niet ophouden bij het voorwerp zijner kennis: het Ik is een eindeloos streven, over de bepaalde dingen heen, naar de volmaaktheid van het ideaal.
Wij achten het nutteloos verder uit te weiden: reeds is het karakter van het letterkundig romantisme scherp genoeg afgeteekend door deze saamgepakte uiteenzetting der romantische wijsbegeerte. Wie erkent niet de vergoddelijking van de menschelijke Ikheid? Het Romantisme is een overdrijving van het geweldige: de dadelijkheid van het Ik is onvoorwaardelijk en door niets bepaald. Een teugelloos spel van gevoelens, driften, neigingen: de Iogiek komt niet meer van de rede, die kent, maar uit het hart, dat streeft: de wil beheerscht de kennis. Een rechtvaardiging van alle fantaisie: het Ik schept wat het wil, hoe het wil, wanneer het wil: het Ik is vrijheid. Een klacht van weemoed: een onverpoosde streven naar gelukzaligheid, die nimmer wordt bereikt. Een ironie die alles breekt, omdat alles toch wordt voortgebracht uit het Ik, en - eens gekend -
| |
| |
achter wordt gelaten in een drang naar meer en beter. Het wijsgeerig romantisme is een uitleg der wereld door de Ikheid van den mensch; het letterkundig romantisme een onderwerping aller kunst aan de Ikheid van den artiest; het nationaal romantisme een strijd voor de vrijheid der Ikheid van het volk.
Johann Gottlieb Fichte, de wijsgeer, is ook de Profeet van den Duitschen Bevrijdingskrijg. Zijn ‘Reden an die Deutschen Nation’ zijn de overzetting zijner filosofische gedachten op nationaal gebied. Het Ik is weliswaar de menschelijke geest en anderzijds beschouwd het Individu, maar het openbaart zich ook in het ras. Wanneer een ras kwijnt, staat een ander op, evenals op een gekende voorstelling een nieuw te kennen voorwerp volgt. De stam die voor Fichte de gansche menschheid ter volmaaktheid leiden zou, was eerst het revolutionnaire Fransche volk. Napoleon echter sloeg de droomen van vrijheid stuk: Frankrijk werd een hinderpaal voor het algemeene streven: het Ik was vooral Deutschtüm. Fichte wekte het Duitsche bewustzijn op. ‘Het Duitsche volk is de zuiverste manifestatie van het Ik’, onverbasterde taal en zeden; meest eigenaardig, van allen vreemden invloed vrije karakter. Het is de wil der menschheid naar het volmaakte, de wil die de ‘Voorstelling’ der Fransche dwingelandij overwinnen zal en voorbij streven. Moet een krijgsheer het Duitsche volk met ijzeren vuist ter victorie leiden, na de zegepraal zal hij verdwijnen voor de meer en meer bewuste Duitschheid die vrij, door niets beperkt, met scheppingskracht het menschelijke Ik naar de volmaakte beschaving leiden zal. - Men kent hetgene volgde: het ontwaken van het Duitsche stamgevoelen in oorlog en vrede; het verschijnen van een reeks werken over Duitsche taal, Duitsch recht, Duitsche politiek, Duitsche volkszielkunde; de samensmelting der vele Duitsche prinsdommen in het ééne, zelfbewuste Duitsche rijk; de overtuiging van het Duitsche volk het licht en het heil der wereld te zijn: uit het Romantisme is het moderne Duitschland geboren.
In Frankrijk bleef het Romantisme vooral litterair: het vond er niet zijn denkers: het bleef er vreemd in zijn oorsprong en zijn aard: de Duitsche gevoelskracht is niet de Fransche geest. Wat Vlaanderen betreft, misschien is het te wijten aan de Germaansche stamverwantschap van den eenen kant, en anderzijds aan den
| |
| |
staat van verval van het Vlaamsche wezen onder den invloed der verfransching dat het zoo diep den invloed onderging der romantische gedachten, die niet langer stelselmatig maar in een vage algemeenheid gansch Europa doordringen zouden en er de nationaliteiten doen ontwaken. De Vlaamsche beweging stamt niet rechtsstreeks af van het Duitsche romantisme, door de vorming van haar eerste voormannen. Zij bezit alleen een zekere gelijkvormigheid met het ontwaken van Duitschland. Vlaanderen verwerkte het Duitsche romantisme. Het Vlaamsche karakter heeft niet de heerschzucht, den strijdlust, den grootheidswaan der groote Europeesche naties. Hoewel verfranscht, leed Vlaanderen niet onder vreemde dwingelandij; hoewel gekneed in eeuwenlangen strijd voor de verdediging van zijn vrijheid, was het kleine Vlaanderen nooit bezield met overwinningsgeest. Welk is dan de juiste beteekenis van het Vlaamsche romantisme?
‘De geschiedenis van België’ van David, en ‘De Leeuw van Vlaanderen’ van Conscience, die zijn volk leerde lezen, deden een eerste trilling sidderen door de Vlaamsche massa. Ledeganck bezong de drie Zustersteden, niet meer, gelijk weleer, de vrije gemeenebesten, rijke handelsplaatsen, en reine schoonheidsbronnen, en riep aan Vlaanderen de waarheid toe: ‘Geen rijker kroon, dan eigen schoon’. Prudens van Duyse zocht de schatten op van het oude Vlaamsche lied: het lied is de zuiverste uitdrukking van de volksziel. Gezelle met eenige vrienden verzamelde de perels van de eigen Vlaamsche folklore, Miry schonk een eigen Vlaamschen strijdzang: Vlaanderen werd bewust van zijn Ikheid.
Rodenbach was de synthesis van hetgene voorafging. Een droomer en een bezieler. Hij stond - onloochenbaar - rechtstreeks onder den invloed van het Duitsche romantisme, zóó letterkundig als nationaal: hij gevoelde ‘Vlaamsch’, drukte zijn gevoelens uit, en deed medevoelen. Het groote Vlaanderen - trotsch, machtig, ongebogen, rein: het Vlaanderen van weleer - het Vlaanderen van de legende, den mythus, de poezie, waarin een volk zich zelf erkent beter dan in kritisch voorgelegde waarheid.
Wanneer men dus spreekt van de Romantiek der Vlaamsche beweging, mag men zich niet ophouden bij het romantische van haar uitdrukking in het leven, de kunst, de letterkunde. Onder den hoek van het Roman- | |
| |
tisme beschouwd, is de Vlaamsche beweging het bewust worden - in intuïtief gevoelen eerst, en later in beredeneerde overtuiging van het Vlaming-zijn in het streven naar de volmaakte ontluiking van de Vlaamsche persoonlijkheid. Uit dat oogpunt is de Vlaamsche beweging niet hoofdzakelijk een taalstrijd: de taal is de uitdrukking van het Vlaamsche wezen en leven: het symbool van en het middel tot de Vlaamsche eenheid, niet het doelwit van het Vlaamsche streven.
| |
II. - Sociale Vrijmaking en Vlaamsche beweging.
Evenals de verfransching met haar noodlottige gevolgen voor de stoffelijke en geestelijke welvaart van Vlaanderen gelegenheid gaf tot het binnendringen van het nationaal romantisme, zoo was ook de wantoestand uit het opkomen der grootnijverheid gesproten, de oorzaak eener verrijking der Vlaamsche beweging met de sociale gedachte.
Het maatschappelijke vraagstuk komt eeuwig terug onder verschillige vormen: waarom zijn de menschen gelijk in natuur, ongelijk in waardigheid? De wereld is een ‘vat vol tegenstrijdigheid’ van rijkdom en armoede, van heerschappij en onderworpenheid, van kracht en zwakheid. Evenals tusschen den Griek en den Iloot, tusschen den leenheer en den laat, zoo gaapt meestal tusschen den kapitalist en den arbeider een afgrond van miskenning en ontevredenheid. In Vlaanderen graafde de verfransching den afgrond dieper: de hoogere standen sloten zich op in den ivoren toren eener vreemde kultuur, terwijl de lagere niet onderwezen, noch geleid, de schatten der Vlaamsche natuur meer en meer te loor lieten gaan in gemeenheid van taal en zeden.
Hoe Karl Marx onder den invloed van de Fransche omwenteling, van het Duitsche Romantisme, van de geschiedeniswijsbegeerte van Hegel, er toe kwam, het wetenschappelijk socialisme op te vatten en uit te drukken is genoeg bekend, maar het dient er op gewezen, dat de socialistische theorie, zelfs als historisch materialisme betiteld, een geestelijke gedachte nastreeft. Voor de anarchisten zelf is een goed van verheven aard het laatste doelwit: niet de wanorde, als zoodanig, maar het genot eener volmaakte onafhankelijkheid, het geluk der verklaring eener vrije persoonlijkheid. Zoo steunde ook de Fransche Revolutie niet alleen op de miskenning van
| |
| |
den Tiers-Etat, en de armoede van het landvolk, maar op een idee: de goddelijke grootheid van het individueele, menschelijke recht. Niet in naam van het stoffelijke maar onder de geestdriftige leus: ‘Vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid’ togen de revolutionnaire benden over het land en de grenzen uit. Het Socialisme is weliswaar een partij, een economisch stelsel, maar door de politiek en de staathuishoudkunde heen, betracht het een maatschappelijke hervorming: de verdwijning van het onderscheid tusschen kapitaal en arbeid: de samensmelting, in de mystische eenheid van het gemeene eigendom, aller klassen en volkeren.
Het Socialisme is een wereldbeschouwing van economisch standpunt uit - en als wereldbeschouwing staat het noodzakelijk tegenover het christendom. Voor het socialisme is het geluk der menschheid in haar zelve gelegen: stoffelijk welzijn en mystisch humanitarisme in het veroverde aardsche Paradijs. Voor het christendom daarentegen - hoewel het de tijdelijke goederen niet per se uit den booze acht - streeft de geestelijke nood der menschheid naar persoonlijk geluk in een algemeene liefdemaatschappij boven tijd en aarde. Hier een leer van noodlot, van krachtmiddelen, onteigening en omwenteling, die uitloopt of op Staatsdwingelandij of op anarchie. Dààr een stelsel van vrijheid en orde waarin het recht van den enkeling en de plicht van het gezag harmonisch worden aangeduid. Het socialisme jaagt den haat op en den klassenstrijd; het christendom zoekt liefde en toenadering. Het eene is gegrond op het valsche dogma der menschelijke goedheid in de natuur, en derhalve is het utopisch in zijn gevolgtrekkingen; het andere erkent het feit der menschelijke onvolmaaktheid en bijgevolg blijft het bij de werkelijkheid in zijn goddelijke streving, omdat ze bovennatuurlijk is, evenals in zijn aardsche richting, omdat ze van een juist begrip der menschheid uitgaat.
Doch socialisten en christenen, om hun gedachten te bewerkstelligen, en het arbeidersvolk in de menschheid een plaats van waardigheid en geluk te doen bekleeden, beschikken over een zelfde middel: de syndikale werking. Theoretisch is de vakvereeniging een middel naar het doel: ofwel klassenstrijd ofwel verbroedering. Ze kan weliswaar een handelsonderneming worden... en de Belgische werkliedenpartij zeer praktisch ingericht geeft er een bewijs van. Zij is onmiddellijk
| |
| |
een organisatie die het lot van den arbeider wil verbeteren, in hetgene betreft de arbeidsvoorwaarden. Zij is een politieke groep die de verovering van het landsbestuur in het schild voert, maar door de politieke zegepraal, de vrijmaking en hooger nog, het geluk der nieuwe maatschappij.
De maatschappelijke beweging is een strijd voor het volmaakte bezit der menschelijke waardigheid van den arbeider (socialistische of christene opvatting) door de actie van zelfbewuste en ingerichte vakvereenigingen. Haar doel is volksgrootheid, haar middel volkskracht. In Vlaanderen is de sociale werking zonder Vlaamsch onmogelijk, omdat door de taal alleen, de ziel van het volk wordt bereikt. Het eenige middel bovendien om kapitaal en arbeid te doen verbroederen, is dat ‘de meer bedeelden, welke ook door hun onderwijs de meer ontwikkelden zijn, de handen ter redding aan het volk toesteken. In Vlaanderen deed de hoogere stand zulks niet, omdat hij zijn sociale plicht niet kon volbrengen, omdat de hoogere stand buiten en boven het volk stond, door de onkunde der volkstaal en al de onsociale gevolgen der verfransching.’ (H. Heyman in 1914.)
Edoch, de maatschappelijke beweging in Vlaanderen is niet een taalstrijd. Evenals uit romantisme de taal enkel een uitdrukking is van het eigenaardig wezen (volksikheid), zoo is uit sociale nood de taal het wapen tot het veroveren van het geestelijk goed: Volksgrootheid. De grondgedachten, beginsels en doeleinden van het Romantisme en de sociale beweging hebben aan de Vlaamsche beweging een eenheid gegeven, die het centrum is geworden van haar allesomvattende werking, en juist kan dus hare bepaling luiden ‘een zelfbewuste volksbeweging naar de volmaakte ontwikkeling van het Vlaamsche ras, door het bevestigen van zijn eigen wezen.’
Volksgrootheid door volksikheid: Vlaamsche kultuur is het doelwit der Vlaamsche beweging. Maar behoort de kultuur niet, boven enkeling en volk, aan den Mensch?
Misschien kan de kultuur, of beter de beschaving bepaald worden een harmonie van stoffelijke welvaart en geestelijke grootheid. De uitbreiding van handel, nijverheid, landbouw, en dus ook de stoffelijke welvaart en inrichting der werkende maatschappij - arbeiders zoowel als ondernemers - is een noodzakelijke voorwaarde
| |
| |
tot het ontluiken en openbloeien der ziel, doch omdat zij stoffelijk is kan zij in gelijke omstandigheden door dezelfde technische middelen geregeerd worden: organisatie van het voortbrengen, inrichting van het verkeer, verdediging der volksgezondheid, enz. De bloei van wetenschap en kunst echter, de vlucht van gedachte en gevoelen samen met de zedelijke waarde der maatschappij, moeten rekening houden met het eigen karakter van ieder volk omdat ze niet een voorwaarde zijn voor het zielsleven, maar tot dit innerlijke, zeer eigenaardig en bizonder leven behooren.
Zeker, in iedere beschaving schittert benevens het persoonlijke van ieder volk of iedere eeuw het algemeenmenschelijke: doch men lette er op, de kunstuitdrukking van het algemeen-menschelijke is de vrucht en niet het wezen der kultuur; ten andere, het algemeen-menschelijke verschijnt ons altijd en noodzakelijk gestoffeerd in het konkreet, dus met individueele karakters. Waar is het ook, dat de beschaafde mensch, de enkeling zijn gezichteinder niet beperkt bij een enkelen vorm van kultuuruiting. Doch even zeker, dat een volk, als zoodanig, alleen zich kan ontwikkelen of het schoone van het algemeen-menschelijke bereiken, volgens zijn eigen kenmerkende natuur. Een volk immers is niet een kern van intellectueelen, gekluisterd aan internationale Wetenschap, maar een natuurlijke samenleving van menschen aller klassen, de smelting in een gelijksoortige massa van allerhande ondergeschikte krachten; en daarom moet de meer ontwikkelde, zoo hij zijn omgeving niet loochent, of niet ikzuchtig zijn talenten voor zich wil houden, zijn kultuur vruchten doen dragen in het volk van hetwelke hij deel maakt.
Omdat kultuur daarenboven niet alleen de kennis, maar vooral de zedelijke grootheid betracht en is, en dat de zedelijke grootheid afhangt van het karakter eener werkelijke persoonlijkheid, in werkelijke onstandigheden, moet kultuur noodzakelijk rekening houden van het volkswezen gelijk het is, in zijn kenmerkende eigenaardigheid.
De ervaring ten andere bewijst - helaas! in Vlaanderen ook - dat de beschaving van een volk gevaar loopt te loor te gaan, wanneer dat volk niet ontwikkeld wordt volgens zijn wezen, en datgene dat tot zijn wezen toegang geeft, en zijn wezen uitdrukt: zijn taal. Een vreemde kultuur, die zich opdringen wil met vreemde
| |
| |
middelen is niet alleen in zich zelf een geestelijke dwingelandij: in haar uitwerksels is zij even noodlottig en slecht; zij bereikt haar doel niet: de harmonie van het volledige volksleven; integendeel: van een rijkbedeeld volk maakt zij een minderwaardige massa.
In Vlaanderen streeft de Vlaamsche beweging, gevormd en gekneed door de grondgedachten van Romantisme en Democratie, naar de volksontwikkeling of beschaving met het eenig daartoe geschikte middel: de kracht der Vlaamschheid in aard en taal. Derhalve is zij niet een beweging ‘voor de rechten der Vlaamsche taal in België’ - een abstraktie - wel, voor de grootheid van het Vlaamsche volk - een doel van werkelijkheid.
Doch waar leidt ons dan de Vlaamsche beweging heen? Ligt in haar wezen zóó bepaald, zooals het is geboren, gevormd, en gevoed, een bedreiging voor de éénheid van den Staat België?
| |
III. - Politieke eenheid en Vlaamsche beweging.
Vooreerst dient opgemerkt dat de Vlaamsche Beweging in haren schoot zeer verscheidene politieke groepen kan ontvangen. Zij heeft immers een maatschappelijke waarde: zij is uit het volk, door het volk, voor het volk. In 't bizonder moet de inmenging der Vlaamsche katholieken, priesters en burgers, niemand verbazen. In hen leeft voort de godsdienstige Vlaamsche ziel die de Middeleeuwsche kerken bouwde, en de Vlaamsche mystieken voortbracht. Voor hen blijft de godsdienst het beste middel om de hoogste ontwikkeling in de waarheid te bereiken. Bij hen, en vooral bij de jeugd, moet aldus het diep-mystische karakter uitgelegd, dat de Vlaamsche beweging in een harer stroomingen kenmerkt.
Edoch, niet alleen de maatschappelijke gedachte, vooral de kracht van het romantisme is een princiep van vermenigvuldiging binnen de grenzen der Vlaamsche beweging. De activisten, die het romantisme der Vlaamsche beweging gedreven hebben tot een in sommige gevallen laakbaar steunen op de hulp eener vreemde, vijandelijke, door geweld binnengedrongen natie, hebben gedacht in den oorlog de gelegenheid te vinden, de Vlaamsche Ikheid in Vlaanderen te doen zegevieren en regeeren. Het dient echter gezegd en herhaald, op gevaar van laster, niet de grootheid van Duitschland beoogden zij, maar de
| |
| |
grootheid van Vlaanderen. Voor hen was de oorlog de gelegenheid, Vlaanderen's verrijzenis het doelwit, en Duitschland's tusschenkomst bijzaak. Het ‘verraad’ van het activisme ligt niet in zijn programma vooral, maar in de uitwerking er van. Dit programma heeft de Frontpartij overgenomen... Het Frontisme is een overdrijving, maar het is uit lijden geboren, een opstand tegen smart, een kreet van drift. Zijn antimilitarisme, zijn pacifisme, zijn ‘défaitisme’ (!) schreeuwen het lijden uit en den haat van den oorlog... aan den IJzer. Het Frontisme is een romantisch drama van gevoelen en geweld.
Meer beredeneerd en tot eenheid saamgevat is het programma der Vlaamsche meerderheid. Zij wil de volmaakte ontwikkeling van het Vlaamsche volk, volgens zijn Vlaamsche natuur. In welke betrekking met België?
Onzin vooreerst, gelijk Mej. Belpaire het onlangs schreef, van een zelfstandig Vlaanderen te droomen. Een zelfstandig Vlaanderen is onmogelijk. Een land leeft niet alleen van zijn taal, zijn kunst, zijn karakter, maar ook van nijverheid en handel en van kracht. Eén in de geschiedenis door hun liefde voor vrijheid, godsdienst en haard; één door de Zuid-Noordelijke richting der Belgische stroomen, die de Waalsche nijverheid, door het Vlaamsche land naar de Vlaamsche havens brengen, smelten de belangen van Vlamingen en Walen samen, wat het vormen van een vrijen Staat betreft. Een Staat echter kan slechts bestaan, wanneer hij één is. Hij is immers niet een bijeenstelling van ordelooze bestanddeelen wel een met orde geschikte samenleving van overeenstemmende leden naar een gemeene doel. De eenheid en de overeenstemming van de natie is natuurlijk en volledig, wanneer de natie ook een zelfde volk uitmaakt met gemeen karakter, zeden, gebruiken, godsdienst. In België is dit niet het geval. Twee rassen leven er op de grenzen van Zuid en Noord, op het samenvloeien der Latijnsche en Germaansche kulturen, op de scheidingslijn van twee hoegenaamd niet verwante talen. De algeheele eenheid van den Staat België is dus onmogelijk, omdat het einde van het Vlaamsche volk, als Vlaamsch, hetzelfde niet is als het einde van het Waalsche ras. Eén einde kan gemeen zijn: de grootheid van België. Doch aan het gemeene doelwit kan het einde van Vlaanderen niet worden opgeofferd. België kan niet bestaan door een loochening van Vlaanderen, omdat
| |
| |
België dan niet langer België maar Wallonië zou heeten.
Ongelukkig genoeg heeft de verfransching in België, na 1830, door de taaleenheid de volledige Staatseenheid betracht, en feitelijk aan het politieke belang, de volkswaardigheid en ontwikkeling van Vlaanderen opgeofferd. Door de aansluiting bij de Latijnsche kultuurgroep werd België een voorpost der Fransche beschaving, in dewelke het Vlaamsch karakter nauwelijks geduld en altijd als minderwaardig werd beschouwd. De driekleur en het nationale lied waren niet meer voor de Vlamingen, gekrenkt in hun fierheid en recht, het zinnebeeld van hun gemeene Vaderland, door hen-zelf samengesteld, maar het symbool van den Staat, waar in naam der vaderlandsliefde, de Vlaming aan het dogma der politieke eenheid door de verfransching onderworpen moest blijven. Zoo werd het valsche ideaal der Belgische eenheid de oorzaak der tweedracht: het gemeene doel werd uit het oog verloren, en door de niet langer overeenstemmende leden werd het bestaan zelf van den Staat in gevaar gebracht; de verfransching voor de eenheid liep uit op de scheiding door het activisme.
De Staatseenheid in België is dus alleen mogelijk door den vrijen wil der twee families. De Vlaamsche beweging is de wil van Vlaanderen: zij is de drang naar de Vlaamsche beschaving van het Vlaamsche volk, een rijzende kracht, niet een bijeenkomst van alleenstaande burgers maar de uiting van een gesloten geheel. De Vlaming is niet een door-zich-zelf-onafhankelijke enkeling: hij draagt in zich geheel Vlaanderen, het gansche Vlaamsche volk van weleer en nu. De Vlaamsche beweging is een feit: het bewustworden en streven van een machtig geheel, waarop België staat gebouwd. Het feit is onloochenbaar: tegen een feit moet niet geredeneerd; het dient alleen bestatigd te worden, opdat men er rekening mee houde. Loopt daarbij de politieke eenheid van België, op de grondwet gesteund, gevaar? Neen! - Daar zijn belangen, rechten, plichten - godsdienstige, maatschappelijke, buitenlandsche - die gemeen zijn aan alle Belgen; tegen hun wezenlijkheid komt de Vlaamsche beweging niet op. Zij eischt alleen dat de Staat België rekening houde met het Vlaamsche volk en zijn rechten; niet langer moet België, onder den naam van het ééne, onverdeelbare Vaderland, tegen Vlaanderen gericht zijn, maar uit Vlaanderen en Wallonië bestaan, en de waardigheid en ontwikkeling van
| |
| |
Vlamingen en Walen waarborgen op gelijken voet, in het publieke leven: bestuur, onderwijs en leger.
De kreet ‘Vlaamsch in Vlaanderen’ is niet tegen de Belgische eenheid gericht noch tegen de vrijheid, door de grondwet gewaarborgd. De Belgische burger blijft vrij in de keus van taal en kultuur, voor zooveel hij een alleenstaande persoon is. De Belgen, die zich vrijwillig van het Vlaamsche leven afhouden - hun ontwikkeling aan het Vlaamsche volk niet begeeren meê te deelen - de sociale veredeling van den Vlaamschen stam niet betrachten, blijven vrij een aan Vlaanderen vreemde kultuur aan te kleven: hun individueel recht is onbetwistbaar. Ze mogen derhalve in een vreemd beschavingscentrum hun ontwikkeling zoeken om België te dienen in zijn Franschsprekende deel, of misschien aan het publieke leven geen deel nemen. Maar onaanneembaar is het dat hun minderheid in Vlaanderen zelf, als een uitdaging aan het Vlaamsche volkswezen, een vreemde beschaving zoekt door te drijven, die niet is voor maar tegen de algemeene welvaart van het Vlaamsche volk. Met de verfransching in Vlaanderen aan te kleven, werken zij feitelijk tegen de grootheid van België, en de ware, blijvende eenheid van het Vaderland, omdat deze niet berusten op de eenheid van kultuur der twee Belgische rassen, maar op den rechtschapen wil van Vlaanderen en Wallonië in hun streven naar het gemeene goed.
Wanneer het Vlaamsche volk in Vlaanderen alle middelen vinden zal om zijn hoogtepunt van ontwikkeling en maatschappelijk geluk te bereiken, - wanneer het fier op zijn eigen wezen en leven zich-zelf wederspiegelen zal in het eigen Vlaamsche land - wanneer het door de medewerking van alle hedendaagsche stambroeders in een waardige wetenschappelijke taal, aan de verrijking der menschheid zal medewerken - wanneer het niet langer in België de voorafgaande heerschappij van een stad, van een groep, van een kultuur, of de vergoddelijking van een rechtsgedachte zal beschouwen, maar den Staat, die de voorwaarde is van zijn vrije bestaan, de schepping van zijn vrijen wil, de waarborg van zijn vrijen levensbloei, dan en dan alleen zal de Vlaamsche beweging rusten aan het einde van haar drang: dan zal de Vlaamsche Ikheid haar rang kunnen nemen tusschen de volkeren der wereld, en zich wijden aan haar groeiende volmaking, schoonheid en geluk meteen.
E.D.B.
|
|