[1923/11]
In memoriam.
Virginie Loveling
Met bloedend harte - met dankbaar harte tevens - herdenk ik de vriendin mijner oude dagen, zij zelve zooveel ouder dan ik. Als men zoo vordert in 't leven, is het geen geringe pijn de rangen zijner voorgangers en tijdgenooten - de rangen der jongeren, eilaas! - dunner te zien worden en verminderen.
Ik zal ze niet meer zien, in haren zetel bij 't venster, mij verwelkomend met haar goedigen, verheugden glimlach; ik zal dit aangenaam gesprek niet meer hooren, zoo vol vriendschap, gezond verstand, schrandere wijsheid; die helderheid van geest, die gulheid van gemoed, die frischheid van geheugen, zal ik niet meer bewonderen bij de zoo oudgedaagde, zoodat het telkens eene vreugd was als, iedere maand, de vergaderingen der Academie mij de gelegenheid gaven Jufvrouw Loveling te gaan begroeten.
Groote leemte in mijn leven, zooniet in mijn hart, dat de gedachtenis der vriendin trouw zal bewaren. Leemte, ja, en teleurstelling. Want 't was mijn stille hoop, de zoo goede en gemoedelijke te winnen voor den troost, de zalving van 't geloof; aan haar scheidend leven den glans te schenken van de onsterfelijke hoop; haar hart te laven aan de bron der eeuwige liefde. - Het heeft niet mogen zijn! Opvoeding en omgeving van de kinderjaren zouden tot het einde toe haar merk doen gelden op een geest, anders zoo helder, een hart geschapen voor 't goede.
Zouden wij, christenen, wanhopen? Weten wij niet dat God ziet, waar ons oog niet doordringt; dat één zucht, één beweging des harten genoeg is om de ziel te doen vallen in de steeds wijd open armen der barmhartigheid? Gerust durf ik de vriendin vertrouwen aan deze standvastige liefde, en allen die deze regelen lezen zet ik aan om met mij te bidden voor Virginie Loveling.
M.E. BELPAIRE.
Antwerpen, 8 December 1923.