| |
| |
| |
Boekennieuws.
F.W. Foerster: Christus en het menschelijke Leven. Gent, uitgave Cultura. 1923.
Dit werk vormt deel XV van de Paedagogische Studiën onder leiding van Dr. A. Decoene en Dr. Fr. De Hovre. In deze zoo merkwaardige reeks is deze ‘Christus’ wellicht totnogtoe het allermerkwaardigste.
Geen Christusleven. Nog minder een Christus-studie. Maar een wegwijzer met even zooveel armen als er hoofdstukken zijn in het boek, en al die armen wijzen op wegen, die hoezeer ook verschillend, en uitgaande naar alle windstreken, toch uitkomen op den eenen Christus, als op den cirkel van den gezichteinder, waar immers overal de hemel onze aarde raakt.
Förster's boek is een weergaloos handboek van moraal, voor eenieder, geleerd en ongeleerd, priester en leek, man en vrouw, jong en oud, voor al wie beseft dat het geluk niet ligt in de stof, en voor al wie wil vernemen wat hij onder zijn eigen bijzondere omstandigheden in deze wereld van genotjacht te doen heeft met zijn onsterfelijke ziel.
Het eerste deel: Christus en de menschelijke ziel is het meer philosophische; het 2e deel: Christus en het menschelijke leven, is het meer practische en plastische. Het heele boek is, men kan het gerust zeggen, een triomf voor Förster, den denker en den dichter. Al had hij maar enkel zijn ‘Christus’ geschreven, dan kreeg hij nog zjin eereplaats onder de huidige weldoeners van 't menschdom, en Dr. De Hovre's geestdriftige inleiding zegt niets te veel.
L.D.W.
| |
J. Eeckhout: Mannen van Beteekenis. Reeks I. -(Vlaamsche Land. Antwerpen). 1923.
De literair-werkzame kronieker van het VI. Land voert ons hiermede over de grenzen. Dàt is reeds een verdienste: we hebben te kort aan echt ruimte-zicht; we missen te zeer de kennismaking met buitenlanders; we zien ze te weinig van 't standpunt uit der integrale, katholieke levensbeschouwing; we beschouwen ze te veel als alleenstaande artisten, te weinig als kinderen van hun tijd, die in de geweldige opeenbotsing van wijsgeerige gedachten of in den wisselvloed van philosophische stroomingen, zich-zelf terugvonden. En dààrom vooral, omdat we in Eeckhout's werk niet alleen individuen - hoe belangwekkend ook - ten voete zien uitgeteekend, doch omdat er een heele generatie in spreekt, gansch een tijdperk in leeft, is zijn boek van doorslaande beteekenis over mannen van beteekenis. Zijn keuze is gelukkig, wanneer hij voor Frankrijk, Ernest Psichari, den grooten kleinzoon van den ten slotte kleinen grootvader, aanvoert; voor Italië, den reus Giovanni Papini, en den eerlijken, zeer-begaafden Giosue Borsi - den Dante-bewonderaar - die de waarheid zocht en ze vond. En weemoed grijpt ons aan
| |
| |
wanneer we denken hoe de eerste en de laatste vielen als offer voor den oorlog-Moloch, waardoor zooveel schoons in hen te niet ging, dat nog een heerlijk heil had kunnen zijn voor duizenden. - We zien verwachtend uit naar het vervolg van Eeckhout's werk.
M. VAN HOECK.
| |
Dr. C.S. Jolmers en T.H.N. Bloemink: Twintig Nederlandsche Auteurs. - J.B Wolters, Groningen, den Haag. 1923. 218 blz. - fl. 2.50.
Deze beide schoolhoofden, de een fungeerend te 's Gravenhage en de andere te Leiden, hebben een ‘leer- en leesboek voor U.L.O. -scholen saamgesteld, dat in meer dan één opzicht onze aandacht verdient.
1o De uitgekozen schrijvers zijn beperkt in getal, en aldus is er middel om uit elk dier schrijvers een betrekkelijk ruime keuze te geven. De bevoorrechten zijn: Bredero, Cats, Vondel, Huygens, Luiken, Poot, Langendijk, Wolff en Deken, Staring, Tollens, Beets, Oltmans, De Schoolmeester, de Génestet, Cremer, Douwes Dekker, Gezelle, Van Eeden, Streuvels, Scheltema. Met het oog op het soort leerlingen zeker een suggestief stel, die twintig.
2o Elk auteur krijgt een inleiding èn op zijn persoon èn op den tijd waarin hij leefde én op het litteraire genre of de litteraire strooming waarvan hij de vertegenwoordiger is. Deze wijze van bewerking verdient om haar schilderachtige oorspronkelijkheid allen lof.
3o Bij dezen bundel is een kleiner bundeltje gevoegd (41 blz. - fl. 0.40) bevattende voor elk der twintig bewerkte auteurs een lijst ‘vragen en opgaven’. Deze Duitsche methode vindt in Noord-Nederland meer en meer veld; maar 't is de eerste maal dat wij ze hier ten onzent op letterkundig werk zien toegepast.
Het is niet vermetel te voorspellen dat deze zorgvuldig bewerkte en ook door den uitgever fijn verzorgde uitgave ruime belangstelling te gemoet gaat.
L.D.
| |
Dr. C.S.N. de Vooys, J.H. van den Bosch en Dr. D.C. Tinbergen: Letterkundig Leesboek, Ie dl. 1919, 2e deel 1923, 561 blz. en 407 blz. - Elk fl. 4.50 - Wolters, Groningen, den Haag.
Het le deel gaat van 't begin onzer letterkunde tot Van Effen. Het 2e deel van Bellamy tot heden.
Voor den zooveelsten keer moeten we ons afvragen hoe het komt dat menschen, die toch zoogoed als wijzelf Hadewyck en Ruysbroeck huldigen, de een als de grootste dichteres, den ander als den grootsten prozaschrijver onzer Middeleeuwen, een omvangrijk stel keurbladzijden uit onze literatuur samenlezen zonder ook maar eentje daarvan aan die beiden te gunnen. Kregen we daarvan dan toch nog in de inleiding een woordje verklaring - maar niets. En intusschen worden in dit ‘Letterkundig Leesboek’ menschen als Matthys de Casteleyn ingeburgerd, terwijl Hadewych en Ruysbroeck blijven buiten staan.
| |
| |
In de voorrede tot het 2e deel wordt ter verklaring van het weglaten der nieuwsten opgegeven dat ‘dit boek dan wellicht de dubbele omvang zou gekregen hebben’. Dat kan en mag toch geen hoofdreden zijn om zóó te besnoeien, wijl nu zelfs de evenredigheid tusschen deel I en II gebroken wordt, en deel II immers meer dan 150 blz. minder dan dl I telt.
Deze grieven eenmaal geuit, en de vaste hoop dat daaraan bij een herdruk verholpen wordt, moet worden erkend dat de bewerkers van dit leesboek veel arbeid en veel wetenschap, zoowel in zake letter- als taalkunde hebben besteed. Zij geven hier immers naast een ruime, grootendeels nieuwe keuze, bij elke periode, een degelijk overzicht over taal en stijl en cultuurevolutie naar inhoud en vorm. Men wordt duidelijk gewaar dat de bewerkers beschikken over een goed-inzichtigen geest, die daarbij de zaken concreet en beknopt weet voor te stellen. Uitstekend verzorgde verklarende nota's zijn overvloedig voorhanden, terwijl bij de fragmenten, die ter opheldering een korten inhoud vergen van 't geheel, deze telkens vooropgaat. Waar 't pas geeft wordt zelfs een brokje vergelijkende letterkunde als toemaat gegeven. Ook Vlaanderen en Zuid-Afrika zijn niet vergeten. Weet de leeraar uit zichzelf te geven wat er ontbreekt van onze Middeleeuwsche grooten en van onze hedendaagsche dichters en schrijvers, dan zal dit ‘leesboek’ zeker groote diensten bewijzen op H.B.S., gymnasium en lyceum, waarvoor het is bestemd.
| |
D. de Groot, L. Leopold en R. Rykens: Nederlandsche Letterkunde, 12e zeer vermeerderde druk, bezorgd door W. Pik en Dr. G. Kalff Jr. - Wolters, Groningen, den Haag, 1923. 654 blz. en 728 blz. Samen f. 8.75.
Alles saamgenomen blijft dit werk wel het werk in zake Nederlandsche letterkundige lees -en studieboeken. Destijds was het de eenige groote bloemlezing. Nu zijn er tientallen. Maar De Groot, verjongd door Pit en Kalff, blijft zijn man staan. Met dit beding dat men voor de Middeleeuwen, die in dit deel I enkel 50 blz. krijgen, ga naar 't afzonderlijke bundeltje dat door Leopold en Pik in 1916 werd uitgegeven, eveneens bij Wolters, en dat 265 blz. beslaat. Daarin komen de schrijvers en schrijfsters van voor 1600 tot hun recht, ook Hadewych en Ruysbroeck. En het is niet rechtvaardig vanwege Dirk Coster, op dit tekort in 't le deel van Pik en Kalff te wijzen, waar de bewerkers toch zelf in het voorbericht bij dat Ie deel de gebruikers van hun werk uitnoodigen tot het raadplegen van het afzonderlijke deeltje over de Middeleeuwen.
Ook in andere opzichten heeft Dirk Coster ditmaal te haastig gesproken. Dit zal hij zelf wel inzien bij 't ernstig doorkijken van deel II. Want hoe groot ook de verdiensten mogen zijn van Griss en De Raaff, die ook hier werden gehuldigd, ieder ernstig student zal toch steeds Pik en Kalff noodig hebben, in de eerste plaats om de onmisbare nota's, bio- en bibliografisch. Geen ander handboek voor ons onderwijs is ook maar bij benadering zoo volledig. Aan onzen wensch, bij de vorige uitgave hier uitge- | |
| |
drukt, dat de katholieken en de Vlamingen wat beter zouden bedacht worden, is in zoover voldaan dat althans in de nota bij dichter Ed. Brom, een reeks van katholieke namen uit Noord en Zuid worden opgesomd. In die reeks echter, die nogal bont aandoet, en waarin tal van minderen zijn opgenomen, maar Verschaeve niet, zijn ook ‘katholieken’ verzeild als Wazenaar en Maurits Sabbe! - Nog eens, in hun eigen belang moeten de Nederlanders beter toezien als ze over Vlaanderen beginnen te praten. Hoe dwaas doen zulke flatertjes aan te midden van den degelijken ernst van dezen arbeid, die anders op elk van zijn bladzijden met voorbeeldige zorg is tot stand gebracht.
D.W.
| |
Des. Pissens en Jul Festraets: Taalbloei, Katholieke Bloemlezing voor Middelbare Scholen, Normaalscholen, Colleges en andere Onderwijsinrichtingen, 1e dl. Taalopleiding. - Brussel, P. Paelinck, Huidevettersstraat, 161. - 500 blz. - 15 fr.; met portretten en platen, en één woord vooraf door Prof. Scharpé.
Het Katholiek-Vlaamsch tekort in de groote Nederlandsche Bloemlezingen, dat in 't Noorden reeds flink door De Jager's Roomsche Keur werd aangevuld, wordt nu teenemaal goedgemaakt door ‘Taalgroei’.
Deze arbeid is beslist een record van Vlaamschen wil en van Vlaamsche geestdrift.
Het programmatische ‘woord vooraf’ van Prof. Scharpé, dat zooveel nieuws geeft en zoo krachtig naar 't nieuwe stuwt in zake taal en stijl, is een uitstekende inleiding bij dit werk dat zelf heelemaal nieuw is. Want waar Brants en Van Houwaert een goede poging deden, slaagden ze ten overstaan van een zuiver onderzoek, slechts gedeeltelijk om wille van de diplomatie die voorzat bij hun keuze, en waarbij dan ook met ‘keurbladzijden’ werden bedacht minderwaardige auteurs, om de eenvoudige reden dat die auteurs werkzaam zijn in gestichten waartoe het boek was bestemd. De bewerkers van ‘Taalgroei’ vatten hun taak sereener op. Het beste wat ze bij de nieuweren konden vinden, en wat een katholiek geweten niet storen kan, werd opgenomen, en geschikt in de rubrieken, die alle saam het volle leven zouden geven, indien het volle leven te rubriceeren was: Dagkrans, Jaarkrans, Feesten, Menschentypen, Uit het Jongensleven, Huiselijk Leven, Reisindrukken, Veldarbeid, Dieren, Planten, Zee en Stroomen, Hemellichamen, Weertoestanden, Land en Volk, Vlaamsche koppen, Godsdienst. Van de paedagogische illusie dezer indeeling zullen de verzamelaars, bij een volgende deel van hun arbeid vanzelf wel genezen. - En bij al dit levende had ik toch nog graag de levendigheid gezien van Mevr. Steenhoff-Smulders, Van Tichelen, Van Meurs en Linnebank.
Hoe uitstekend de verzamelaars met hun keuze zooniet met hun rangschikking zijn geslaagd zal men beseffen als men 't werk zelf degelijk doormaakt, en als men dan eens wil vergelijken met Aussems en Fleuriaux, die naar dezelfde methode werkten en putten mochten uit de zooveel rijkere Fransche let- | |
| |
terkunde. Onder de handen van de mannen van ‘Taalgroei’ blijken weelde en overvloed langs den Vlaamschen en Nederlandschen kant uit te stallen. Ook wat betreft de technische uitvoering van het werk. En het allerhoogste, het Vondeliaansche, hebben we dan nog te goed in 't volgende deel.
Enkel uit de levensschetsen moeten een paar naieviteiten en onjuistheden weg. Zoo b.v. is Ed. Brom geen broer van Gerard, maar wel een neef. Zoo draagt Prof. Lecoutere-zaliger niet persoonlijk den last en de verantwoordelijkheid van de bewering dat ‘Het Menschdom verlost’ als geheel mislukt is. Zoo woont Kees Meekel niet te Fontainebleau maar te Fleury-en-Bièvre. Zoo zou Alberdingk, die zoo keurig - stipt - caligrafisch zijn handteekening styleerde, er iets van krijgen, moest hij merken dat hier met verstoktheid telkens Alberdingh wordt gedrukt, en dan nog dat streepje, die onzalige h verbindend met Thijm!
De beste dank, dien we de ontginners van ‘Taalbloei’, deze weldoeners van ons volk en onze scholen, kunnen betuigen, is hun werk te helpen verspreiden, want de goede daad komt eerst volledig tot haar recht als de volle openbaarheid erbij is. En zoo krijgen we dan algauw een 2e uitgave met een minder strakke indeeling.
D.W.
| |
Pogen. - Maandschrift der jonge Gedachte in Vlaanderen. - Gildestraat, 5, Gent. Abon. 16 fr.
Van alle jong-Vlaamsche tijdschriften verdient dit allernieuwste het meest onze aandacht. Erasmus verzorgt zijn uiterlijk; een waarborg dus dat het innemend voorkomt. Maar het geldt hier natuurlijk, in de eerste plaats, den inhoud. Welnu, thans zijn 7 nrs. verschenen, en daaronder nog geen enkel, dat zwak is uitgevallen.
Het heet, bij ondertitel, het maandschrift der jonge gedachte in Vlaanderen. En als men malkander vooreerst goed begrijpt verdient het ook dezen naam. Zooals de heele nieuwe beweging staat ook ‘Pogen’ in het teeken van den ijver voor gemeenschapszin. Logisch wil het dan ook onder literairen vorm brengen het heele leven met zijn kunst, zijn wijsbegeerte, zijn staat- en zijn staathuishoudkunde. Kortom, het wil voor Vlaanderen zijn wat ‘De Stem’ is voor Noord-Nederland. Het wil eigenlijk nog meer zijn: want waar ‘De Stem’ met haar inderdaad mooien klank, de andere organen van haar soort niet zoozeer overklinkt, althans zeker niet overschatert, wil ‘Pogen’, luidens zijn prospectus-bestelkaart zijn ‘de stapelplaats van de al de jonge energieën die werken in Vlaanderen’
Nu, dat willen ook andere tijdschriften. Ze komen er minder toe, omdat het nu eenmaal een feit is dat, ondanks de beste gevoelens der ouderen om ook met de jeugd mee te doen, dit ‘pogen’ niet slaagt, want: 1e wie oud wordt en jong wenscht te doen slaat een mal figuur; en 2e al heeft men van harte nog zooveel over voor die jeugd, het is maar zelden weerkeerig: de jeugd wil zichzelf zijn, en de literaire jeugd wil een eigen tijdschrift. Dat is zoo geweest sinds al den tijd dat de wereld van tijdschriften gediend is: dat is nu nog zoo. En de ouderen kunnen zich schikken in hun lot ofwel zich weer jong wenschen, een feit is 't dat de redactie van ‘Pogen’ de jeugd is. En alles wat wij kunnen doen is te trachten die jeugd te begrijpen, ze te
| |
| |
waardeeren naar de beginselen die wij ten slotte in hoogste instantie met mekaar gemeen hebben en... te laten blijken dat we haar waardeeren, grootmoedig, in het licht ook van de les der geschiedenis die zegt: Reken niet al te vast op weerkeerigheid.
Hier ter plaatse is al gezegd en herhaald dat de poëzie der jongeren ons beter behagen zou was ze iets minder tijdelijk, dat is, minder afhankelijk van Oostersche mystiek en van de nieuwste Westersche techniek. Voor stoom en electriciteit en vliegwezen schept de politiek wel nieuwe ministeries, maar het blijkt reeds nu dat nieuwe poëtische departementen daartoe overbodig zijn; en het rond-de-cuirisme dat ze kweeken op bepaalde dichterstronen is beslist een bedenkelijke ziekte. Maar zoolang ‘Pogen’ in Katholiek en Vlaamsch opzicht is wat het nu is, zullen we ons uiterste best er voor doen dat hem het lot gespaard blijve van zooveel nieuwe proefnemingen op ons Vlaamsch publiek, die 't moesten laten steken.
D.W.
| |
Uitgaven van J.B. Wolters, Groningen-den Haag.
Gilles van Hees en D. Nieuwhof: Kaart en Kennis, 1e deeltje, Nederland, fl. 0,90. |
Jan Ligthart en H. Scheepstra: Nog bij Moeder, 3e stukje, 22e dr. geïllustreerd door C. Jetses, verzorgd door J. Eigenhuis 78 blz. fl. 0,65. |
Jan Ligthart en H. Scheepstra: Buurkinderen, een vervolg op ‘Nog bij Moeder’ geïllustreerd door C. Jetses, verzorgd door J. Eigenhuis, 87 blz. f. 0.65. |
Jan Ligthart en H. Scheepstra: Blond en Bruin, 2e stukje, 12e druk, geïll. door C. Jetses, verzorgd door J. Eigenhuis, 130 blz. f. 0.85. |
Jan Ligthart en H. Scheepstra: Van Planten en Dieren II B: Bij den Boschwachter in het winterhalfjaar, geïll. door C. Jetses, 12e dr. verzorgd door J. Eigenhuis, 105 blz. f. 0,80. |
T. Van den Blink en Th. Lancée: Onze eigen Taal, steloefeningen voor de Lagere School, III, 6e leerjaar, met verhalen in beeld 80 blz. f. 0.60.
- III, 7e leerjaar, met verhalen in beeld 88 blz. f. 0.60. |
T. Van den Blink en Th. Lancée: Uit de Levende Taal, mondelinge stijl, en taaloefeningen, voornamelijk voor kweek- en normaalscholen en voor de hoogste klassen der U.L.O. scholen, I, eerste leerjaar, geïlustreerd, 6e dr. 136 blz. f. 1.90. |
L. Breckx en L. Goemans: Eerste Fransche lessen, nieuwe Leermethode voor de Vlaamsche Lagere Klassen, 2e dl. 116 blz. fr. 5.00.
- 3e dl. 110 blz. fr. 5.00. |
Benjert en Dr Elzinga: Fransch voor de Middelbare School, 3e dr. met woordenlijst 240 blz. f. 2.50. |
A. Lobstein: Repetitieboek Duitsch II B, Mulo, 100 blz. f. 1.20. |
P.R. Bos-C.L. Van Balen: Atlas voor de Volksschool in 42 kaarten en 50 platen, 31e druk f. 2.25. |
|
|