Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1923
(1923)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1170]
| |||||||||
Multatuli en de Vlamingen.
| |||||||||
Den Haag, 4 Maart '69.Waarde De Geyter, ‘Mijne vrouw en kinderen zijn sedert 9 dagen hierGa naar voetnoot(3), en ik heb niets gedaan dan praten (klappen?), spelen, stoeien, enz. Dat was mijn regt, en het hunne. Dat wil zeggen van de kinderen, want mijne vrouw is zeer uitgeput en heeft rust noodig in alle beteekenissen. | |||||||||
[pagina 1171]
| |||||||||
Doch dit alles vertel ik u liever mondeling, want ik hoop te Antwerpen te komen nog vóór 7 April. Zekere heer Sterk, een impressario - maar een goed mensch - wil mijn cornak zijn te Zutfen, Breda, enz. Dat is mij een groot gemak, want die geldelijke zaken en voorbereidingen stuiten mij tegen de borst. Doch zie, op 't voorgesteld program komt ook voor: Antwerpen. Hij vraagt of ik mij verbinden wil daar den 14n te lezen. Voor ik dat aanneem wenschte ik van u te weten of dit ook wellicht indelicaat zoude zijn tegenover den Cercle? Nu is mijn vriendelijk verzoek of gij een briefje zoudt willen adresseeren aan den Heer Ph. Sterk, musis sacrum, Arnhem, waarin gij zegt: “Er is geen bezwaar dat M. den 14 te Antwerpen leest”, of: “Het is beter dat Muit. niet in Antwerpen leest.” Dan weet hij of i werk moet maken van een zaal, annonces, enz. ik zoude in dat geval lezen “over vrije studie” (een stuk dat hier opgang heeft gemaakt). Zoodra ge - al was 't maar voor een dag - vacantie kunt nemen, kom dan met uwe lieve beste Lotje eens kijken. Wacht niet op een langer bezoek in den zomer. Dat blijft toch bepaald. Mijn vrouw is zeer uitgeput en gedeprimeerd. Zij heeft zorgvuldige verpleging noodig. Maar de kinders zijn flink en gezond en levenslustig. Hartelijk gegroet.
Uw vriend, DOUWES DEKKER.’
Intusschen had De Geyter een nieuwe bediening gekregen, die hij zich vooreerst nog al aantrekken moest: avoué of pleitbezorger. Hij loopt gedrukt onder de bezigheden: ‘Avoué, dat moet vreeselijk zijn! Vooral voor U. Ge hebt geen avoué's hart. Welnu, als 't u te erg tegen de borst stuit, schop die zaak weg, en - en - en Als ge dan verlegen zit om dak en brood, kom dan bij ons. Denk dat ik nu een wezenlijk huis heb, en schoon ik nog niet weet hoe alles gaan zal, de mijnen moeten toch leven, en dan zal 't een genoegen voor mij zijn, u en uwe lieve vrouw onder de mijnen te rekenen. Kort gezegd, niets zal mij aangenamer zijn dan u (liefst onverwacht) te zien aankomen met een valiesje op den rug, en geen cent in den zak. | |||||||||
[pagina 1172]
| |||||||||
Probeer 't eens, en houd u eens arm als in een comedie om te zien hoe ge ontvangen wordt. We hebben zes kippen - dus eieren zijn er. 't Logeeren, bed, kamer, etc. kan best. De heele zaak komt dus neer op wat eten - welnu, en die kippen dan?...
Uw liefhebbende, DOUWES DEKKER.
Multatuli trad op te Gent bij de studenten den 24n April '69. | |||||||||
Gent, Zondag morgen, 25 April '69.Waarde De Geyter,
Ik heb van den heer Sabbe 't zoo welmeenend stuk ontvangen, waarin gij eene oproeping doet voor Dinsdag avond. Hartelijk dank. Ik hoop, en (bijna zou ik zeggen: ik eisch, als 't niet te fors klonk) dat nu deze uwe welwillendheid, en die van hen die er gehoor aan geven, niet leide tot geldelijke offers. Het voorlezen van mijne dramatieke fragmenten geschiedt ten mijnen behoeve, in mijn belang, en ik zal een dankbaar gevoel hebben voor ieder die zich de moeite geeft er naar te luisteren. Waarom en hoe dit in mijn belang is,zal ik u verklaren. Waarschijnlijk deed ik 't reeds in vorige brieven met een enkel woord. Bijna alom zijn ze met toejuiching ontvangen. En ik geloof dat ze dit als letterkundig voortbrengsel waard zijn. Maar onverdeeld was die toejuiching niet. Een gedeelte van mijn hoorders meende aan hun hollandisme schuldig te zijn boos te worden wijl ik eenen koning in een leelijk daglicht stel. Dat is Willem III, zeggen zij, en men mag den koning niet bespottelijk maken.’ ‘Ik zou, en zal bij gelegenheid zoo vrij zijn “den” Koning W.I.L.L.E.M. III aan te tasten en me daarvoor niet generen. Maar dan zal ik er zijn naam in alle letters bij zetten. Zoo lang ik dit niet doe, geloof ik 't regt te hebben “eenen” koning uittetekenen, zoowel als Shakespeare en velen. | |||||||||
[pagina 1173]
| |||||||||
Tant pis voor Willem III, als de schets... neen, als hij op mijn schets gelijkt. Hoe dit zij, in Holland slaan mijn tegenstanders (d.i. alle zoogenaamde letterkundigen) munt uit de beschuldiging dat ik majesteitschennis bega. Maar er is meer. Zeker zoogenaamd liberaal blad (de Arnhemmer) ook geredigeerd door een boekenmaker, en dus mijn tegenstander, heeft niet alleen de beschuldiging van majesteitschennis tegen mij ingebragt, maar tevens mij beschuldigd van ‘trivialiteit... dronkemanspraat, enz.’ Ziehier nu de oorzaak waarom ik mijn drama zoo gaarne lezen wil in Antwerpen. Ik hoop dat er uit den kring der vlaamsche letterkundigen een kreet van verontwaardiging zal opgaan tegen het gebruik der wapens van de soort waarmede men mij in Holland bestrijdt. Ik zoek een controle op mijn eigen smaak. Ik wil weten of Gerard Keller (redactr Arnhemmer) krankzinnig is of ik? Een derde mogelijkheid is dat noch hij noch ik aan verstandsverbijstering lijden, maar dat er eene kwaadaardige verdraaijing van regtsgevoel plaats grijpt, en ook in dat geval roep ik de Antwerpsche vrienden op. Het is voorts van hoog belang dat men in België wete met welk soort van vijanden ik te strijden heb! Die Gerard Keiler heeft talent, en behoort inderdaad tot de besten onder de N. Nederlandsche schrijvers. Indien mijn drama goed is, kan men voor hem niet het bénéfice inroepen van gebrek aan ontwikkeling, neen, dan is 't een helsche kwade wil. Mijn voordracht over ‘Vrije Studie’ is gister avond welwillend opgenomen. Ik had echter te strijden met eene eigenaardige moeilijkheid. Het onderwerp - ‘onbelemmerd streven naar waarheid’ - is rijk, en zoude boekdeelen vullen. In gewone gevallen besteed ik aan die lezing drie uren, vooral daar ik - als ik voel dat het mijnen hoorders aangenaam is - intermediair voor de vuist spreek. Daar ik nu eerst te half negen begon, en derwijl men mij zeide dat men hier niet van lange voordrachten houdt, heb ik moeten verkorten, d.i. knoeien, en ik vrees dat dit niet overal kan geschied zijn zonder stoornis der geleidelijke opvolging van gedachten. Het stuk moet nog onvollediger geschenen hebben dan 't reeds uit den aard | |||||||||
[pagina 1174]
| |||||||||
der zaak is. Ik heb geheele categorieën belemmeringen in ‘'t vrij studeeren’ moeten overslaan. 't Is een drukkend gevoel voor den spreker, als hij gedurig zichzelven moet toeroepen: geef niet te veel. Dat beneemt ook 't vertrouwen op den welkomen indruk van wat hij wèl geeft. Dinsdag kom ik bij Ulieden. Ik weet nog niet zeker met welken trein. Als ik U vóór dien tijd niet anders berigt, ga ik van hier 9.30, d.i. 10.50 te Antwerpen. Maar haal me niet af en derangeer u niet. Ik heb veel te doen en kan in den Laboureur mijn tijd best gebruiken om te werken. Hartelijk gegroet.
Uw vriend, DOUWES DEKKER.
Multatuli las dan uit zijn ‘Vorstenschool’ te Antwerpen, en iedereen was tevreden, behalve hijzelf. Hij had afgesproken met De Geyter: geen vergoeding, en nu zendt De Geyter hem fr. 100, met een koel briefje er bij. Zijn eerste beweging was het geld terug te sturen, maar zoover kwam het niet. Intusschen werd toch de correspondentie voor anderhalf jaar stopgezet. Maar te Gent had Multatuli een nieuwen vriend aangeworven: A. van der Ghuist, leeraar aan het Athenaeum aldaar. Bij gelegenheid van Multatuli's lezing hadden ze saam gepraat. Van der Ghinst, leeraar in de laagste Latijnsche klasse, liefhebberde in de Wijsbegeerte en de Sterrenkunde, en stelde belang in alles wat ‘ontwikkeling’ heet. Wat een buitenkans voor hem een middagje met Multatuli te zijn, den ‘universeelen’ boven allen. Over God b.v., in wien hij niet geloofde, kon Multatuli zijn heele leven lang niet zwijgen. En beiden waren het eens dat godsdienst een ‘onwaarheid’ is... Maar als de schuchtere leeraar vroeg: ‘Wat zult gij in de plaats stellen?’ dan antwoordde Multatuli: ‘Daar zit een vliegje op uw mouw; ik knip het weg; wat stel ik in de plaats?’ Van der Ghinst, leeraar in de laagste Latijnsche klasse, liefhebberde in de sterrenkunde. Hij had opgemerkt dat de verschijning der kometen een nasleep heeft van onvruchtbaarheid jarenlang op deze aarde. Nu vroeg hij in een eersten brief aan Multatuli wat deze daarover | |||||||||
[pagina 1175]
| |||||||||
dacht en of soms patriarch Jozef niet een fijn sterrewichelaar zou zijn geweest die aldus zeven jaren overvloed en zeven jaren schaarschheid te voorspellen wist. Zoo ontstond de briefwisseling Douwes Dekker-Van der Ghinst. Voor zijn denkbeelden aangaande staartsterren en onvruchtbaarheid haalde V.d.G. citaten aan uit Herschell, Humboldt, d'Alembert, Newton, enz.Ga naar voetnoot(1) Multatuli gaf antwoord den 15n Mei 1870, uit Mainz:
‘Waarde Heer V. d. Ghinst,
...Voor circa zes weken dreef de nood mij van huis. Ik vertrok naar Duitschland, om, zoo mogelijk, de Duitsche vertaling van den ‘Max Havelaar’ te plaatsen. Maar de uitgevers hier zijn niet te bewegen tot een onderneming, die buiten hun gezigtkring ligt. Wat weet men in 't verwaande Duitschland van 't landje ‘waar plat-Duitsch wordt gesproken?’ Toch zoude ik misschien geslaagd zijn, vooral door het wijzen op de zeer hoogdravende beoordeelingen van den M.H. in Engeland, indien ik mij behoorlijk hadde kunnen bewegen. Maar geldgebrek houdt mij gevangen, zoodat ik noch naar Leipzig kan gaan - den focus van den boekhandel - noch zelfs mijne brieven frankeeren... Sedert weken bood ik (in Nederland) mijn drama ‘Vorstenschool’, het stuk over ‘Vrije Studie’ en meer zaken te verkoop aan. Men antwoordt mij niet eens. De oorzaak is, naar ik van terzijde verneem: ‘Dat ik zoo'n bezonder slecht mens ben!’
...Ik was genoodzaakt u die, zeer korte en onvolledige beschrijving van mijne pijnlijke omstandigheden te geven, om u te doen begrijpen, waarom ik thans, onder zulken druk, niet in staat ben u behoorlijk te antwoorden. Ik haat alle oppervlakkigheid, en mag dus de door u medegedeelde beschouwingen niet beoordeelen, vóór ik wat meer vrijheid van geest voel. Verbeeld u dat ik leed aan zware tandpijn... dat is geen toestand waarin men met de noodige kalmte onderwerpen als de door u voorgestelde beoordeelen kan... | |||||||||
[pagina 1176]
| |||||||||
...Moogt gc - gij waarheidszoeker! - eenig gewigt hechten aan 't Arabische Josefsprookje? (tenzij als model van Oostersche vertelsels). Zulke verhalen - ook 't schoone boek Job is er een - bestaan in 't Oosten bij duizenden en ontstonden waarschijnlijk in de verbeelding der karavaan - of karavanseraï-improvisatoren, die gewoonlijk een geschiedkundig feit (Joodsche heloten in Egypte) tot kanevas kozen voor hunne vertellingen. Dat doet men nog heden in 't Oosten met veel aangeboren talent, maar... de in zulke verhalen te pas geit ragte bijzaken mogen geen stof leveren tot betoog in zaken van schijnwijsgeerigen aard. Kritiek, kritiek, altijd kritiek... Door ondervinding geleerd waarschuw ik u tegen te groote ingenomenheid met de denkbeelden, welker vader gij zijt. Hebt ge een vijand? Welnu, behandel uwe stellingen alsof hij ze had voorgedragen. Dat is de weg! 't Is moeilijk maar 't moet. ‘En nu ben ik verplicht mij weder neer te strekken op de pijnbank mijner zorgen...
Douwes Dekker Multatuli.
De brave Van der GhinSt, die zeven kinderen had groot te brengen, en wiens vrouw aanhoudend op zuinig zijn uit was, zond hem een gedeelte van zijn spaarpotje, 40 frank. ‘Wees zoo goed, mijn waarde Multatuli, dit te aanvaarden als een oude schuld voor de aangename uren, die uwe werken mij verschaft hebben, en vooral zij zoo goed van er geen woord over te schrijven...’ In dank daarop komt uit Mainz, 30 Mei 1870, een lange brief van Multatuli, een heele brochure: Hij dankte hartstochtelijk voor de 40 fr., die juist op dat oogenblik zoo van pas kwamen. Maar dadelijk na de buiging veert hij weer kaarsrecht: ‘Ik zie kans duizenden bijeen te brengen, ja tien- en honderdduizenden mits ik niet worde geplaagd om fr. 3, 6, 20. Eene waschvrouw, die misschien mij overmorgen zou komen manen, maakt me heden reeds impotent. Dit is de letterlijke waarheid; en, als ik dan gevangen ben in een geheel web van waschvrouwen, ben ik niets, niets waard.’ Nu in een adem zegt hij dat hij om stoffelijke zaken niets geeft. Enkel thee en sigaren kan hij moeilijk missen. Maar voor de rest is zijn vermaak: denken. ‘Ik ben hier in een logementje, dat ik verlaten zal zoodra ik kan, en mag over 't geheel niet klagen; maar dit is | |||||||||
[pagina 1177]
| |||||||||
zeker, dat niemand zulke hooge drinkgelden geeft als ik. Het ondergeschikt personeel houdt mij voor zeer mild. Ze weten niet dat ik bij 't geven van fooien, daarbij stilzwijgend de conditie maak: ‘Wees niet ruw tegen mij; laat me niet te lang wachten als ik schel; indien ik u een brief geef voor de post, bezorg dien dan terstond; maak geen rumoer voor mijn deur; en antwoord, als ik u verzoek dat na te laten. Aan dit alles heb ik, om te kunnen denken, d.i. arbeiden, behoefte. Een boosaardig kind zou mij geheel kunnen vernietigen, en dat moet ik afkoopen!... ...‘Wat ik schreef is weinig in vergelijk met mijn denken. Maar wat ik dacht is - naar ik geloof - nog minder in verhouding tot wat mijne hersens hadden kunnen arbeiden, indien ik sedert mijn vertrek van Lebak ware beschermd geworden tegen... de wandluizen... Hoe gij, Jesus, beklaagt u geen steen te hebben om 't hoofd ter ruste te leggen? Zie mij eens, en erken dat mijn toestand moeilijker is. Mij beukt men 't hoofd stuk, het hoofd dat mijn werktuig is om iets voort te brengen! En de geheel andere linzen van onzen tijd! En mijn gezin! En de wijze waarop tans Joden weten te kruisigen!’ ...‘Steeds was ik jaloersch op God, om zijn macht het goede te doen, en ik nam hem kwalijk dat hij 't niet deed. Een klaar bewijs, dat hij er niet is. ...‘Als iemand die f. 10 van mij te vorderen heeft, het weten kon hoe groot de kans was, dat ik hem f. 100 zou betalen, mits hij mij gerust late voor die tien... ware er voor woekeraars goede zaken te maken! Maar dat weet het gros der menschen niet! ‘Zoudt gij gelooven, dat ik - niet geplaagd, en onder nog een paar voorwaarden, waaraan tans niet kan voldaan worden - in staat ben meer dan tweeduizend gulden in de maand te verdienen?’ Zeker is 't dat Van der Ghinst het inderdaad geloofde, dat hij alles geloofde wat kwam uit Multatuli's mond of pen. Van der Ghinst dweepte vooral met de ‘Minnebrieven’. Goed gezien, vond Multatuli. De ‘Minnebrieven zijn 100 Havelaars waard! In geen taal bestaat een zoo opregt weergegeven schilderij van wat er in 14 dagen kan worden gedacht, geduld, gehoopt, geleden. Of alles ‘mooi’ is zooals de Hollanders zeggen? Dat scheelt me niet! Ik heb geen mooiheid beloofd - | |||||||||
[pagina 1178]
| |||||||||
nooit! Ik beloofde en beloof: waarheid, en wie haar niet mooi vindt, ga elders ter markt. ‘Overal... ook te Antwerpen vond ik “vrienden” die dàt, dàt en dàt doen zouden, en - niets deden. Ik maak expresselijk eene uitzondering voor sommige individuen onder die “vrienden”. Daar zijn, als bijv. de gulle, eerlijke, opregte De Geyter, lieve menschen onder, die er geen schuld aan hebben, dat anderen hen - als mij - bedrogen met valsche geestdrift.’Ga naar voetnoot(1)
***
Einde van datzelfde jaar '70 nam Multatuli weer de correspondentie op met De Geyter. | |||||||||
Wiesbaden, 4 Dec. '70.Waarde De Geyter,
Ik heb over uw naam en adres beschikt voor het volgend geval. Sedert eenigen tijd ben ik hier - voornamelijk om wille van mijn borstGa naar voetnoot(2), daar ik een verblijf moet zoeken waar ik ademen kan. Ik woon bij een oude weduwe die een zoon bij de Loire-armee heeft. Gedurende vele maanden ontving zij volstrekt geen tijding, en vreesde dat hij dood was. Gisteren evenwel heeft zij - langs een omweg - vernomen dat hij leeft, maar... de briefwisseling is gestremd of gevaarlijk - ik begrijp het niet regt. Maakt men in Duftschland of in Frankrijk de brieven open? Worden ze teruggezonden? Ik weet het niet. Hoe dit zij, het goede mensch was in nood om een neutraal adres. En ik was zoo vrij haar uwen naam optegeven. Staatszaken zijn het niet, dat kan ik u verzekeren. Men zal er u niet om ophangen. Zoudt gij de goedheid willen hebben de schrijverij, die ge alzoo over eenige dagen uit Frankrijk ontvangen zult, onder enveloppe aan mij te zenden.
M.E. Douwes Dekker, Schillerplatz, 4, Wiesbaden. | |||||||||
[pagina 1179]
| |||||||||
Daar komt mij de oude Mad. Manceau - zoo heet m'n proprietaire - vragen of ook eene vriendin die relaties te Lyon heeft, van uw intermediair mag gebruik maken? Ik heb ja gezegd. Ziedaar u op eenmaal verheven tot 'n gewigtig tusschenpersoon.
In den 4en bundel Ideën beloonde Multatuli De Geyter's vriendschap met een langen brief die over 10 ideën gaat en 20 blz. beslaat. In dien brief noemt hij ons Vlamingen ‘geluksvogels’ omdat wij niet weten wat een ‘modern dominee’ is... Daarin geeft hij De Geyter ook den raad ‘in godsnaam geen verzen te maken.’ En uit haat tegen zijn Hollandsche dominees, ‘die zich al huichelend laten betalen in geld, eer, invloed en fatsoen’, verdedigt hij de katholieken. ‘Geloof me, beste oprechte liberale Vlaming, men kan de religine (Nietzsche!) der modernen honderdvoud aanlengen met de onschuldigste bestanddeelen, voor ze in moordkracht hoeft te wijken voor 't Jezuitisme. Gij, vrienden der Mensheid in België, gij, voorstanders van vooruitgang, ge beklaagt u over de katholieken? 't zijn engelen; over de ultramontanen? 't zijn aartsengelen. Doe me 't genoegen, den eersten priester dien ge ontmoet, namens mij te omhelzen. En wilt ge daarna leeren uit den grond van uw hart: leve Veuillot! te roepen, kom dan in Holland, en blijf er 'n jaar. Daar zullen de modernen u doen inzien dat die man vergelijkenderwijze 'n kraamkind van onschuld is. Ik laat nu in 't midden of ook hij doorgaande liegt. Het valt me moeilijk dit te gelooven, omdat er uit huichelarij niet zooveel talent zou kunnen geput worden als hij blijken geeft te bezitten. Modernen hebben 'n heel ander soort van bekwaamheid die alle talent overbodig maakt. Indien Veuillot liegt, dan blijft het toch waar dat i tracht konsekwent te zijn of konsekwent te schijnen. De modernen geven zich deze moeite niet. ...‘Al mijn beschuldigingen komen hierop neder dat zij (de moderne dominees) te gelijker tijd zich trachten meester te maken van den hemel en van de aarde: geloof met steenkool. Dit doen de katholieken ook, zegt ge? Zeker! Maar ik bedoel hier eigenlijk niet uitsluitend het najagen van geld en goed, schoon onze modernen zich daarin bij voorkomende gelegenheid zoomin onbetuigd laten als de rest. Bovendien, onder de | |||||||||
[pagina 1180]
| |||||||||
katholieken werden dan toch ten allen tijde geestdrijvers en asceten gevonden, die inderdaad niet streefden naar dit doel. Uitzonderingen zijn het, maar ik betwijfel of ge zulke uitzonderingen onder de modernen vinden zoudt. Doch niet hiervan spreek ik nu. Ik bedoelde het streven om den invloed dien 't hemeldragonderschap verleent, te vereenigen met de aanspraken van 't gezond verstand, en dit zonder door barvoeten, zwarten jurk, bef of zuurkijken te waarschuwen.’ De Geyter moet terloops ook vernemen dat de ontdekker van het Darwinisme - althans van wat er echtwetenschappelijks achter steekt, niet is Darwin, maar Multatuli in persoon. Enkel had hij geen gelegenheid het te openbaren omdat hij zoozeer ‘gejaagd en geplaagd’ werd. ‘Ik weet dat gij 't katholicisme 'n ingrondigen haat toedraagt... met verzen, uw eenig gebrek, beste kerel! Och, mocht ik u, en m'n brave Vlamingen, kunnen genezen van die ziekte, al zij 't dan dat hun verzen in den regel beter zijn dan de Hollandsche. Ja, ze zijn frischer! ‘Wat nu m'n wensch aangaat, uw afkeer van 't katholicisme eenigszins te verstompen, deze gaat niet zóó ver dat ik u uitnoodig bij te dragen in 't oordje van Pieter, gelijk ik onlangs door 'n Duitsche dame die fransch sprak, 't woord ‘St. Peterspfenning’ hoorde vertalen. Le hard de Pierre, zei ze. Ik wilde maar doen in 't oog vallen dat het katholicismus de minst gevaarlijke van alle godsdiensten is, omdat ze meest ratelt. ‘Ik wil trachten u dit duidelijk te maken. Stel eens, ik kwam te Antwerpen, en sprak over u. Een priester, kapelaan, of al ware 't maar 'n gewone leek van 't ware geloof, zou me zeggen: ‘begut, dien hier de Gaiter ies 'ne greuten beuswicht!’...En dan gaat het door met het verkoopen van leukheid en met de uitstalling van Havelaarsche miseries bladzijden lang... En als hij de smalers op Multatuli of Havelaar voor de zooveelste maal aan de kaak heeft gesteld, vraagt hij: ‘Beste De Geyter, zijn uw Jezuieten van dat kaliber? Komaan, laat u roeren door hun onschuld, en omhels er een!...’ ‘De korte zin van deze lange rede, mijn ronde eerlijke De Geyter, is u te vragen of 't wel zoo erg te verwonderen is als ik bitter ben? Wees met uw lieve vrouw - nu is zij in Holland gekompromitteerd! - hartelijk gegroet. Zeg namens | |||||||||
[pagina 1181]
| |||||||||
mij een vriendelijk woordjen aan al wat “straks” uitspreekt als “seffens”... aan de vlaamsche vrienden!’ En een bundel II plaatst Multatuli een noot aan 't adres van alle Vlamingen: De treurige twist met België is onbeduidend, zegt hij, als men die van een geschiedkundig standpunt beschouwt. ‘Is de in 1830 geslagen wond nog te genezen? Kan de zoo baldadig gespleten Nederlandsche stam weder tot een krachtig geheel worden vereenigd? Zeer dikwijls heb ik mij ernstig met dit vraagstuk bezig gehouden, en ook anderen dachten daaraan. Zelfs werden er vóór 1866 pogingen aangewend om te geraken tot een begin van uitvoering. Ze stuitten af op... overmaat van gewoonheid in personen, welker standpunt andere hoedanigheden vorderde. De geschiedenis der jaren '66 en '70 zou waarschijnlijk een anderen loop hebben genomen, indien... 't Kan nog, Vlamingen, 't kan nóg! Maar aan beide zijden moet men een-en-ander leeren, en... afleeren. Als dit geschiedde, zouden we ons om 't buitenland niet hoeven te bekommeren. - Elke natie - en wij, Nederlanders, zijn een natie, wat men van veel politieke agglomeratiën niet zeggen kan - elke natie is sterker dan 't grootste leger.’ En in dienzelfden bundel nog een nootje over ons Vlaamsch: ‘Het doet mij leed niet altijd juist te weten welke woorden of uitdrukkingen den Vlaamschen lezer vreemd zijn. Gaarne zoude ik daarvan telkens eene verklaring geven maar 'k ben benauwd dingen uitteleggen, die geen uitlegging behoeven. Er is in die cis.- en citra.- Moerdijksche idiotismen iets zeer eigenaardigs. Wanneer ik naga hoeveel uitdrukkingen van Vlaamsche schrijvers in Holland niet begrepen, of met afkeuring vreemd worden gevondèn, moet ik vreezen dat ook mijn geschrijf voor de Vlamingen soms onverstaanbaar is. Deze gedachte is mij zeer onaangenaam, vooral daar ik erken dat er van onze zuidelijke stamverwanten veel kan geleerd worden. Van de tien Hollanders zijn er negen die Conscience een middelmatig schrijver vinden, omdat hij iemand de oogen ten hemel doet “sturen”. “Stiner” nl. heeft in Holland, behalve als scheepsterm, sedert een paar honderd jaar bij uitsluiting de beteekenis van “expédier”. Nu, verba valent usu, als men slechts ruimte genoeg van blik behoudt, om te begrijpen dat | |||||||||
[pagina 1182]
| |||||||||
eene ons ongewone uitdrukking correct kan zijn, en dat het onbesuisd afkeuren, bekrompen is.’
***
Aan het groote Democratisch Congres te Antwerpen in '73 wou Multatuli niet meedoen. Naar aanleiding van een uitnoodiging daartoe schreef hij een langen open brief uit Wiesbaden 29 Mei '73. Die brief was gericht ‘tot den Voorzitter van het Democratisch Congres te Antwerpen’. Hij werd opgenomen in het ‘Vrije Volk’, orgaan van den Democratisch en Bond voor Noord- en Zuid-Nederland. ...‘Hoe nu dezelfde personen,die 't geduldig aanzagen dat ik door geloovers en behouders, of liever door de mannen en place van alle partijen, werd mishandeld, thans op het denkbeeld kunnen komen, dat ik aan hunnen roep zou gehoor geven, is mij raadselachtig. ‘Men kan bovendien weten dat redevoeringen, debatten, verhandelingen, parlementerij, enz. enz. mij zeer tegen de borst stuiten. Door frasen is 't volk bedorven, 't zal door frasen niet genezen worden. In allen geval behoor ik niet bij vergaderingen.’ En het slot van den langen, vreeselijk zelfbewusten brief luidt: ‘Wat mij betreft ik weet wat geschieden moet en wat geschieden zal, en ik bedank er hartelijk voor in een vergadering te kibbelen met den eerste den beste, die zonder iets gepresteerd of geofferd te hebben 't woord vraagt en gekregen heeft. Ik kan geen andere betrekking aannemen dan van dictator. Na de executie (zie slot “Pruisen en Nederland”) zou ik mij terugtrekken in m'n kluisje, want: eerzucht in gewonen zin heb ik niet. Daartoe ben ik te misselijk van de wereld, van de zoogenaamd democratische niet minder dan van de eerste.’ Intusschen had Multatuli zijn vriend Van der Ghinst niet verwaarloosd: Uit Mainz 1870 kwam nog een briefje, den 8n Juni 1870, maar zonder belang. Evenzoo het eerste korte briefje uit Wiesbaden, den 30n Mei 71. Maar straks, den 5n juni, weer een lange brief, met allerlei merkwaardigs; bedekte toespelingen op de handelwijze van zijn vrouw en van zijn kinderen, die hem, naar zijn opvatting, in den steek hadden gelaten: ‘Ze weten niet wat ze mij gedaan hebben! Bij dien slag is al 't overige | |||||||||
[pagina 1183]
| |||||||||
niets. Ik kan daarover niets meer zeggen’. Muitatuli zegt ook dank voor tien frank nieuwjaarsgeschenk; en antwoordt op Van der Ghinst's uitlatingen over het katholicisme. De brave man had waarschijnlijk iets van de Laveleye gelezen, of leefde in een atmosfeer waarin die dingen rondzwierven, en hij beweerde: ‘Het is in de katholieke landen, dat het meest booswichten te vinden zijn. Aldaar is blind gelooven de hoogste deugd, en in de rede of 't gezond oordeel zijn vertrouwen te stellen is den duivel aanhangen. Maar, wanneer de hartstochten in gisting komen, of wanneer een dogma verdwijnt voor de rede, en daar hij nu toch verdoemd is, werpt de katholiek geloof en deszelfs accessoire (een gering pakje ongeteerde zedeleer) over boord; en dan, zwicht u van zulke kerels!’ Muitatuli weet daarop het volgende: ‘Het trekt mijn aandacht, dat gij zoo bijzonder ongunstig oordeelt over de katholieken. Juist dezer dagen kwam ik in aanraking met een Duitscher, die precies zoo oordeelde. Nu weet gij dat ik, die alle goddienerij voor een pest houd, zoo min protestant ben als katholiek. Maar hoe komt het nu dat ik, met mijn verstand alle godsdienst wegwerpende, wat mijn smaak als artist aangaat, minder fel op 't katholicisme dan op de protestanten gebeten ben? Ik zoek de oorzaak hierin:
| |||||||||
[pagina 1184]
| |||||||||
Zijn steeds korzeliger stemming zoekt in 1874 weer wat afleiding in correspondentie met De Qeyter, die hem ook nog eens had uitgenoodigd: | |||||||||
Wiesbaden, 8 Aug. '74‘Waarde De Geyter,
Als ik eenlgszins kan wil ik gaarne komen, maar ik durf het niet verzekeren, wat mij zeer leed doet. Wat is toch de reden, dat ik nooit iets van u verneem? Nu ja, juist ook daarom zou ik zoo gaarne te Antwerpen komen! Maar ik ben de slaaf van m'n werk. Het zijn niet zoozeer de 3, 4 dagen voor dat reisje, die ik missen kan, maar ik bederf zoo spoedig m'n stemming door zekere aanrakingen, en dan heb ik moeite, weer op de rails te komen. De manier waarop ik door Nederland en onze mannen van letteren op weinig uitzonderingen na, behandeld word, maakt me schuw. Toch bemerk ik dat ik veld win, en ik voorzie 'n terugslag, waarin men dan weer (als gewoonlijk) verder zal gaan dan noodig is. M'n uitgevers klagen zeer over 't aandeel der Vlamingers in het debiet. Ik meen te weten dat er b.v. van mijn Millioenen-studien geen enkel exempl. in Vlaanderen geplaatst is. Te duur? Het spijt me wel. Zeer dikwijls stelde ik mij Vlaamsche lezers voor, en vroeg mij af, (namelijk waar ik 'n zeer speciaal hollandismus behandel) zou 'n niet-hollandsche lezer dit of dat begrijpen? Maar zoo'n lauwheid (of wat is het?) beneemt me den lust. Enfin, leven is: werken, en werken is (voor mij althans) tobben, wroeten, wurmen. ...Ook te Antwerpen heeft men mijn “Vorstenschool” niet gespeeld. Waarom toch? Op die wijs kan een Nederlandsch auteur zich niet oefenen. Er blijkt hem niet wat hij verkeerds leverde, noch waarop hij zich behoort toe te leggen. Kunst-oefening zonder weerklank is 'n onmogelijkheid! En nu ook door onze tooneelspelers of hun besturen versmaad te worden, is toch wat erg!’ | |||||||||
[pagina 1185]
| |||||||||
‘Wiesbaden, 12 Aug. 74.Waarde De Geyter,
Ach 't is me onmogelijk te komen! Ik durf niet opstaan van m'n schrijftafel. Ik ben bij m'n uitgever in achterstand, en moet alle zeilen bijzetten om dien te verevenen. Gaarne had ik u en uwe vrouw weergezien, en uw kind 'n kus gebracht! Om 't misloopen der litterarische bijeenkomst ben ik minder verdrietig. Ge weet niet wat mij - op weinig uitzonderingen na - de hollandsche pers aandoet. Hoe moet ik me nu te midden dezer lieden gedragen? Er zijn er die ik, wel beschouwd, niet anders zou kunnen te woord staan dan met de punt van m'n laars. En daartoe houdt men toch geen feestelijke bijeenkomsten, nietwaar?’ Blijkbaar ligt voor 't oogenblik Van Vloten's anti-Multatuli-campagne hem het opperst. Want Van Vloten wordt hier gescholden voor een ‘welgeconditioneerde Jezuïet’. En verder: ‘Zoo, zal men zich te Antwerpen over Vorstenschool ontfermen? ‘Dan zou ik gewis gaarne daar komen, als ik kan! Ik moet - met of zonder stemming - arbeiden, op straffe van hongerlijden. Ziedaar den toestand van 'n Nederlandsch auteur. Tijd tot verademing heb ik niet! 't Slot zal wezen dat ik eenzijdig, suf en stokpaardig word.’ Hij hoopt op een bezoek van De Geyter, die nu vrijer is en geen avoué meer. Hij geeft zijn nieuw adres op: Schalbachstr. 9a, maar voegt er bij: ‘Ge zult 'n armoedige ontvangst voor lief nemen, nietwaar?... Komt Vosmaer ook? Dat is een vriend van mij. Ook hij heeft me tot mijn groot genoegen hier bezocht.’ Brieven Wiesbaden 3 Sept. 71 en 6 Sept. '74 gaan over de episode Mina Kruseman, de generaalsdochter, die toen met haar vader te Brussel woonde. Multatuli droomde dat zij voor Vorstenschool de ideale Louise zou zijn; zij die ook Indië kende, zij, de schrijfster van ‘Een Huwelijk in Indië’ en van ‘De moderne Judith’. ‘Mijn eenig doel is te pogen u met haar in aanraking te brengen; dan kunt gij en zijzelf beslissen of er reden bestaat haar in aanraking te brengen met het Antwerpsche Tooneel. Ik wasch dan verder m'n handen in noninterventie. | |||||||||
[pagina 1186]
| |||||||||
....Ge zult mij dank zeggen voor de belangwekkende kennismaking. Veel kunt ge reeds van haar weten uit ‘Judith’. Doch daarin staat niet wat ik u bij dezen zeg, dat zij iemand is van'n buitengewone edele inborst. Ze heeft gevoel, verbeelding en vooral moed! Er behoort véél toe voor een Hollandsche om bien posée gelijk zij, zóó op te treden! Nog eens, haar talent als actrice ken ik niet. En ik durf beweren dat zij zelf hieromtrent in 't onzekere is. Zij en ik weten alleen dat Publiek haar als uitstekende tooneelspeelster (waarschijnlijk slechts in bepaalde haar bevallende rollen) houdt. Hoe dit zij, in allen gevalle behoort ze in Holland, tot de uistekende persoonlijkheden van den dag. Niet daarom echter, maar uit eerbied voor haar onafhankelijk streven en nobel karakter, draag ik haar de meeste hoogachting toe... Nooit is 't in Holland - en ook zelden elders! - voorgekomen dat 'n generaalsdochter uit liefde voor kunst, vooruitgang en gepaste emancipatie, zoo dapper op den voorgrond treedt. P.S. Had het Antwerpsch tooneel niet de minste terechtwijzing of handleiding van den auteur noodig? Dit komt me wel eenigszins... suffisant voor, en U? In Frankrijk zou men 't zeer vreemd vinden dat'n stuk gespeeld werd zonder tusschenkomst van den auteur. Lieve hemel, men kan toch berekenen dat ik over deze of gene scène iets had op te merken. De voor lectuur gedrukte tekst bevat toch niet de wenken, die de regisseur noodig heeft of hebben kan.’ De Geyter had geen lust om zich met Mina Kruseman in te laten. En Multatuli geeft zijn misnoegen lucht: | |||||||||
‘Rotterdam, 18 April '75.....‘Wat u betreft, sedert jaren wist ik niet hoe 'k 't met u had. Ik dacht aan u altijd met de grootste hartelijkheid, en vond het grievend, zoo heel zelden antwoord te krijgen als ik u schreef. Ook o.a. ontving ik nooit taal of teeken op m'n introductie bij Juf. Krüseman. Dat uw zwijgen hieromtrent en 't niet aanknoopen der toen door mij beoogde relatie me nu genoegen doet, verandert niets aan mijn verwondering over uw zwijgen. Ja, nu doet het me groot genoegen dat gij door uw onthouding, u de deceptie bespaard hebt, dat mij ten haren opzichte te beurt viel.’ Inderdaad lang duurde 't niet of Mina Krüseman | |||||||||
[pagina 1187]
| |||||||||
verbrandde haar afgod; en vooraf besmeurde ze hem nog. Met deze vertelling, beste De Geyter, meen ik U in staat te hebben gesteld, de vraag van den h. Driessens te beantwoorden. Zeg hem dat mij naar stipt recht niets competeert, doch dat ik gaarne zal aannemen wat hij, met het oog op de belangen zijner zaak, aan den auteur van V.-schooI meent te mogen afstaan... Waarom een Nederlandsch schrijver te honoreeren, indien men volle zalen hebben kan met een vertaald fransch of duitsch stuk? De h. Driessens is wel artist maar tevens industrieel. Niet van hem kan 't gevorderd worden, dat hij zich opoffere voor Nederlandsche kunst of litteratuur. Als man van ‘zaken’ mag hij z'n artikelen niet bezwaren met onnoodige kosten. Alleen dan wanneer Vorstenschool hem buitengewone voordeelen opbrengt (wat ik betwijfel, want als geldmakend stuk is 't niet te vergelijken, met ‘Twee Weezen’ en derg.) dan zou hij mij iets van dat buitengewone voordeel mogen afstaan, altijd echter slechts als uitvloeisel van welwillendheid... Misschien kom ik te Antwerpen als Le Gras c.s. daar de Vorstenschool spelen... misschien! want ik ben niet zeker van loisir. M'n leven is zeer, zeer moeilijk’. Nog een onbeduidend briefje van Multatuli aan De Geyter uit Geisenheim a/R, den 13n Dec. '81. En daarmee is 't uit, voorgoed tusschen hem en de Vlamingen. Wel werd het Multatulifonds regelmatig door de Vlaamsche vrienden gestijfd. En in zijn somberheid was de grimmige prater, die nu almeer een zwijger werd, nog toegankelijk voor 't genoegen om 't succes van zijn werk. ‘Vorstenschool’ deed in triomftocht de ronde over Nederland met Catharina Beersmans in de rol van de Koningin en Julia Cuypers in die van Louise. Gelukkig moest Multatuli 't niet meer beleven dat een ander Vlaming, Jozef Staes, diezelfde ‘Vorstenschool’ toetakelde niet alleen, maar betoogde dat ze, althans voor 't verhaal, was nagebootst op ‘Le Grain de Sable’ van Michel Masson. Ten slotte blijkt Multatuli ook in zijn betrekkingen met ons te zijn geweest wat hij was over 't geheel: als menscli een naief-idealiseerend,kinderlijk-zelfzuchtig cynieker; als kunstenaar de origineelste romanticus onder de 19e eeuwsche Nederlanders; de man, die door dik en dun beweerde dat hij ‘Ideën’ had, en 't waren allemaal bevliegingen van een geniaal neurasthenisch gemoedsmensch. JUL. PERSYN. |
|