Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1923
(1923)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1013]
| |||||||||||
Het nationalisme van Mahatma Gandhi.Zoo het nationalisme geen ijdel woord is en de strijd om het recht der naties geen schijnheilig voorwendsel, zoo is het van opbeurend belang dezen te leeren kennen, die door hoogere idealen geleid, als de mystieken van de nationalistische gedachte mogen worden aanzien. Een der grootste verschijningen onder dezen is zonder twijfel de Hindoe Mahatma Gandhi, geboren in een half-vrijen staat, ten Noord-Westen van Indië, te Porbandar op 2 October 1869. Zijn vader, Karamchand Gandhi, was eerste minister van voornoemden staat. Zijne ouders waren aanhangers der Jaïnschool, waarvan het Ahimsabeginsel grooten invloed uitoefende op het leven en de werking van den jongen Gandhi. Het Ahimsabeginsel dat bestaat in de gedachte geen enkel leven onrecht te doen, zal later den grondslag worden van zijne revolutionnaire actie. Dit beginsel werd hem herhaalde malen uitgelegd door een Brahmaan, die hem de geschriften van Vishnu deed voorlezen. Later ging hij naar Londen, om er op de Universiteit de rechten te studeeren. Voor zijn vertrek, drukte zijn moeder hem dringend op het hart: Mijn kind, onthoud u van vleesch, van wijn en vrouwen, wilt ge sterk worden en groot’. Hij bestudeerde ook de Godsdiensten en heeft zelfs eenigen tijd geaarzeld tusschen het Hindoeisme en het christendom. In 1891 keerde hij naar Indië terug en werd er advocaat aan het hooger Hof van beroep te Bombay. Dit beroep onzedelijk beoordeelend, zeide hij Themis vaarwel, om zich te wijden aan zijne nationalistische actie, welke in 1893 ging aanvangen. In deze beweging werd hij hoofdzakelijk gesteund door den Parsi Dadabhai en Prof. Gokhale. Zijn nationalistische werkingsfeer van 1893-1914 is Zuid-Afrika, van 1914 tot heden, zijn vaderland, Engelsch IndiëGa naar voetnoot(1). Kleinzieligheid en stilzwijgen, twee groote wapens der machtigen, hebben bewerkt dat zijne eerste werkingspriode weinig of niets gekend is. Nochtans is zijne actie in Natal ten voordeele der 150.000 Hindoes die | |||||||||||
[pagina 1014]
| |||||||||||
er vertoeven, een der grootmoedigste daden geweest van zijn leven. In Natal werden de Hindoes op onmenschelijke wijze verdrukt. De bitterste vervolgingen en uitsluitingen vielen hun ten deel. In 1893 roepen zij de hulp in van Gandhi. Vastberaden en bewust van het goede recht zijner stamgenooten, gaat hij ze verdedigen en voor de Engelsche rechtbanken komt hij de onwettigheid der uitsluitingsactie bewijzen en toonen dat de Engelschen het recht niet hebben de Asiaten uit hunne Kolonie te verbannen of tot werkeloosheid te doemen. Ten einde voor zijne medeburgers een beter regeeringsstelsel te verkrijgen en hun het leven dragelijker te maken, gaat hij hun lijden en werkzaamheid deelen. Als een arme, gaat hij onder hen troostend en opbeurend, maar ze ook aanzettend tot passieven tegenstand, dien hij de wet van gelatenheid noemt. Daarom sticht hij bij Durban een landbouwkolonie, naar de opvatting van Tolstoï, ten einde al de Hindoes aan de nijverheid te onttrekken en de Engelsche industrie te schaden. In 1899, breekt de oorlog uit der Engelschen met de Boeren. En wat van zijn standpunt uit groothartig is, in plaats van de Engelschen, zijne vijanden in den rug te schieten, richt hij een rood-kruisdienst in en steunt de Engelschen, omdat hij oordeelt dat de groot-Staat in gevaar verkeert. Zijne edelmoedigheid nochtans wordt niet beloond. Als vreemdeling, werd hij geslagen, gekerkerd en aan allerlei ontberingen blootgesteld. In 1908 schrijft hij Hind Swaraj (Indië's Home Rule). Uit den kerker bevrijd, zet hij in 1913 zijne passieve werking voort. Met duizenden Hindoes wordt hij nogmaals gekerkerd. Doch nu is de maat vol. Er gaat een verontwaardiging over gansch Zuid-Afrika die zelfs in Europa doordringt. De macht moet buigen voor de heldhaftige gelatenheid van Gandhi. Zelfs Generaal Smuts die in 1909 verklaarde nooit een enkele vervolgingswet tegen de Hindoes te zullen intrekken, moet na vijf jaar zijne verdrukking opheffen en met de vrijheid van Gandhi ook zijne regeeringspolitiek wijzigen. Lord Harding, het recht der Hindoes inziende, en zoo de werking van Gandhi huldigende, schonk in 1914 de vrijheid van verblijf aan alle Hindoes die in Natal als vrije menschen wilden arbeiden. Zoo had Gandhi na twintig jaar nationalistische werking over het onrecht gezegevierd. Toen Gandhi naar Indië in 1914 terugkeerde, was | |||||||||||
[pagina 1015]
| |||||||||||
er reeds eene sterke nationalistische beweging in het leven geroepen door de propaganda der intellectueelen, aangemoedigd onder meer door de zegepraal der Japanners op de Russen en geprikkeld door de nuttelooze uitdagingen van Lord Curzon. Overal ging er een kreet op tot het verkrijgen van Swaraj (Home Rule). De eenen eischten zelfbestuur zonder de Europeanen, anderen zooals Gandhi wilden zelfbestuur, doch in samenwerking met Engeland. En om zijne getrouwheid aan Engeland te bewijzen, ging Gandhi na de oorlogsverklaring van 1914 er zelf een veldhospitaal inrichten. Die getrouwheid en die samenwerking zou hij met oprechtheid gestand blijven tot in 1919! Hij was overigens niet de eenige welke die gevoelens had. Heel Indië had zich laten begoochelen door het schijnheilig idealisme van den internationalen oorlog om het Recht! Zoo werd ook hier de Hindoes de Home rule voorgesteld als een der doeleinden van den oorlog. Het was ditzelfde idealisme, dat een oproep van Lloyd George in 1918 begeesterend deed opvlammen vóór de oogen der Hindoes en ze aanzette hem 985.000 man te leveren. Indië wachtte daarop met vertrouwen den prijs af zijner zelfopoffering. Eens de wapenstilstand gesloten en verkregen door het bloed van Sikhs en Gourkahs, werden, in plaats van belooningen, de grenspalen der vrijheid en der rechten beperkter aaneengesloten, zoodat deze nieuwe ontgoocheling niet weinig bijdroeg om de gemoederen tot revolutie aan te zetten. Gandhi zou hier weer den opstand leiden door zijn beginsel van hartstochtelijken passieven weerstand (Satyagraha). Tot in 1919 was Gandhi op den tweeden rang in de nationalistische beweging der Hindoes gebleven, ter oorzake der heldenfiguur van Lokamanya Bal Gangadhar Tilak, welke de Hindoes tot dan toe als hun grootsten aanvoerder beschouwden. Hij stierf in 1910. Na zijn dood, werd Gandhi zijn onvergetelijken opvolger. Gandhi verschilde nochtans in vele punten van de opvatting van Tilak. Deze beweerde: ‘De politiek is niet voor heiligen en godvruchtigen’. Gandhi integendeel wilde de politiek als middel tot bereiking van zijn ideaal. Doch tegenover Tilak, stelt hij de waarheid boven de vrijheid en zijn Godsdienst boven zijn land. ‘Mijn Godsdienst, zegt hij, kent geene grenzen.’ Hij is dus godsdienstig van natuur, politicus door noodzakelijkheid. Gandhi bekent ook openlijk dat hij den invloed | |||||||||||
[pagina 1016]
| |||||||||||
heeft ondergaan van het Nieuwe Testament. Zijn Ethical Religion besluit hij o.m. met woorden uit het Evangelie. Hij is ook vereerder van Tolstoï, Ruskin en Plato. Hij bewondert Mazzini en leest Edw. Carpenter. Zijne sociale opvatting alhoewel door het Kastenstelsel, schijnbaar aristocratisch, beschouwt hij als eene maatschappij van gelijkwaardige standen. Zoo zijn voor hem de Brahmanen (intellectueelen en geestelijken) de Kshattriyas (regeeringsmannen) de Vaishyas (handelaars), en de Shudras (handwerkers), alhoewel verschillend van beroep, gelijk in socialen stand. Die verschillende beroepen zijn gesteund op eeuwige erfelijkheid en zijn deshalven geen oorzaak van minderwaardigheid. Gandhi heeft het vooral gemunt op de Westersche beschaving. Niet zonder reden zegt hij: ‘De beschaving is een ijdel woord. Zij maakt van het stoffelijke goed het eenige doel des levens. Het is de donkere tijd, de tijd der duisternissen! Onze beschaving bekommert zich niet om de welvaart der ziel. Die beschaving maakt de Europeanen krankzinnig, zij onderwerpt ze aan de macht van het geld, en maakt ze ongeschikt voor vrede en hooger zieleleven. Ziedaar waarom wij de Westersche beschaving uit Indië moeten verbannen.’ Onbarmhartig vooral is hij voor Magistraten en Professoren. Deze laatste beschuldigt hij de Hindoes hunne taal en hunne gedachte te hebben ontnomen en verbasterd. Aan de magistraten verwijt hij hunne ongerechtigheid. De rechtbanken in Indië, schrijft hij, zijn werktuigen der Engelsche uitbuiting en verdrukking. De geneesheeren zelf worden niet gespaard. Hij vraagt hun meer acht te geven op de ondeugden, oorzaken der ziekten, als op de verschijnselen der ziekte zelf. De kern der moderne beschaving, zoo gaat hij verder, is het machinewezen. Dus moet de moderne techniek uit Indië verdwijnen. ‘Het is beter, zegt hij, stoffen uit Manchester te koopen dan de mecanieke weefstoelen van Manchester in Indië over te brengen. Het geld, steun van het machinewezen, is een vergif zoowel als sexueele ondeugd. Daarom laat ons terugkeeren tot den eenvoud onzer vaderen. In werkelijkheid is hem het beeld van Margareta aan het spinrad de grondgedachte en het ideaal zijner sociaal-economische opvattingenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||
[pagina 1017]
| |||||||||||
Om de nationale en economische vrijmaking van zijn volk te verwezenlijken, gaat hij meer dan ooit zijn passieven tegenstand (Satyagraha) hervatten. Nochtans de passieve tegenstand is hem eene ongewenschte uitdrukking, omdat de kracht zijner beweging eene geweldige actie der ziel uitspreekt. Want door zijne Niet-Geweldige beweging, stelt hij tegenover den dwingeland al de zielekrachten van zijn volk. ‘Honderd duizend Engelschen, zegt hij, kunnen geen drie honderd millioen zielen doen beven.’ Hij stelt dus alleen zijn betrouwen in de zielekracht van zijn volk, van geweld wil hij niet hooren. Zelfopoffering door geloof in het gerechte zijner zaak, dat is voor hem het krachtigste middel zijner nationalistische beweging. Door die gedachte, spreekt de philosophie der Oostersche gelatenheid die hem schrijven doet: ‘Zoo Indië van het geweld een der punten maakt van zijn Credo, dan kan ik in Indië niet meer leven!’ In den beginne van 1919, wordt de Satyagraha ingeleid, als eene constitutioneele tegenstand, als een ultimatum aan het Engelsch bestuur. Om het godsdienstige, het ideale dezer beweging te doen uitschijnen, stelt hij den 6 April een dag in voor vasten en gebeden, Hartal genoemd. Dit was zijn eerste groote daad. Deze oefende een overweldigenden invloed uit over gansch Indië. Alle klassen der maatschappij onderhielden dezen vasten- en gebedendag! Alleen te Delhi kwam het tot enkele opstootjes. Gandhi, zijne leuze getrouw ‘geen geweld’, wilde naar Delhi toe om er de gemoederen te bedaren. Hij werd onderweg aangehouden en terug naar Bombay gebracht. Het gerucht zijner aanhouding deed oproeren uitbreken in Punjab. Amritsar o.m. was het schouwspel van onlusten. Op 13 April is het er groot Hindoesch feest. Generaal Dyer deed de stad bezetten en op de samengestroomde menigte doet hij de mitraljeuzen kogels spuwen, tot dat de ammunitievoorraad is uitgeput. Van 500 tot 600 Hindoes bleven dood op den weg. Dit was voor Gandhi de bloedige Calvarieberg der bevrijding. Van wraak immers, wilde hij niet hooren. En sprekende over Generaal Dyer: ‘Haat dragen tegen een zot, zegt hij, is onzin, maar men moet hem de middelen ontzeggen verder te schaden’. De ontevredenheid, verwekt bij de Hindoes door een reeks van onrechtvaardige daden en ontgoochelingen, werd te dien tijde ook versterkt door de verbittering der | |||||||||||
[pagina 1018]
| |||||||||||
Mahomedanen, welke insgelijks door de Engelschen met beloften werden gepaaid. Deze hadden immers de Souvereineteit van den Sultan gewaarborgd. Daar er door het vredesverdrag van Sèvres, ten slotte te Lausanne wel niet zonder reden! gansch ten voordeele der Turken gewijzigd, nog niets voor de Mahomedanen was thuis gehaald, sloten zij zich aan bij de beweging van Gandhi welke op 17 October 1919 eene groote gemengde vergadering voorzat, (Khilafat Day) waar hij op slimme wijze den immer latenten tegenstand tusschen Hindoes en Mahomedanen wist te overwinnen ten voordeele van het groote nationalistische ideaal der Hindoes. Op eene tweede vergadering, gehouden te Allahabad op 30 Juni 1920, aanvaardden de Hindoes en de Mahomedanen de Satyagraha van Gandhi, waarbij alle medewerking met de Engelschen werd opgezegd en aan den onderkoning van Indië een ultimatum overhandigd om binnen een maand aan de eischen der Hindoes te voldoen. Door wettelijken opstand, wilde hij de Engelschen tot nadenken dwingen. Het bevel van weigering tot samenwerking, door Gandhi uitgevaardigd en door de vergadering van Allahabad aangenomen, bevat de volgende bepalingenGa naar voetnoot(3):
Deze bepalingen volgend, gaf Gandhi het voorbeeld zijner vastberadenheid door zijne decoraties en eerelinten aan den Onderkoning terug te sturen. Daarop gaven honderden magistraten hun ontslag. De rechtbanken werden verlaten en de scholen bleven onbevolkt. Zijne propaganda had niet alleen voor doel het Engelsch bestuur te verlammen, maar ook aan Indië zijne zedelijke en economische onafhankelijkheid te verwerven. Dezen strijd noemt hij Swadeshi. Daarom zet hij aan tot matigheid en tot boycotteering der Europeesche wijnen. Overal predikt hij den terugkeer tot de huiselijke bedrijvigheid, namelijk tot de oude Hindoesche nijverheid met het spinrad. Wanneer hij deze bedrijvigheid aan- | |||||||||||
[pagina 1019]
| |||||||||||
prijst, wordt zijne welsprekendheid begeesterend en zijne stem trilt van uitbundig lyrisme. Onweerstaanbaar in zijne overtuigende toespraken, wordt hij door de bevolking gevolgd. Zelfs te Bombay, zingen vrouwen uit de hooge wereld aan het spinrad en doen Hindoes en Mahomedanen de belofte geen Europeesche weefsels te dragen, maar nationale stoffen te gebruiken. Zelfs gebiedt Gandhi de uitheemsche stoffen en de kleederen uit vreemde stoffen vervaardigd in het openbaar te verbranden om zoo deze symbolen van slavernij uit de Hindoesche wereld te doen verdwijnen. En als men hem opwerpt: Die handelwijze is eene uiting van haat en eene verkwisting die zondigt tegen de liefdadigheid, dan antwoordt hij, dat deze daad niet tegen zijne beginselen indruischt, want beweert hij: ‘Deze openbare verbranding geschiedt uit leedwezen over eene anti-nationale daad, en uitheemsche stoffen aan Hindoesche armen schenken ware eene zedelooze daad, daar het niet betaamt bezoedelde weefsels aan inboorlingen te geven’. Benevens deze economische actie, heeft hij ook een plan van opvoeding ontworpen ten einde aan de Hindoes eene nationale opvoeding te bezorgen. Daarom steunt hij op het aanleeren der Hindoesche taal, want beweert hij met recht, de ontwikkeling van het volk door eigen moedertaal is eene bron van nationale hernieuwing. Onder den invloed der nationalistische propaganda van Gandhi, en door de bedreigingen der Engelsche Regeering, eischte het nationaal Congres van Nagput niet alleen algemeene officieele onthouding maar eischte den Home Rule. Met deze eischen ging in het begin van 1921 in Maart een sterker dwangbeheer gepaard van wege het Engelsch bestuur. Dit was voor Gandhi eene gelegenheid om sterker ook zijne actie door te zetten, en te ijveren voor de eenheid van het Hindoesch volk, alsook voor de sociale gelijkheid van alle standen, en kasten. Op 13-14 April sprak hij te Ahmedabad in 1921 een prachtige rede uit over sociale gelijkheid. Ook was het hem eene groote vreugde te zien hoe zijne woorden overal hadden ingeslagen daar in vele streken de paria's de vrijheid werd geschonken. Hij hecht insgelijks groot belang aan den zedelijken kant van het vrouwenvraagstuk. Hij predikt overal eerbied voor de vrouw. Hij looft ze als het sterk geslacht, sterker dan de man door haren geest van zelfopoffering. Het jaar 1921 is voor Gandhi het hoogtepunt zijner | |||||||||||
[pagina 1020]
| |||||||||||
macht. Het volk heeft hij in handen, het erkent hem als zijn leider en koning. Van hem hangt het af de Revolutie te ontketenen. Nochtans, hij blijft ootmoedig zijn beginsel getrouw. Zelfs aan Tagore die zijne gedachte niet deelt, zegt hij: ‘Dat ieder spinne, dat Tagore spinne en zijne uitheemsche kleederen verbrande’. Door het spinrad tot den Home Rule, ziedaar zijne opvatting. Was het jaar 1921 het jubeljaar van Gandhi's invloed, het was ook een jaar van oproer, van opstooten en bloedige onderdrukkingen. Het was ditzelfde jaar in September dat verschillende vrienden van Gandhi met twee jaar opsluiting werden gestraft. Dit alles was een slechte voorbereiding voor de komst van den Engelschen kroonprins, welke op 17 November in Bombay aanlandde. Ook werd de bevolen boycot, bij deze gelegenheid door den middenstand en de lagere klassen in het algemeen uitgevoerd. De Parsi's en de rijken welke aan den boycot weigerden deel te nemen, werden door het gepeupel mishandeld. Zijne actie voortzettend, werd door Gandhi voor 9 Februari 1922 aan den onder-koning eene algemeene loyauteitsweigering te Bardoli afgekondigd: Gandhi gaf Lord Reading zeven dagen om zijne politiek te wijzigen. Nauwelijks is dit ultimatum verzonden, of een opstand breekt uit te Chauri-Chaura, welke Gandhi ten diepste betreurt. Ook op het Congres te Delhi, in Februari 1922, steunt hij nogmaals op zijn beginsel van passieven tegenstand, waarop hij door eene minderheid van te groote gematigheid wordt beschuldigd. De Hindoes kennend, wil Gandhi eerst organiseeren om sterker te kunnen doorslaan. Zijne tegenstrevers, meer radicaal, willen geweld gebruiken en alles of niets wagen. Met bewustzijn van den toestand en vol waardigheid, sprak hij op het Congres tot de radicale minderheid: ‘Gij wilt geweld! Gij zijt tegenstanders van mijn beginsel, welaan, verlaat de vergadering en sticht een nieuwe partij. Dat het volk kieze tusschen u en mij. Doch ik herhaal het, weest rechtzinnig!...’ En wijl die woorden in de Congreszaal weerklonken, werd in het geheim door de Engelsche Regeering een aanhoudingsmandaat bereid gemaakt. Op 10 Maart 1922 werd hij aangehouden. Den 18den zou reeds zijne zaak voor het Gerechtshof worden behandeld. In de beschuldigingsacte wordt vastgesteld, dat hij de onderda- | |||||||||||
[pagina 1021]
| |||||||||||
nen der Regeering in Indië tot ontrouw heeft aangezet, dat hij den haat heeft aangevuurd en het misprijzen gesterkt tegen het Bestuur van Zijne Majesteit. Prachtig was het duel tusschen Gandhi en den Voorzitter van de Engelsche Rechtbank. Moeilijk is het te zeggen, wat men het meest bewonderen moest, of de zielegrootheid van Gandhi die zich-zelf schuldig pleitte, of de edele hoffelijkheid van den Engelschen Rechter. ‘Ik wist, zeide hij, dat ik met het vuur speelde. Ik heb de kans gewaagd en zoo ik vrij kwam, zou ik hetzelfde opnieuw beginnen... want de Regeering heeft zelf den band tusschen haar en hare onderdanen gebroken. De Regeering steunt op de uitbuiting der massa. Nu ben ik hier om de hoogste straf te ontvangen en te ondergaan, welke moet toegepast worden door de wetten van het Britsche Rijk op dezen die met voorbedachten rade eene misdaad plegen. Rechters, gij hebt geen keuze, geeft uw ontslag of kastijdt mij.’Ga naar voetnoot(4) Deze edele en grootmoedige taal bracht de Engelsche rechters in zekere verlegenheid en om deze grootmoedigheid met diplomatische behendigheid uit te buiten, werd hij slechts tot 6 jaar veroordeeld. De stem van den grooten Hindoe is stil gevallen, maar zijne gedachte leeft. En van uit de gevangenis stijgt zijne gedachte op en waart door de vlakten van Indië om te verkonden: Vrede, Lijden, Passieven wederstand! want de zelfopoffering moet de wereld redden. ‘Ik hoop zeide Tagore, nopens hem, dat deze geest van zelfopoffering zal voortleven, want daarin bestaat de ware vrijheid.’ Het feit dat de zedelijke kracht hooger staat dan brutaal geweld zal bewezen worden door een volk zonder wapens. Wij, de geuzen en ellendigen van het Oosten, wij zullen de vrijheid voor het gansche menschdom verkrijgen.’ Wel is bij sommigen de geestdrift gestild sedert Gandhi de leiding uit de handen werd genomen, wel beseft de volksmassa niet zoo diep en zoo algemeen het nationalisme van Gandhi en zijn zelfs Hindoe's tegen die nationalistische beweging gekant, vooral dezen die stoffelijke voordeelen van de Engelschen genieten. Hier weze dan ook herinnerd aan het vele goede door de Engelschen in Britsch Indië teweeggebracht. Doch stof- | |||||||||||
[pagina 1022]
| |||||||||||
felijke welstand welke verlammend werkt op intellectueel en nationalistische en zedelijke onafhankelijkheid beteekent geen ware verheffing van den mensch. En wie geen intellectueele of zedelijke en nationalistische verdrukking gevoelt, is reeds daarom een minderwaardige mensch. Het is de taak der leiders dit hooger menschelijk zelfstandigheidsgevoel wakker te schudden. Zooals bij alle wordende volksbeweging, zijn het ook in Indië: de bewuste leiders, en de intellectueelen welke het verdrukkend regiem beseffen en bestemd zijn om het volk tot bewustzijn van recht en hoogere waarde op te wekken. Want de kracht eener volksbeweging hangt af van de wilskracht, de belangloosheid en het edele ideaal welke de leiders in hunne organisatie en propaganda bezielen. Daarom blijft Gandhi een voorbeeld van durf, van overtuiging en zelfopoffering, dat blijvend inwerkt op de gemoederen van het volk. Hij is en blijft de ziel der volksbeweging en zijn leven zelf is gansch het volk. Het is dan ook van den eenen kant bedroevend, maar ook opbeurend te zien, dat er nog edele zielen zijn die lijden kunnen en zich offeren voor het recht; dat zijn de geweldigen die alles overwinnen, dat zijn de actieven, die onrecht en geldmacht durven bestrijden, omdat ze weten, dat zoo ze vallen, hun dood het leven baart voor gansch een volk. Onder den invloed der gedachten van Gandhi, zien wij af en toe pogingen aangewend door Hindoes en Muzulmannen ten einde een eenheidsfront te vormen tot verheffing en verdediging hunner nationale belangen. Dit eenheidsfront te bekomen is ook hier, een der grootste moeilijkheden, welke den goeden uitslag der ingezette werking van Gandhi in den weg staat. Nochtans, die nationalistische beweging groeit, en maakt deel uit van de algemeene nationaliteitsbeweging, welke door den oorlog en de verklaringen nopens de oorlogsdoeleinden sterker werd gewekt. Polen, Ierland, zelfs landen zonder eigen kultuur, zooals Esthonië mochten zich in de erkenning hunner nationale rechten verheugen. Alleen nog Vlaanderen, in Europa, hoopt op hooger rechtsbewustzijn en op vrijer nationale ontwikkeling binnen de grenzen van den Belgischen eenheidsstaat. Die hoop nochtans moet vooral groeien uit zelfvertrouwen, uit zelfbewustzijn van het volk en uit wijze samenwerking zijner leiders. Prof. MISSIAEN, O. Cap. |
|