Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1923(1923)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1012] [p. 1012] Mossen. Er weeft een wonderfijn festoen, Zijn blomwerk, paarsch en parelgroen, Langs steenen weringsruggen Der oude brugge. Het dekt het boogvak met fluweel, Geplet tot schelpen, blauw en geel; Het vlekt de losse brikken Met mozaïeken. En stil blijft 't droomend water staan, In 't bed, geboord met lisseblaên, En 't draagt in schouwende oogen De bruggebogen. Het rust op een verzonken woud, Waarvan geen mensch 't geheim doorschouwt: De minuscule bosschen Der watermossen... En op den oever ligt gespreid Een groen, en bruin-goud mostapijt; Het draagt aan roode draden Zijn levenszaden. Het krookt in plooien, diep en blond, De kale wortelknoken rond, En komt de boomenvoeten Met kransen groeten. Hoog vlokken langs hun ruigen stam, Met waaierblad en varenkam, De korst- en levermossen In zilvren flossen... Zoo haal ik uit de lade klein Van 't kussen, kanten overfijn, Die 'k langs mijn ruwe mouwen Ontplooid, beschouwe... En 'k vraag mij af wat 't leven is, En of 't niet schoonheid weven is, En spreiden zachte kleêren op zonde en zeren? Zr H. JOZEFA. Vorige Volgende