Reeds lang had de verzamelingsbel geklonken. Teddy, die steeds een der eersten aangesprongen kwam, was er nog niet.
‘Waar blijft hij?’ keek de huisvrouw om.
‘Wildvang!’ zei Mr. à Beckett, vergoelijkend.
‘Hij zal naar Warminster zijn om sigaren,’ giste er een.
‘Of uitgereden met Bruce en Bruce zal hem uit den zadel hebben geworpen,’ sprak moedwillig-verontrustend een ander huisgenoot.
‘Ik heb hem bij de schietschijf gezien, voordat de bel klonk,’ zei Guilbert, een kleine jongen.
‘Schiet hij nu nog niet goed genoeg, moet hij, die ons allen overtreft, zich nog alleen gaan oefenen?’ bromde er binnensmonds een, die zeker zijn mededinger was.
En juist op dit oogenblik verscheen het helder, zonnig gelaat van Kozen Teddy in het deurgat.
‘Hip, hip, hip, hurrah!’ riepen al de jongelui, met de armen boven hun hoofd zwaaiend, als schertsend verwijt.
Maar Teddy trad slechts eenige schreden ver de kamer binnen. Hij bleef met den rug, waarachter hij een hand hield, naar den muur staan.
Hij lachte geheimnisvol.
‘Raadt waar ik vandaan kom?’ zei hij.
‘Van de target,’ haastte de kleine Guilbert zich te zeggen. ‘Ik heb er u gezien.’
‘Wel ja, en dan?’
Dat wist niemand.
‘En wat ik mede heb? raadt dat!’
De oogen keken benieuwd, de schouders werden opgehaald.
‘Voor wie?’ vroeg de huisdame.
‘Voor U, in de eerste plaats, en voor U allen.’
‘Toe, zeg het? Wat is 't?’
‘Hij schudde 't hoofd. Hij wilde het niet zeggen. Hij lachte steeds.
Iets dat leeft?’
‘Neen.’
‘Dat lekker is?’
‘Ja’, vroolijk hief hij den arm in de hoogte.
Aan zijn hand slingerde de forelle, glinsterend