Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1923
(1923)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 969]
| |
[1923/9]Bijdrage tot de kennis der atmosfeer van Gezelle's jeugdjaren.Zooals het ons de uitstekende Gezelle-biograaf, Caesar Gezelle leert, had zijn oom, toen hij in Oogst 1849 het college van Roesselaere verliet, reeds een zekere vermaardheid verworven onder zijn medestudenten. In ‘l'Echo de Courtrai’ was op 2 Maart van het zelfde jaar een pompiersvers verschenen: ‘De Belg in 1848’ van zijne hand. Uit dit jaar dateert de oorsprong van die fijne Mandelbeke-legende die Hugo Verriest ons met zoo'n onweerstaanbare charme kon voorliegen. Over de geestelijke ontwikkeling der medestudenten van Gezelle zegt C. Gezelle heel weinig. Hij beperkt zich met te verklaren dat de verzen in dien tijd door Guido gemaakt door elk ander middelmatig student der poësis konden gedicht zijnGa naar voetnoot(1). Eigenaardig is het wel te zien waarmêe de poësisstudenten van de jaren 1849-50-51 hun tijd verknoeiden als ze bij opdracht rijmen moesten. Aan de hand van een schrijfboek: ‘Album de poésies’ van een der medeleerlingen van Gezelle willen we trachten dit te doen uitschijnen. Enkele onbekende verzen van Gezelle zullen we overschrijven, al bieden ze dan meestal enkel archeologisch belang. De verzen die het boekje bevat: ‘Vers composés par les élèves de Rhétorique 1849-50-51’, zijn meest alle onderteekend. Enkel gedichten van Gezelle en van Adolf Verriest dragen het onderschrift: Fait par Guiden Gezelle of door Adolphe Verriest. Gezelle is daarbij schier de eenige om met vlaamsche verzen in het boekje te figureeren. De jongeheeren bemoeien zich in het Roesselaersch college ook met internationale politiek. Het ronkend vers van Gezelle op de onroerbaarheid van België midden de politieke crisis van 1848 is er het beste bewijs van. Zoo zegt ook het Album met de naïeve gewichtigheid van een kronijkschrijver: L'année 1848 remarquable par tant de bouleverse- | |
[pagina 970]
| |
ments dans les empires, l'est par l'abolition de la société de philopotes instituée au Collège de Roulers, qui a été remplacée par celle des Philodrames. Te dier gelegenheid werden de volgende verzen gemaakt door een onbekend dichter: | |
1.Le vent des révolutions
A soufflé le trouble et la rage
Au sein des populations
Ivres de sang et de carnage.
| |
2.On veut partout l'égalité
Mais c'est une oeuvre de délire
Car on combat et l'on aspire
Sans concourir la liberté. (?)
...........
| |
6.Par nous se briseront leurs fers
Libres alors de l'esclavage
Les peuples nous rendront hommage
Aux yeux charmés de l'univers.
Men ziet dat de société der Philodrames heel wat op haar programma had als ze de laatste strofe wilde bewerkstelligen. Er waren echter studenten die lager aspiraties hadden, wier uitingen we sterk besnoeien. Zoo deze ‘Adieux d'un étudiant qui va en vacance’: | |
1.Amis les temps s'avancent
Ou nous pourrons partir.
O! les jours de vacances
Vont servir au plaisir.
Ten overstaan van zijn medegezellen heeft de dichter niets over voor de pragmatische geschiedenis - hij geeft het Grieksch een ezelsstamp in drie strofen. | |
[pagina 971]
| |
9.Je m'éprise (sic) l'histoire
Qui m'amuse de riens
Car me faut-il la gloire
Et le nom des Anciens?
In een Elegie in 20 strofen - onafgewerkt Goddank - stort een ander dichter zijn gemoed uit op welluidende wijze. De fransche invloed is er al te sterk merkbaar: ‘Au milieu de la nuit quand tout dort en silence
Quand partout de l'oubli, le sommeil récompense
Les fatigues du jour.
Moi seul, je ne dors pas, car en mon coeur s'élève
Un malheureux amour.
Parfois je suis trop las par les feux de ces charmes
Le sommeil un instant radoucit mes alarmes,
Triste déception!
A mon réveil, mon feu plus ardent se rallume
Je dévore mon coeur dans des flots d'amertume
de mon affliction.
Quand tous sont prosternés devant les tabernacles
Oü le divin amour révèle les miracles
Au coeur humilié,
Je prie à cöté d'eux mais mon voeu ne s'élève
Jamais que pour un seul, et c'est pour un élève
dont je suis oublié.
Dit eigenaardig klaaglied is gericht tot een mysterieuse Mr D.D.C.M.A.B. De dichter beschrijft verder hoe de onverschilligheid van zijn vriend hem duidelijk wordt bij elk détail van het schoolleven. Hij is zelfs besloten er toekomst en al aan op te offeren om zijn droefheid in gerusten gemoede uit te weenen in den stijl van ‘Le lac’. Adieu bel avenir, espoir de mes études!
Tu ne fixeras plus dans tes vicissitudes
Mes soins irrésolus.
Je renonce aux attraits de ma noble carrière
Hélas à mes efforts je trouve une barrière
En mes pleurs superflus.
| |
[pagina 972]
| |
Adieu bel avenir il faut que je t'oublie
Car le poison mortel de la mélancolie
Endort tous mes plaisirs .....................
Deze door de kwaal des tijds aangetaste jonge heer schijnt toch een eenig exemplaar geweest te zijn, of wellicht is het een luim. Van Adolphe Verriest vinden we een Lierzang: ‘De Paus Pius IX bij den opstand der Romeinen’. Het is een vers van droevige onbeholpenheid, vol bliksem, gebeef, en vervloekingen. De aanvang is somber: De treurnis klimt mijn ziel; ik voel mijn droevig hart
In zwaren doodschen rouw, in lang verdriet gezonken;
Mijn lier wiens snaren nog weleer zoo helder klonken
Heeft nog wel toonen; maer zij zijn zoo naer en zwart.
Er zijn enkele verzen die beter klinken en zuiverder geschreven zijn, maar de geestelijke inhoud draait in het zelfde kringetje. Enkele jaren na Gezelle's studie komen we meer in den droeven liedjes-toon. In 1854 dicht Mr C. Ruelouceline (?) ‘La petite mendiante’: C'est la petite mendiante
Qui vous demande un peu de pain.
Donnez à la pauvre innocente
Donnez, donnez car elle a faim.
Prétez l'oreille à ma prière.
Votre coeur vous dit pourquoi.
J'ai six ans, je n'ai plus de mère.
J'ai faim, ayez pitié de moi.
En hij begaat daarmee een schabouwelijk plagiaat, want dit liedje is een copie van een zeer populair geworden romance van een fransch romantieker. In deze verzameling van jonge onbeholpen verzenbrouwers steekt Gezelle beslist gunstig af. Hij offert natuurlijk aan den cultus van het roosje, dat kon moeilijk anders in zijn dagen - maar er spreekt een grootere natuurlijkheid uit zijn vers. Hij schrijft ten andere enkel vlaamsche verzen. Zijn latere kenmerken zijn soms reeds duidelijk: het losse en lenige rythme, het gebruik van gewestwoorden waar zijn makkers teren op een armelijk schoolsch nederlandsch, een persoonlijk ge- | |
[pagina 973]
| |
voel dat, al is het niet diep, toch echter blijkt dan bij zijn medestudenten. Wij laten de verzen van zijne hand hierna volgen. Enkel het vers ‘De Belg in 1848’ dat gedrukt werd, geven we niet. De versie die het schrijfboek bevat is ten andere slechter dan de gekende tekst. Het lange vers over den bult Guilelmus dat reeds ten deele door Caesar Gezelle gedrukt werd geven we hier in zijn geheelGa naar voetnoot(2). J.A. GORIS. | |
I.Terwijl gij liefhebber van dichten- bloemen zoowel als van andere zijt, heb ik de vrijheid genomen deze nog maer half ontloken Musabloemkens onder de nataerlijke in te mengelen. Hoe zoud' ik u bloemkens schenken
zonder een gedicht erby?
Ik kan aan geen bloemkens denken
of ik denk aen poezy,
Zie dan wat ik op de blaerkens
van dit roosje schryven zal.
'T was gevoed aen d'heldre baerkens
van het beekje in groene dal.
'T stond te blozen op zyn stengel
in het purper en het rood
'T was alsof d'hand van een engel
Het met geuren overgoot. -
Maer helas! 't zal door de droogheid
haest met vlekken zyn besmeurd;
Is 't niet aeklig dat de schoonheid
Maer zoo kortentyd en duert? -
'k heb het met nog andere bloemen
saem gepaeid en opgetooid -
met vioolkens, met den perel
van het stekend hulsteblad
met het kruid dat d'eikensperel
als een boezemvriend omvat. -
Moog dus 't roosje van uw leven
Altyd 't ware beeldsel zyn
Moge God u vreugde geven
| |
[pagina 974]
| |
Vreugde zonder aerdsche pyn!
Mogt gy aen de beek der vriendschap
drinken als het roosje doet
Mogen met den geur der blydschap
Al uw dagen zyn gevoed! -
Deze zyn van myne bloemen
In vrouw Flora's hof gegroeid
'k Wil nog op myn dicht niet roemen
want de dichter nog niet bloeit
Fait par Quiden Gezette. | |
II.
| |
[pagina 975]
| |
Dat is gezeid, ontziet geen vuil;
Hebt vooral een kemels ruk
voor geluk en ongeluk.
Door Guiden Gezelle.
| |
III.
| |
[pagina 976]
| |
Gij kunt ook behendig luiijen
Om de kraeiyen te verschuiijen
Als gij aen uw klokke trekt
G'hel de nieuwe markt ontwekt:
Gij kunt ook behendig schinken
Wierooken en waterschinken:
Al dat is een' droeve Last
Die aen u is toegepast,
Maer passientie; 't zal wel veranderen
Deze lust rust ook op anderen
Want het is niet lang geleên
Dat een nieuw verbond verscheen,
'T zijn kadêen van hooger tijtel
Kortom 't is een geheel kapytel;
G'hebt den Bisschop uwen vriend Die als een knecht u dient,
Kappelaenen, Kanonyken
Die u onder de oogen kijken
Kosters, dekens en de Suis
Buigen voor u als een ris (rys)
G'hebt dan nog een toestel klokken
'T zijn al sterke steunestokken
Die uw schouders en uw bult
Onderschragen met gedult
Tot nu toe heb ik uw deugden
Opgehaeld met held're vreugden
Die uit uw kasje vloen
Tot in uw wijde schoen.
'k ga nu van wat anders spreken
'k Wil zeggen die gebreken
Die ook in uwe knorre steken.
Dikwijls in de wijde deus
Met uw pimpernelle neus
Durft gij uwe vingers nypen
En een anders snuif afclypen
Dit is een: maer 't zijn er nog
Durft gij dikwijls zonder staken
Door uw uitgeholde kaken
Koffy gieten, ryspap slaen
Dat gij niet weet waer gaen.
Dat zijn nu die groote zonden
Die betamen aen de honden
Gij ligt dikwijls in dispuut
En gij schympt de knechten uit
| |
[pagina 977]
| |
Gij zit liever in de flassen
Dan uwen vuilen smoel te wasschen
En in plaets van te klinken
Ligt gij aan het koffie drinken
En dan nog hebt gij de menschen
Tegenstrijdig aen uw wenschen,
Op doen staen van voor den drien
En dan vallen op de knien
Om den Angelus te lezen
Eer de zonne was gerezen
Als gij zult naar 't oordeel gaen
Zal uw mond vol tanden staen
Als uw Jeseken zal vragen
Waer de karbonaden lagen
Die gij in uw bek
Gesteken hebt als spek
Wilt u dan wel voorbereiden
Om t' kwaed van t' goed te scheiden
Oh! dat gij des hemels kroon
Mogt verwerven voor uw Loon
Als gij dan eens komt te sterven
Om voor God koffij te roen
'T zij gij u versmoord of hangt
'T zij een wagen komt gereden
Over uwe kromme leden
'T zij gij ievers u verstikt
Of in den pap verslikt,
Men zal boven uwe tomb
Boven uwe scheeve romp
Op uwe uitgedorde beenen
Leggen veel schoone steenen
Zeggende aen dier overgaen
Blijft hier een stonde staen
Want hier ligt begraven
Guillielmus, den braven
Grooten koffy-ryspap-zak
Die veel in zijne pense stak.
Alhoewel hij kwam te sterven
Hij zal echter nooit bederven
Want met koffy is gevuld
Zijn dikke kromme bult.
Composé par Guiden Gezelle, élève de Rhétorique à Roulers. | |
[pagina 978]
| |
IV.
| |
[pagina 979]
| |
8.
Want de bruidegom komt weder
Met zijn bruid aen de hand
Hunne herten gloeiijen teder
Door een nieuwen minnenband.
9.
Dezelfde verzen van het nummer 5.
10.
Frische maegden, jonge knechten,
Paert uw stemmen zingt gelijk
Wilt een gullig kransje vlechten
Aen het nieuwe huwelijks juk.
11.
Heil u bakker en bakk 'rinne
Leeft gelukkig hier tegaer
Dat de winkel uwer minne
Steds vergrooten alle jaer.
12.
Mogen kind'ren u bekroonen
Geve u God een teed're kroost
Mogen zij uw zorgen beloonen
En eens wezen uwen troost!
13.
Liefst in blijdschap en genuchte
Liefst nog lang in Liefde en vrêe
Dat u nooit geen rouw beduchte
U en al uw kinders mêe.
14
Dat dan eindelijk na veel jaren
U den hemel zij ten Loon.
Mogt de dood u blijdschap baren!
Mogt gij erven d'eeuw'ge kroon!
door Guiden GEZELLE. | |
[pagina 980]
| |
V.
| |
[pagina 981]
| |
Die zijn regt geschoten takken
Boven de geschuilde daken
Hemelhoog heft vol van zwier.
| |
6.Mogt mijn' ziel ook derwaerts stijgen
En 't gewenscht geluk verkrijgen
Aen de droevigen beloofd!
O mogt ik u haest verlaten
Menschen die mij haten!...
Maer die troost is mij beroofd.
| |
7.Zie daer onder die hardne steenen
Eene waterbronne weenen
Heel den dag en heel den nacht:
Och zoo rollen mijne tranen
Immer ziet twee droeve kanen
Vloeijen moet mijn bitt're klagt.
| |
8.Hoort gij ginds het snaertuig spelen
En zoo zoete toonen kwelen
Dat de vogelkens verrukt,
'T hand nogtans dat op de snaren
'T Lied zoo zacht doet henen varen
Heb ik nooit in 't mijn gedrukt?
| |
9.Wen de zon reeds lang gedoken
Is en 't sterrelicht ontstoken,
En de slaep mijn' schedel vindt,
Nooit komt iemand mij betoonen
Dat er hier nog vrienden woonen,
Dat nog iemand mij bemint!
| |
10.Neen...... Maer 'k draeg nog twee gedenken
Die een vremd hand mij kwam schenken
Eer ik word van hun gedeeld!
En in ieder avondbede
Zoen ik nog in zijne Stede
Jesus en Marias beeld.
Door Guiden GEZELLE. |
|