Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1923
(1923)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 879]
| |||||||||||||||||
Nog eenige beschouwingen over het lam van Van Eyck.Het was een heuglijk feit dat in Oktober 1920 de verschillende paneelen van het beroemde Gentsch altaarstuk opnieuw werden saamgebracht, zoodat de oude luister weer afstraalt van 't onverbrokkeld meesterwerk der Van Eycken. Die gebeurtenis heeft in den lande de belangstelling voor dit werk onzer Vlaamsche Primitieven zeer hoog doen opstijgen, vooral toen de studie van Pastoor Aerts, die de hoofdfiguur als Christus ging beschouwen, een gansch nieuw licht wierp op de verklaring van het veelluik. Die verklaring, juist omdat ze zoo heelemaal nieuw was, moest op de hoede stellen tegen al te geestdriftige instemming. Kan. Van den Gheyn achtte het een plicht de vroegere uitlegging, als ware de hoofdpersoon God de Vader, tegenover de modernen te verdedigen; en 't mag een weldaad heeten dat hij op die wijze op de noodzakelijkheid heeft gewezen van grondiger studie en aandachtiger beschouwing. Wij gelooven niet dat deze twistvraag heelemaal is opgelost. Nog talrijke punten blijven onopgeklaard, en misschien vindt men wel nooit een doorslaand bewijs voor de voorstelling van God den Zoon. Want het schijnt wel degelijk God de Zoon te wezen die de eereplaats inneemt in het schilderstuk... In onze bedoeling ligt het niet dit pleit hier te beslechten; alleen willen we enkele beschouwingen mededeelen die tot een beter begrip van de ‘Aanbidding van het Lam’ kunnen bijdragen. Na den toestand van het vraagstuk te hebben uiteengezet, zullen we een theologisch overzicht geven van de katholieke heilsleer, dat wonderbaar juist kan toegepast worden op het altaarstuk. | |||||||||||||||||
I. Het bewijs der Traditie.Kan. Van der GheynGa naar voetnoot(1) staat sterk op de Traditie, en het gewicht dezer bewijsvoering mag niet worden | |||||||||||||||||
[pagina 880]
| |||||||||||||||||
onderschat. Wanneer de Rederijkers der Sint-Agneskamer te Gent in 1458 het schilderwerk voorstelden met levende beelden, gaven zij de eereplaats aan ‘God den Vadre, sittende in eenen costelyken setele, heerlyc versiert... met onder voer syn voeten een gulden croene’. Aldus de Kronijk van Vlaanderen. Niet anders is in de volgende eeuw de overtuiging van Lucas de Heere, die in zijn ode ter eere van het altaarstuk opgaat in bewondering voor ...des Vaders godd'lic en Johannes wesen, Met Maria toeghende een lieflic ghelaet... Lucas de Heere was evenals Marcus van Vaernewyck, die zijne opvatting deelde, lid van dezelfde Rederijkerskamer van Sint Agnes. Het getuigenis van Carel van Mander voor God den Zoon onderbreekt de overlevering niet. Want toen Van Mander in 1604 te Haarlem zijn Schildersboek schreef, herinnerde hij zich niet meer met uiterste nauwgezetheid wat hij te Gent had gezien en bewonderd. Hij spreekt nl. van een kroning van O.L.V. En waar hij de verzen van Lucas de Heere aanhaalt, haalt hij zonder aarzelen zijn eigen stelling omver. Het mag wel verwondering baren dat er bij geen enkel der meest bevoegde kunst-critici ooit eenige twijfel is opgekomen aangaande de Persoonlijkheid van God den Vader. Max Rooses, Pol de Mont, Wauters, Fromentin gewagen niet eens van een andere mogelijkheid; en zelfs een knappe Van Eyck-kenner als James Weale blijft vasthouden aan de Vader-traditie. Van af zes-en-twintig jaar na de onthulling van het Altaarstuk, in 1458, tot aan de ophefmakende verhandeling van Pastoor Aerts in 1920, is de overlevering gestaag en zichzelf getrouw voor God den Vader, behoudens enkele uiterst zeldzame uitzonderingen. De voorstanders van God den Zoon hebben zoodus eerst en vooral af te rekenen met de meening der vorige geslachten. Ze doen terecht opmerken dat zeer talrijke kunstenaars en kunstgeleerden het veelbesproken schilderstuk hebben beschouwd met bedroevende oppervlakkigheid. De volmaaktheid der technische uitvoering, de vaardigheid waarmee de minste kleinigheid werd weergegeven hield hun oog geboeid, en ze dachten er niet aan een nauwer verband te zoeken tusschen de gedachten en personen die de schilder op zijn talrijke paneelen had | |||||||||||||||||
[pagina 881]
| |||||||||||||||||
verspreid. Het voorstellen van God den Zoon als offerlam, en van den H. Geest onder de gedaante van een duif, deed onwillekeurig zoeken naar de gestalte van God den Vader. Zoo had men meteen een mooie afbeelding der H. Drievuldigheid. Voeg daarbij dat de meeste kunstkenners arme leeken zijn in zake Godgeleerdheid. Zoo is het bij voorbeeld typisch dat iemand van het gehalte van Max Rooses spreekt van ‘une singulière inspiration’ waar Van der Weyden ‘fait consommer l'un des sacrements au pied de la croixGa naar voetnoot(2). Hij dedoelt het drieluik der zeven Sakramenten te Antwerpen, waar Rogier met zoo diepen godsdienstzin het Kruisoffer voorstelt, op het oogenblik dat de priester aan het autaar datzelfde offer vernieuwt op onbloedige wijze. Evenzoo hebben de critici opgekeken naar het meest theologische van onze schilderwerken, zonder zich te laten leiden door betrouwbare meesters in de Godgeleerdheid. Meester Dirk Bouts handelde verstandiger, en van hem is het kontrakt bekend dat hij aanging met de broederschap van het H. Sakrament te Leuven, om onder leiding van ‘meester Jan Vaernacker ende meester Gielis Baluiwel professeurs inde godheit’ zijn triptiek van het laatste avondmaal te schilderenGa naar voetnoot(3). Ook voor de Aanbidding van het Lam moeten de theologen met den meesterschilder hebben saamgewerkt, en moest er ooit een geschreven overeenkomst tusschen beide worden weergevonden, dan kon men voor onze twistvraag een apodictische oplossing verwachten. | |||||||||||||||||
II. De ‘bejaarde’ Vader.Vooralsnu sluit de bewijsvoering van Pastoor Aerts enkel op een groote waarschijnlijkheid: de volstrekte onmogelijkheid van een ‘jongen Vader’ is nog niet bewezen. Kan. Van den Gheyn haalt zelfs talrijke voorbeelden aan, waarin God de Vader voorkomt als een man in de kracht zijner jaren, heel dikwijls met bruinen spitsbaard, het hoofd bedekt met de pauselijke tiara, die met een kruisje uit edelsteen wordt bekroondGa naar voetnoot(4). Die | |||||||||||||||||
[pagina 882]
| |||||||||||||||||
voorbeelden dateeren uit de XVe eeuw en komen alle voor bij Nederlandsche meesters. Laat staan zoodus dat de voorstelling van God den Vader als grijsaard ten tijde der Van Eycken gewone regel was, het betoog van Kan. Van den Gheyn bewijst ten overvloede dat de overlevering der vorige eeuwen, die den Vader en den Zoon even jong voorstelde, zich nog eenigen tijd na 't einde der XIVe eeuw heeft staande gehoudenGa naar voetnoot(5). Van af de XIVe eeuw vertoont de Vader zich in den regel als grijsaard, en de Zoon als een man in vollen levensbloeiGa naar voetnoot(6). De bejaarde Vader is regel, de jonge Vader uitzondering. Waar de uitzondering dus niet bewezen wordt moeten we den regel toepassen, en in den jongen man den Zoon erkennen. Nu wordt, naar wij meenen, die uitzondering voor de Aanbidding van het Lam niet bewezen. In de talrijke voorbeelden door Kan. Van den Gheyn aangehaald moet uit het verband, uit den algemeenen inhoud van het schilderij worden opgemaakt, dat de voorgestelde jonge man niet de Zoon is, zooals men verwachten zou, maar de Vader wezen moet. Zoo kan de Persoon die zich in de wolken vertoont bij de boodschap des Engels, den doop van Christus, zijne verheerlijking op Thabor, niemand anders wezen dan de Vader. De Heer die aan het Lam der Apocalyps het verzegelde boek voorhoudt, kan weer niemand anders wezen dan God de Vader. In het Gentsch altaar echter wijst de gansche inhoud van het schilderij veeleer op den Zoon dan op den Vader, en het blijkt min waarschijnlijk dat de schilder kortweg een voorstelling heeft willen geven der H. Drievuldigheid. Dat wordt duidelijk gemaakt én door talrijke bizonderheden, waarop Pastoor Aerts ons met zijn fijnontwikkelden opmerkingsgeest heeft gewezen, én door de kerngedachte die den kunstenaar bij zijn werk vóór alle andere moet hebben beheerscht. | |||||||||||||||||
III. Bizonderheden.Voor de eerste helft dezer bewijsvoering raadplege men de verhandeling van E.H. Aerts, met dezen ver- | |||||||||||||||||
[pagina 883]
| |||||||||||||||||
stande, dat niet alles wat aangevoerd wordt streng wetenschappelijke bewijskracht bezit. Dat zal de geleerde schrijver ons ten andere zelf wel toegeven... Zoo is het onbetwistbaar dat hij die in de Apocalyps (XIX, 16) den titel Rex Regum draagt, ‘geschreven op zijn kleed en op zijn dij’ de Christus is, de Verlosser; hoewel Sint Paulus (1 Tim. VI, 15) dien eeretitel toekent aan God den Vader, terwijl in 't Oude Testament Jahweh reeds als Dominus dominorum wordt aangeduid. (Ps. CXXXVI, 3; 2 Macc. XIII, 4). Tusschen Maria, de Moeder des Verlossers, en Johannes, zijn Voorlooper, begrijpt men natuurlijk veel gemakkelijker de voorstelling van Christus, God en Zaligmaker, dan die van den eersten Persoon der H. Drieëenheid, vooral omdat de Dooper met opgeheven wijsvinger de middenfiguur schijnt aan te duiden. Wel zou dit gebaar alleen door een vaste, stereotiepe Sint-Jansverbeelding kunnen verklaard worden, maar met dien uitleg kan men bezwaarlijk genoegen nemen. Voeg daarbij de menigvuldige Christus-symbolen op het middenpaneel (o.a. den pelikaan met het opschrift JHESUS XPS) en op de zijtafereelen der Moeder Gods en der Engelen. Volg daarbij vooral dat het geopende drieluik niet in vertikale, maar in horizontale lijn dient gelezen te worden: 't doorloopende landschap der verheerlijkte aarde beneden, de verschillende trappen in 't hoogste der hemelpaleizen boven. Op die wijze is er niet te denken aan een afbeelding der H. Drievuldigheid, die de boven elkaar staande, afgescheiden tafereelen zou verbinden. Het argumentum a pari echter met de Romeinsche mozaïeken waarop én Christus, én het Lam worden afgebeeld (zie AERTS, bl. 37) is niet afdoende, hoewel een zekere gelijkenis niet kan geloochend worden. De juiste beteekenis dier voorstelling moet wel worden begrepen. In de vroegste eeuwen werd er zelden een afbeelding gegeven van den Verlosser. Veel liever stelde men Christus voor als een lam tusschen twaalf andere lammeren, de Apostelen; als een lam dat een ander lam, d.i. Lazarus, uit het graf doet opstaan. Ook later bleef die Lamsvoorstelling bestaan, toen de Verlosser en zijne leerlingen reeds algemeen als menschen werden voorgesteld, en beide beeldserieën werden op vele mozaïken tot één enkele saamgeordend: boven, Christus-mensch, en bene- | |||||||||||||||||
[pagina 884]
| |||||||||||||||||
den, zijn kenmerkend symbool,het Lam.Ga naar voetnoot(7) Er is dus lang niet altijd spraak van een offerlam als dusdanig, noch zelfs van een dubbele voorstelling van den Verlosser.Ga naar voetnoot(8). Het instudeeren der grondgedachte van de polyptiek loont veel beter de moeite dan het uitpluizen van vele kleine bizonderheden, en is naar onze meening ook van grootere kracht om het aesthetisch genot te verfijnen en te verdiepen. Ziehier dus tot grootere klaarheid een | |||||||||||||||||
Overzicht der katholieke Heilsleer.In het begin der tijden schiep God het eerste menschenpaar, en stelde het in de Lente van 't aardsch paradijs. Niet alleen had hij Adam en Eva ruimschoots voorzien van alle natuurlijke gaven, maar hij had hunne ziel verheven tot de bovennatuur, en hun leven deelachtig gemaakt aan zijn eigen goddelijk leven. Hun lichaam was gevrijwaard tegen alle stoffelijk en zedelijk bederf. Het kende den opstand niet van de stof tegen den geest, van het dier tegen den engel; het zou noch de smart, noch den dood ooit ervaren. Maar de vader van het kwaad, de booze bij uitnemendheid, gelukte erin den mensch te brengen tot zonde, tot het oprichten van zijn vrijën wil tegen den Gever van dien wil, den Schepper zelf. Zoo verscheurden Adam en Eva het kleed hunner onschuld, en ze stonden naakt en beschaamd. Omdat de beleedigde Schepper oneindig verheven was, was ook de beleediging oneindig zwaar, en geen schepsel zou ooit die oneindige schuld kunnen delgen. Maar de Algoede besloot zijn eenigen Zoon af te vaardigen naar de aarde, bekleed met het schamele hulsel onzer menschelijkheid. Die eenige Zoon zou ons vrijkoopen van zondeschuld, en door 't groote zoenoffer van Calvarie ons 't verloren genadeleven opnieuw verwerven, Zijn offer alleen zou voldoende wezen. Alle andere, ook het reine offer van Abel, waren ontoereikend. Tot grooter kwaad alleen was het menschdom in staat, en de aarde treurde alree om den wrangen smaak van Abels bloed waarmee ze gedrenkt werd bij den eersten broedermoord. | |||||||||||||||||
[pagina 885]
| |||||||||||||||||
Toen zag het menschdom uit met groot verlangen naar Hem die komen moest en verlossing brengen, volgens het woord der profeten bij het Joodsche volk, en de voorzegging van door God verlichte vrouwen bij de heidenen. Maria, de reine Maagd, werd uitverkoren tot nieuwe Eva, Moeder der levenden, en bij de boodschap van den engel is het Woord in haar maagdelijken schoot vleesch geworden, en terzelfdertijd bekleed met de hoogepriesterlijke waardigheid. De laatste en grootste der zieners uit de Oude Wet toonde met opgeheven vinger het goddelijk Lam, dat de zonden der wereld zou wegnemen door 't plengen van zijn bloed op den top van Calvarie. Eénmaal is Jezus voor onze zaligmaking op het kruis gestorven, maar in eeuwigheid blijft hij 't gegeerde slachtoffer, en de opperste priester, en in eeuwigheid wordt de vrucht van zijn lijden en dood op onze zielen toegepast. Het is deze driedubbele waarheid die ten grondslag ligt aan het nieuwe heilsgebouw. | |||||||||||||||||
A. Christus, slachtoffer in eeuwigheid.Ga naar voetnoot(9).Niet dat het werkelijke sacrificie ooit zou worden herhaald, neen, de offerdaad gebeurde eens voor altijd op Golgotha; maar de staat van slachtoffer blijft voortduren, zoolang de offerande zelf bewaard blijft en onbedorven, en Christus lichaam werd onbederfzaam door zijne verrijzenis. Voor immer blijft hij dus voor zijn Vader het aangename offer, waarvan de rook opstijgt voor het aanschijn des hemels als het geurig offer van den avond. En verzoend door deze slachtoffering van oneindige waarde, vernietigt God onze eeuwige schuld, en voorziet Hij in onzen eindeloozen nood. Zoo blijft Jezus' offer bestaan, zeggen de theologen, niet active maar passive, niet in fieri sacrificationis, sed in esse hostiac acceptatae. Daarom ook zag Johannes (Apoc. V 6) het Lam ‘staande als geslachtofferd’ arnion estekos oos efagmenon, geslachtofferd en levend tevens. Het droeg de teekenen der doodelijke wonden, maar het zou, staande, nimmermeer sterven. Integendeel, het was opgerezen uit den dood, en 't werd | |||||||||||||||||
[pagina 886]
| |||||||||||||||||
verheerlijkt door alle volkeren, stammen en talen; en die verheerlijkte wondeteekenen zelf waren 't uiterlijk kenmerk van zijn waarachtig blijvende offerande. | |||||||||||||||||
B. Christus, priester in eeuwigheid.Op Goeden Vrijdag had Hij zichzelf ten offerdood gewijd, toen Hij uit vrijë wilsbeschikking het doodelijk gevolg toeliet van de barbaarsche wreedheid der Joden. Zijn leven legde hij neer in de handen van zijn hemelschen Vader, en zoo stelde hij zijn opperste priesterdaad. Doch nu werd zijn priesterlijk ambt hiermede niet besloten. Want God had tot hem gezegd: ‘Gij zijt priester in eeuwigheid’. (Hebr. V 6, VI 20). Christus, priester en mensch, stierf om te herleven en voor eeuwig priester te zijn, evenals Christus-slachtoffer zijn verheerlijkt leven zou blijven voortzetten door alle eeuwen. Doch er is nog meer: juist in zooverre hij verheerlijkt werd, is Jezus de eeuwige en volmaakte opperpriester, omdat door die verheerlijking alleen de Vader betuigd heeft dat Hij het offer van zijn Zoon aanvaardde. Het worde ons toegelaten deze stelling nader toe te lichten. Het is van belang de juiste beteekenis te vatten van die verheerlijking, die exaltatio Christi door zijn hemelschen Vader, als belooning voor het pijnlijke verlossingswerk. Door de bittere smarten die hij vrijwillig geleden heeft, en door het reine offer van zichzelf, dat hij opdroeg als priester en offerlam te gelijk, heeft Christusmensch verdiend te worden gesteld als een heerscher over alle schepselen: in hoc enim Christus mortuus est et resurrexit, ut et mortuorum et vivorum dominetur. (Rom. XIV, 9.) En de kroning van den nieuwen vorst, zijne verheffing op den troon, dat is zijne verrijzenis en zijne hemelvaart. Deze beide vormen de investituur van dit doorluchtig koningschap. Dat verkondigde Sint Pieter reeds aan de Joden op Pinksterdag: (Actus Ap. II, 32 e.v.) Hunc Jesum suscitavit Deus... Dextera igitur Dei exaltatus... certissime sciat ergo omnis domus Israel quia et Dominum eum et Christum fecit Deus. ‘Dien Jezus heeft God opgewekt van onder de dooden,... Hij heeft hem verheven aan zijne rechterhand... Met zekerheid wete dus gansch het huis van Israel dat God dien Jezus gesteld heeft als | |||||||||||||||||
[pagina 887]
| |||||||||||||||||
Heer en. Zaligmaker’ in de volledige uitoefening zijner macht. Doch de Heilige Schrift gebruikt nog krachtiger uitdrukkingen. De verheerlijking van den Verlosser, die voltrokken werd op paaschmorgen en op den dag der hemelvaart, wordt niet alleen beschreven als de investituur van zijn koningschap, zij wordt tevens voorgesteld als de oorzaak onzer verlossing. Zegt Sint Paulus niet aan de Romeinen: (Rom. IV, 25) ‘Christus stierf om onze misdaden, en verrees om onze rechtvaardigmaking?’ Die woorden zijn duidelijk: Tusschen Jezus' verrijzenis en onze heiligmaking bestaat er een verband van oorzaak tot gevolg. En verzekert hij niet aan de weifelende Corinthiërs (1 Cor. XV, 17) ‘indien Christus niet verrezen is, is uw geloof ijdel, nog zijt ge in uwe zonden’. d.i. gij hebt de vergiffenis der zonden niet bekomen, noch de rechtvaardigmaking; want de oorzaak der rechtvaardiging is de verrijzenis van Christus die leed en stierf. Neem de oorzaak weg, zoo valt ook het gevolg. Evenzoo kent Sint Thomas aan Jezus' verrijzenis een causalitas efficiens toe tegenover het werk onzer verlossing. Zoo zegt hij duidelijk en klaar (3a q.56, a.1, ad 4): secundum rationem efficientiae... communiter tam mors Christi quam ejus resurrectio esl causa tam destructionis mortis quam reparationis vitae... Evenveel geldt van de hemelvaart van Jezus, die enkel te beschouwen is als de bekroning van zijne verrijzenis. Ook de hemelvaart Christi is dus in zekeren zin de oorzaak van ons heil; en daarom spreekt de Misliturgie van kruisdood en opstanding en verheffing in éénzelfde verband: ob memoriam passionis, resurrectionis et ascensionis D.N.J.C. (Gebed: Suscipe S. Trin.) en nog: tam beatae passionis, nee non et ab inferis resurrectionis, sed et in coelos gloriosoe ascensionis. (Gebed: Unde et memores.) Daarbij komt de brief aan de Hebreën ons leeren, dat het eeuwigdurend priesterschap van Christus dat in den hemel wordt voortgezet, aldaar zijne kracht put juist uit dat verheerlijkt, hemelsch, onvergankelijk leven.Ga naar voetnoot(10). ‘Niet volgens aardsche beginselen is Jezus pries- | |||||||||||||||||
[pagina 888]
| |||||||||||||||||
ter’ zegt dezelfde briefGa naar voetnoot(11). En hij verheugt er zich over, dat we een opperpriester hebben die den hemel is binnengegaan, zooals Aaron weleer het heilige der heiligen binnentrad met het bloed der offerdierenGa naar voetnoot(12); een opperpriester die gezeten is aan de rechterhand van den troon der majesteit in den hemelGa naar voetnoot(13) d.i. op de plaats van de macht en het oppergezag. Daar is en blijft hij, bezield met onvergankelijk leven; daar voltrekt hij zijn eeuwigdurend priesterschap heil brengend aan al wat geschapen is; daar heeft hij bij zich zijn eeuwigdurende offerande. Met zekerheid mogen we dus herhalen, dat de verheffing van den Heiland, als hoogepriester en als koning in zekeren zin de oorzaak is van onze verlossing. Doch hoe dienen we dat te begrijpen? Heeft niet de dood van den Godmensch, en die dood alleen en uitsluitelijk, ons het eeuwig geluk verdiend? Heel zeker! Hoe dan kan zijn verheerlijking een reden zijn van ons eeuwig leven? Het antwoord op die vraag is niet verre te zoeken. Christus' offerdood heeft ons verlost en geheiligd, onder deze wetsbepaling: dat alleen de verheerlijkte, verrezen Christus het beginsel zou wezen van ons rechtvaardig-zijn. Aldus ware de minste handeling van den Godmensch meer dan voldoende geweest om onze zondeschuld uit te boeten, want zijne minste handeling was om wille van de hypostatische vereeniging van oneindige waarde. En toch heeft alleen Jezus' dood ons het eeuwig leven verworven, omdat de Vader beschikt had alleen dien offerdood als boete voor onze misdaden te aanvaarden. Evenzoo ware ook de kruisdood zonder uitwerking gebleven, had de Vader hem niet met welgevallen aangenomen, en zijne instemming betuigd door het slachtoffer tot zich op te nemen, en te verheffen boven al het geschapene. Zoo zijn de verrijzenis en de hemelvaart van den Zaligmaker van Gods wege de bezegeling van den vre- | |||||||||||||||||
[pagina 889]
| |||||||||||||||||
de ons door den kruisdood verworven, zijn stempel op de akte onzer verzoening. Mogen we dan niet besluiten, terugkeerend aldus tot onze stelling: dat Jezus de eeuwige en volmaakte opperpriester is, in zooverre hij de opperste heerlijkheid is binnengegaan? | |||||||||||||||||
C. De vrucht van 't Offer in eeuwigheid toegepast.Dit is alleen het gevolg van de voorgaande stelling. Christus introïvit semel in sancta, aeterna redemptione inventa, zegt dezelfde Hebreëerbrief, de klassieke verhandeling over Jezus' priesterschap (IX, 12). En elders: ‘zijn priesterschap is eeuwigdurend: daarom kan hij voor altijd degenen verlossen die door hem naar God opgaan. Hij is levend voor eeuwig om voor ons ten beste te spreken’. (VII, 24, 25). Voor immer is de Heer God met ons zondaren verzoend, en al de schuld die we op ons laadden zonder de hoop die ooit te kunnen afleggen, heeft Hij voor goed vernietigd. Meer nog, zoo zingt de prefatie van Paschen, door zijn dood heeft Christus onzen zieledood verdelgd, en door zijn opstanding heeft hij ons heropgewekt tot nieuw leven, het leven der genade. Nimmer kunnen we uit onszelf dat leven bekomen, noch het één stond bewaren zonder de hulp van hierboven. En daarom was het noodig dat de almachtige voorspraak van den Heiland, gesteund op zijne verdienste, ons voor altoos gewaarborgd bleef en behouden. Zeker, verzoening met God en genadeleven zijn twee uitdrukkingen voor dezelfde zaak; maar wij, arme menschjes, behoeven de begrippen te splitsen om ons een volledig denkbeeld te vormen van die hooge, troostrijke waarheid. Daar staat een bladzij in den brief aan de Hebreën (hst. X) die de volgende kernachtige samenvatting geeft van heel de leer die we hebben uiteengezet. 3. ‘Toch wordt er ieder jaar (nl. bij 't groote zoenoffer der Oude Wet) gewag gemaakt van de zonde. 4. Onbekwaam immers is het bloed van stieren en bokken de zonden weg te wasschen. 5. Daarom heeft hij (Christus) bij zijne intrede ter wereld gezegd (tot zijn Vader): ‘Slachtoffer en offergave hebt Ge niet gewild, maar een lichaam hebt Ge mij gevormd. 6. Zoenoffers voor de zonden hebt Ge niet aanvaard. 7. Toen | |||||||||||||||||
[pagina 890]
| |||||||||||||||||
heb ik gezegd: zie, ik kom - bovenaan in het boek staat het van mij geschreven, - om uw wilsbeschikking te volbrengen, o God...’ 9. Aldus heeft hij 't vroegere (offer) afgeschaft, om het nieuwe in te stellen. 10. Volgens die wilsbeschikking zijn we geheiligd door het bloedig offer van het lichaam van Jezus Christus, eens voor altijd... 12. Deze heeft slechts één offer gebracht voor de zonden, en voor altijd is hij gezeten aan de rechterhand des Vaders... 14. Door één en hetzelfde offer heeft hij de geheiligden voltrokken voor altijd. 15. Dat getuigt ons ook de H. Geest... 16. ‘dit zegt de Heer: ik zal mijne wet neerleggen in hunne harten... 17 en hunne zonden en ongerechtigheden zal ik niet meer gedenken’.
Waarlijk, in die korte maar heerlijke bladzijde wordt alles vermeld:
En zien we nu niet diezelfde zielsverrukkende waarheid, in heel haar samenstel, plastisch afgebeeld op het altaarstuk der Van Eycken? | |||||||||||||||||
[pagina 891]
| |||||||||||||||||
Toepassing.Het is een waar genot aan de hand van deze theologische uiteenzetting de ‘Aanbidding van het Lam’ te beschouwen. De aandachtige lezer overtuige zichzelf hoe nauwgezet punt voor punt op het schilderij is weergegeven. | |||||||||||||||||
1. - De zonde van het menschdom.Schamel en arm, beklemd in nauwe nissen, zoo staan daar Adam en Eva na den zondeval, beschaamd om hun verscheurde onschuld. Want zoo juist zijn hunne oogen opengegaan, nu ze het kwaad hebben voltrokken. Nog houdt Eva in hare hand de verboden vrucht, die haar zoo veel zoetheid had beloofd, maar waarvan ze den nasmaak zoo eindeloos bitter moest ondervinden. De schilder heeft het eerste menschenpaar niet gezien als in eere hersteld, als deelnemend in den hemel aan de zaligende beschouwing, - aldus zeer wel E.H. Aerts, - neen, met bijna ruw realism heeft hij ze voorgesteld bij de tragische ontgoocheling na de allereerste noodlottige zonde, bij 't uitgangspunt van de geschiedenis van ons wonderbaar herstel. En terwijl de andere figuren in 't bovenste vak ‘van boven naar beneden’ gezien zijn, moeten we naar Adam en Eva opkijken van ‘beneden naar boven’ zoodat de vloer verdwijnt, en we den voetzool van Adam zien, die als 't ware uit den rand van het schilderij vooruittreedt. Grauw in grauw, bijna als beeldhouwwerk, wordt boven Eva de eerste menschenmoord voorgesteld, waar de moeder der menschen weldra om treuren zou als om het droef gevolg van hare zonde. Toch duidde reeds de dood van den eersten gerechtige op den offerdood van den grooten Rechtvaardige, die komen moest, en wiens offer alleen aan God onvoorwaardelijk welgevallig zou wezen. | |||||||||||||||||
2. - De vorige offers.Zie thans het linker halftympanon boven Adam. Het offerlam dat de baardlooze jongeling Abel omhoogheft op vrome handen, - in tegenstelling met de korenschoof van den woesten Caïn, die niet gegeerd wordt door den Allerhoogste, - is als zoen voor de zonden ontoereikend; het wordt enkel aanvaard als een voorafbeelding van wat de volheid der tijden éénmaal zou brengen. | |||||||||||||||||
[pagina 892]
| |||||||||||||||||
3. - De voorzeggingen.Dat wisten de zieners der Oude Wet, en de sibyllen uit het volksgeloof. Zacharias, de profeet, roept juichend tot het volk van Jerusalem: exsulta satis, filia Sion, jubila, ecce rex tuus venit, ‘zie uw koning komt’ en Micha, die zich heenbuigt naar Maria toe, verzekert plechtig: ex te egredietur qui sit Dominator in Israël, ‘hij zal wezen een heerscher over Israël’. Ziet ook de Cumeesche sibylle niet met verteedering naar beneden, als wou ze het woord van Maria ontcijferen? Ecce ancilla Domini, dat de schilder het onderste boven geschreven heeft, om het den hemel ter lezing aan te bieden? Ook zij spreekt van den eeuwigen koning, die mensch geworden voor eeuwig regeert en komen zal om te oordeelen: Rex altissimus e coelio adveniet, per secla futurus, scilicet in carne. De sibylle van Erythrea is ten prooi aan hooge begeestering. Nil mortale sonans, afflata es numine celso, zegt van Eyck tot haar, met de woorden van Vergilius (Aen. Vl. 50) over de sibylle van Cumae. Het voorwerp harer godsspraak wordt hier niet aangegeven. Toch moet het betrekking hebben op de komst van Christus in de wereld, komst die geschiedde te Nazareth, in de nederige woonkamer van Maria bij de boodschap van den engel Gabriël. | |||||||||||||||||
4. - De Menschwording.Het kamertje waar het hoogste wereldgebeuren plaats grijpt is zeer eenvoudig en laag van gewelf. Met moeite zouden de H. Maagd en de hemelbode onder de houten zoldering kunnen rechtstaan. Door heel het kraakzindelijk vertrek, over de weinige voorwerpen van het huisraad, zweeft er een adem van vrede, van ongestoorde rust, als tusschen de stille huisjes van het stadje dat schijnt te sluimeren in de kalme stemming van een Zondagnamiddag. Heel het binnenhuisje is in grauwe, neutrale kleurschakeering gehouden, een atmosfeer van heilige ingetogenheid, met een tinteling van blij verwachten om de hooge heerlijkheid die komen gaat. De engel knielt van eerbied verre, in dit heiligdom van Jezus' priesterwijding... Want de H. Geest heeft de maagd overlommerd, en zij is moeder geworden van den Godmensch, van den eenigen, waren priester. Misschien werd de aandacht nog niet genoeg getrokken op dit prachtig tafereel van Christus' priesterwij- | |||||||||||||||||
[pagina 893]
| |||||||||||||||||
ding, dat we met de slachtoffering van het Lam en de verheerlijking van den priester-koning als de hoofdpaneelen beschouwen in dit overrijke veelluik. De menschwording van den eeniggeborene des Vaders is als het eerste bedrijf in 't verlossingswerk van onze zielen, als het ware de inleiding van het drama. Het Lam dat geslachtofferd staat op het autaar verbeeldt de voltrekking van de priesterdaad, en de bekroning van den offeraar gebeurt voor ons oog op den hoogsten troon der Godheid in den hemel. Terloops verdient het opgemerkt te worden dat de H. Geest hier door den schilder wordt afgebeeld, terwijl een zinnelijke voorstelling van den Vader ontbreekt. Toch was het lang niet onbekend in de schilderstraditie, bij de boodschap des Engels God den Vader in de wolken te laten verschijnen. Doch Van Eyck is trouw gebleven aan de oudste en strengste voorschriften der ikonografie.Ga naar voetnoot(14). De Zoon, die de menschelijke natuur heeft aangenomen, wordt als een kind der menschen voorgesteld, terwijl de H. Geest voor zichzelf de gedaante van eene duif heeft uitgekozen. De Vader echter heeft zich nooit aan menschenblikken vertoond; alleen zijne stem heeft Hij ons doen hooren. En hoewel hij plastisch in 't schilderij ontbreekt, toch voelen wij zijne tegenwoordigheid overal, als deze van den grooten Onzichtbare, die alles beheerscht en beschikt, en alles terugbrengt tot zichzelf als tot het einddoel aller dingen. | |||||||||||||||||
5. - Christus-slachtoffer.Wij hebben hierboven uitgelegd in welken zin de slachtoffering van Jezus, of liever zijn staat van offerlam, blijft voortduren door alle eeuwen heen. Op den invloed der Apocalyps werd reeds voldoende gewezen. Het Lam staat op het autaar in een aureool van licht. Onophoudelijk vloeit zijn hartebloed in den zinnebeeldigen kelk, en tot grooter duidelijkheid knielen engelen naast het kruis en de geeselkolom, marteltuigen der bittere passie, en met eerbied dragen ze de nagelen en de doornenkroon, de lans van den Romeinschen soldaat en de spons die met gal en azijn werd gedrenkt. Het blijvende offer immers is dat van Calvarie en geen ander. Wel mogen de engelen de knie buigen in | |||||||||||||||||
[pagina 894]
| |||||||||||||||||
't stof en zwaaiën met rhythmisch gebaar het wierookvat der aanbidding. | |||||||||||||||||
6. - De talrijke schare.Wel mogen de ontelbaren, die door dat zuiver bloed zijn vrijgekocht, van alle zijden aanzetten om hun tol van dankbaarheid te komen betalen. Als stralen uitschietend van een gloeiënde lichtbron, aldus zijn de bewoners van 't eeuwig Jerusalem geschikt rondom den altaartroon. Ginds komen de doorluchtige kerkvoogden, abten en prelaten. Hier schrijden de maagden en martelaressen in blauw, roze en lila, wuivend met palmtakken van overwinning. Links knielen de profeten der Oude Wet: zij herlezen de woorden van waarheid die ze spraken onder de ingeving van den H. Geest. Rechtvaardigen uit het Oude Verbond, met stoere, zwijgzame wezens, aartsvaders met grijze baarden van oudheid en gezag, gekroonde vorsten en hoogepriesters, zonen van Aaron, staan en luisteren in verrukking. Aan de rechterzijde zinken Christus' jongeren op de knieën. Zij zijn naast den Meester geweest in dagen van lijden, zij blijven met recht aan zijne zijde in de eeuwigheid van vreugd. Zij leiden de menigte hunner opvolgers: pausen en bisschoppen met mijter en staf, en monniken gehuld in goud en in purper. De strijders Christi en de Rechtvaardige Rechters vormen een schitterende ridderschap, die aanstapt van uit de bergen in 't eeuwig licht dat glinstert in de edelsteenen van haar uitrusting. Uit de rotskloven naderen, met biddende lippen tusschen ruigen baard, de heilige kluizenaars; en op den breeden landweg volgen de pelgrims de reuzengestalte van Sint Christoffel. En onder die duizenden wordt er nergens een woord gesproken: allen gaan op in de zaligende beschouwing, waar elke mededeeling zou luiden als een ontheiliging. Op zijn hoogst werpen ze hier en daar een vluchtigen blik naar elkaar, als om te genieten van elkanders geluk. Waarlijk die rechtvaardigen bloeiën als de ontelbare bloempjes in 't sappige groen, dat baadt in het licht der meimorgenzon en zijn weligen wasdom dankt aan 't water der klare fontein. Zoo werden ook Christus' geredden in de heilzame wateren der genadebron herboren tot nieuw, tot goddelijk leven. Tusschen heuvels vol struikgewas deint het landschap zachtjes naar den einder toe, waar een weidsche, | |||||||||||||||||
[pagina 895]
| |||||||||||||||||
witte stad de torens van haar gothische kerken en de tinnen harer vorstenpaleizen opbeurt in de blauwe lucht. Dat is het nieuwe Jerusalem op de verheerlijkte aarde. | |||||||||||||||||
7. - De Heilige Geest.Boven haar zweeft de H. Geest en fijne gouden stralen gaan van hem uit over de groote schare uit alle stammen en talen en volkeren en geslachten. Wordt niet alle goddelijk liefdewerk toegeschreven aan Hem, den derden Persoon der H. Drieëenheid, die van den Vader en den Zoon voortkomt als hunne zelfstandige liefde? Beheerscht hij niet heel de toepassing der vruchten van 't verlossingswerk op onze zielen? | |||||||||||||||||
8. - Christus opperpriester en koning.Boven, in 't hoogste der hemelen, zit op den troon van God zelf: Christus opperpriester en koning. Dit is dus de overheerlijke belooning die hij voor zijne menschheid verdiend heeft door zijn offer; dit is de voltrekking van zijn eeuwigdurend priesterschap. Hij zit. ‘En nochtans, aldus de H. Chrysostomus, de priester moet niet zetelen, maar staan’. (In Hebr. Hom. 13, 3. P.G. 63, 107) Doch hij antwoordt zelf: ‘Denk nu niet, - omdat gij hoort dat Christus gezeten is, - denk nu niet dat hij geen opperpriester (archieréa) meer wezen zou. De priester immers kan niet zijn zonder offer; en daarom past het dat ook hij zijn offer hebbe’ (ib. 14, 1. P.G. 63, 111) zijn offer dat voorgesteld wordt op het benedentafereel. Op dezelfde opwerping had de H. Schrift reeds geantwoord. Want tegenover den vroegeren offeraar, die rechtstond en steeds opnieuw slachtoffers moest opdragen, stelt zij den nieuwen priester die slechts één offer gebracht heeft, en voor altijd gezeten is aan de rechterhand des Vaders. Aldus de Hebreërbrief (X, 11, 12). In dien brief wordt de nadruk bijna voortdurend gelegd op de priesterlijke waardigheid van den Heiland die zetelt en heerscht aan de rechterhand des Vaders, terwijl overal elders de tronende Verlosser vooral als Vorst wordt gehuldigd en vereerdGa naar voetnoot(15). Doch bij Van Eyck is er bij uitstek sprake van het offer, en daarom zien wij in zijn hoofdfiguur, naast den Messias-koning, ook en niet op de laatste plaats den Messias-priester. De uitdrukking ‘aan de rechterhand des Vaders’ | |||||||||||||||||
[pagina 896]
| |||||||||||||||||
heeft de schilder niet letterlijk verstaan, en daarom juist heeft hij ze goed begrepen. De rechterhand immers is de plaats van de macht en het oppergezag, de plaats die de Vader aanwijst aan zijn menschgeworden Zoon. Hij die zit aan iemands rechterhand geniet met hem dezelfde waardigheid en dezelfde eerbewijzenGa naar voetnoot(16). Met andere woorden het vleeschgeworden Woord is God, en wordt als dusdanig erkend en aanbeden. Zien we nu tot hem op, tot den priester en heerscher op zijn verheven troon, en zoeken we niet naar zijne wondeteekenen. Draagt de priester nu de stigmaten? Verre van daar! Alleen het slachtoffer draagt ze, en wij hebben ze reeds met eerbied aanschouwd bij het Lam dat bloedend staat op het autaar. Hier echter draagt Christus de vorstelijke tiara, en met de rechter schenkt hij ons zijn priesterlijken zegen, terwijl hij met de linker den staf houdt der allerhoogste rechtsmacht. Alle vorstendom heeft God hem onderworpen, zegt de 1e brief aan de Corinthiërs (XV, 24 e.v.), en daar ligt voor zijn voetbank de kostelijkste keizerskroon der aarde. Op zijn borstriem voert hij den titel Sabacot, heer der heerscharen, en op den boord van zijn kleed staat er met parelen gestikt: Koning der koningen en heerscher over de Vorsten. De rijke draperijen van zijn mantel zijn vlammend rood, als symbool van liefde, kracht en rechtvaardigheid. Denk aan den Messias-Rechter bij Isaïas (LXIII, 1 e.v.) die 't roode kleed draagt van den wijnperstreder. Bemerk de talrijke kruisjes, dooreengezaaid op zijn gewaad, en lees op het wandtapijt zijn naam: IHESUS XPS boven zijn symbool, den pelikaan. Voorwaar, dit alles past heel wat beter bij Christus, Verlosser en Summus Pontifex, dan bij den eersten Persoon der H. Drievuldigheid. Wel mag hij zetelen in purperen majesteit en zijn gedriekroond hoofd heffen in zonnegoud. Zijn ongerimpeld gelaat en zijn roerlooze lippen spreken van onverstoorbare kalmte en onverwelkbare jeugd. Breed en statig is de golving van zijn mantelplooi, en langs de boorden schittert een breede rand van edelsteen. Ons blijft | |||||||||||||||||
[pagina 897]
| |||||||||||||||||
er niets over dan voor zooveel heerlijkheid te knielen en te aanbidden. | |||||||||||||||||
Overige Paneelen.- Rechts van den Opperpriester zit Maria, de medeverlosseres, de Virgo-Sacerdos, die, al heeft ze 't Ordesakrament niet ontvangen, toch vervuld is geweest met al de waardigheid en al de genade die daarin lag bevat. Dat getuigt haar dienaar, de H. Antoninus. Nederig als eertijds bij de tijding van Gabriël, slaat ze de oogen niet op van het boek harer rustige beschouwing. Hoe zachtjes drukt op haar zijdegolvend hoofdhaar heur diadeem van paarlen, met leliën van zuiverheid, viooltjes van ootmoed, rozen van bloeiënde liefde en paarse passiebloemen van lijden. Haar wijde mantel is van diep, stemmig blauw, tegenover het heldere groen bij Johannes den Boetgezant. Hoe innig blikken zijn zachte oogen van tusschen dien wilden haarbos, die evenals de rok van kemelshaar en de ongeschoeide voeten, getuigenis aflegt van zijn boetedoening in de woestijn. Die vaste lippen en dat krachtig handgebaar hebben weleer de menigte uitgedreven van Jerusalem naar de wildernis aan de Jordaan. Alleen de zaligheid heeft het vuur in dezen profetenboezem kunnen doen luwen; zooniet zou hij opnieuw ons toeroepen: Ziedaar degene die zich als een lam geslachtofferd heeft voor het heil van de wereld. ‘Dat alle engelen Gods hem dus aanbidden, (Heb. I, 6) en zijn lofzang verkonden als ootmoedige dienaars, die voor hem hebben geknield bij zijn menschwording, en geknield bij zijn eeuwig sacrificie. Waardige broeders zijn deze zingende en musiceerende engelen van Gabriël uit de Boodschap en van hen die rondom het autaar de marteltuigen van het Lam met diepen eerbied dragen. Laten we stilletjes hun loflied beluisteren, en zoetjes heendrijven op de slepende melodie van die ruischende orgeltonen. Of liever, laten we, teruggeplaatst op de aarde waar we wonen, bidden als Judocus Vydt en zijne Vrouwe, en betrouwvol de oogen verheffen naar onze patroons en voorsprekers, opdat we éénmaal de groote verheerlijking deelachtig mogen worden. Thans staan ze nog buiten, de vrome begiftigers, en wachtend schouwen ze op naar de beeltenis van het Lam op den arm van den Dooper, en naar den offerkelk in de handen van den leerling dien Jezus liefhad. Maar als de tijd komt, dien God beschikt heeft in zijn welbehagen | |||||||||||||||||
[pagina 898]
| |||||||||||||||||
zullen ze binnengaan, en de werkelijkheid zal zich voor hun oog ontvouwen. 't Waarachtig Lam zullen ze met diepe ontroering ontwaren, en den eeuwigen hoogepriester van aangezicht tot aangezicht aanschouwen... | |||||||||||||||||
Besluit.In welke mate nu kan dit alles gelden als een bewijs voor de voorstelling van God den Zoon? Met mathematische stelligheid kunnen we niets bevestigen, en tot de zekerheid der metaphysica geraken we niet. Steeds blijft de moeilijkheid der traditie. Zal het gezag van het publicum, dat steeds gesproken heeft van God den Vader, niet de bovenhand halen op de innerlijke ontleding van het werk, dat roept om God den Zoon? De moeilijkheid ware onoverkomelijk moest de Vader-overlevering teruggaan op den kunstenaar zelf; doch zulks wordt in geenen deele bewezen... Nu leert de logica quod auctoritas humana est minimum ex criteriis certitudinis, et pro doctis et eruditis cedit criterio rationis. Met des te meer reden is dat het geval, wanneer het aangevoerde getuigenis de vereischte waarborgen mist. Hadden de velen die Van Eyck van in den beginne hebben bewonderd de noodige theologische kennis? Van onze vroede rederijkers mag dit niet al te licht worden verondersteld. Onze voorouders namen daarenboven heel wat meer vrijheid tegenover de strenge voorschriften der wetenschap dan wij. De rederijkers der Sint-Agnes-kamer te Gent in 1458 hielden zich niet aan de opgaven van het altaarstuk, o.a. voor wat betreft de benedenhelft. En Van Mander zelf, die geschiedschrijver zijn wil, bezondigt zich aan talrijke onnauwkeurigheden. Heeft men daarbij steeds de noodige aandacht gebruikt om de wondere diepten der Lamsaanbidding te peilen? Want het geldt hier niet doodeenvoudig het waarnemen van een feit, maar wel het wetenschappelijk ontleden van 's kunstenaars bedoelingen. De lezer oordeele zelf. Voor ons, wanneer we de vele aangevoerde beschouwingen vereenigen, blijkt elke twijfel aangaande de Christus-interpretatie zooniet uitgesloten, dan toch tot een minimum teruggebracht. Van den Verlosser verhalen ons de talrijke paneelen, | |||||||||||||||||
[pagina 899]
| |||||||||||||||||
van den Verlosser spreken ons ontelbare bizonderheden. De ‘gelukkige fout’ van Adam heeft Hem doen neerdalen van bij zijn Vader, en Abel, priester en slachtoffer, verbeeldde reeds den komenden Zaligmaker. Zijn profeten en zieners gingen ons voor; zijne intrede in deze lage wereld mochten we bijwonen met ontzetting. Zijn offer wordt dan voor onze oogen op het altaar voltrokken. Zijn lof zingen de engelen zonder verpoozen. Ziedaar de Moeder die Hem gebaard heeft, en de groote Roeper der woestijn die zijne wegen heeft bereid, en zijne paden heeft rechtgemaakt. Daar naderen de scharen der duizenden die uitverkoren werden, en in zijn roode bloed hun kleederen hebben witgewasschen. En in de helle die de predella éénmaal versierde, ‘buigen de helsche knieën voor den naam Jezus of het Lam’.Ga naar voetnoot(17). Alles roept met luider stem om Hem, den opperpriester, en ons hart gaat naar hem uit: mochten wij zijne heerlijkheid aanschouwen! De voorstelling van de heilsgeschiedenis ware niet volledig, moest de bekroning daaraan jammerlijk ontbreken, moesten we hem niet weervinden die ons is voorgegaan in de glorie, primogenitus mortuorum (1 Cor. XV, 20). Doch waarom nog lager gezocht? Zit en regeert hij daar niet als hoogepriester en vorst te gelijk? Het hart van den priester die Mis las voor dit wonder van kunst mocht wel trillen van geestdrift, wanneer hij, dienaar en plaatsvervanger van dien tronenden opperpriester diens eigen offer op onbloedige wijze mocht vernieuwen, en den kelk met zijn zuiverste hartebloed opheffen voor zijn Aanschijn. Wij willen niet beweren dat Van Eyck de ingewikkelde dogmatische bladzijden die voorafgaan tot in de kleinste bizonderheden in zijn geest heeft verwerkt. Maar wat hij zeker wist en vast geloofde, hij en de theologen die hem ter zijde stonden, dat is dat Christus ‘om den dood dien hij onderstond, bekroond werd met glorie en eere’ (Heb. II, 9.) Daar staat geen duidelijker woord in heel de H. Schrift. En wat we nu gedaan hebben in deze, onze be- | |||||||||||||||||
[pagina 900]
| |||||||||||||||||
schouwingen? Aan de hand van den brief aan de Hebreën, hebben we de aandacht meer gevestigd op deze ‘formalitas’ in de voorstelling van Jezus: zijn eeuwigdurend priesterschap. Zoodoende hebben we, naar we hopen, den eenheidsband sterker doen uitkomen, die alle tafereelen nauw aan elkander snoert in het onsterfelijk meesterwerk onzer Vlaamsche primitieven.
Rome, 21-2-23. GERRIT PHILIPS. |
|