Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1923
(1923)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 853]
| |||||||||||||||||||||
[1923/8]Guido Gezelle en fransch-vlaanderen.Wanneer Guido Gezelle zich eenmaal voor iets warm maakte, zoo was hij daarvoor ter dege warm en als hij zich voor eene taak spande, deed hij de dingen waarachtig niet ten halven af. Al zijn vernuft, zijn eigenaardigheid, zijne verbeelding, zijn hert en zijn zin stelde hij aan het werk en ten dienste van de nieuwe karwei; en, als hij uit zijn eigenzelf niets meer geven kon dan wat hij gaf, klopte hij bij vrienden aan en kennissen, legde ze in de strengen nevens hem en liet ze maar trekken. Zoo ging het ook met hem en het Vlaamsch in Noord-Frankrijk, in Franschvlaanderen. Zijn fijne speurzin had hem allang gewezen dat er aldaar iets te doen was voor hem: daar lag een uitgestrekte brake veld vol onontgonnen taalerts; daar was iets aan te vangen in den aard van wat hij in eigen streek aan 't doen was met zijn Loquela. Zoogauw gedacht, zoogauw gedaan, en, wanneer ze hem van wege het Comité flamand de France eene plaats komen aanbieden als werkelijk lid, zit hij al tot over de ooren in hunne rapen en lag het eerste nummer reeds klaar van zijn taalgazetje voor Franschvlaanderen. In zijne wieg kreeg het nieuw geesteskind den naam Ons oud Vlaemsch.. Een lang leven had het niet: maar, zoogauw des dichters werkzaamheid aldaar uit ging, moesten lezers en schrijvers van Biekorf het ontgelden: wat in Ons oud Vlaemsch niet kon werd in Biekorf geschoven en 't was zooniet al, dan toch veel Franschvlaanderensch wat de klokke sloeg. Men zie maar de eerste jaargangen van Biekorf eens na.
***
In de bekende levensschets van Guido Gezelle door Karel Deflou staan, over den dichter en zijne betrekking met Franschvlaanderen, de volgende woorden: ‘Nu en dan ontvingen de inschrijvers (van Loquela) een bijblad met wetensweerdigheden ofwel een gedicht van den hoofdopsteller... of ook nog het eerste en eenige | |||||||||||||||||||||
[pagina 854]
| |||||||||||||||||||||
nummer van Ons oud Vlaemsch, eene afzonderlijke Loquela aan de volkstaal van de Vlamingen van Frankrijk gewijd.’ Ik zelf mocht elders schrijven:Ga naar voetnoot(*) ‘Hier zit hij, in de innige lucht van zijne stille boekenkamer, op zijne leegen vouwstoel en werkt hij zonder ophouden van den morgen tot den avond. Hier komen ook de Vlamingen uit Franschvlaanderen, en, niet zoo gauw heeft hij in hun streven zijn eigen doel herkend of hij vat de hand die zij hem toereiken en stapaans gaat hij aan 't werk met hen uit al zijne kracht. Hij wordt lid en een der werkzaamste van hun Comité... enz...’ Hier volgen nog enkele toelichtingen tot dit bericht.
***
Ter zitting van 5n October 1876, las de Voorzitter Mr A. Bonvarlet voor het Comité flamand de France een verslag met, gedeeltelijk, den volgenden inhoud: ‘Op 10n Maart 1853 legden enkele Vlamingen uit Frankrijk te Duinkerke, geschaard om Edmond de Coussemaker, den grondslag voor onze vereeniging. In het korte maar zaakrijke programma dat zij opstelden ten einde aan hunne landgenooten doel en strekking van de jonge Vereeniging te doen kennen, en als vóórboodschap ervan, namen zij uit eigen naam en uit naam van hunne toekomstige genooten op zich, te verzamelen voor het Comité en hun bekend te maken alle inlichtingen en oorkonden over:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 855]
| |||||||||||||||||||||
Wij herhalen hier, in hunne ruimste opvatting de veelzeggende woorden van eenen onzer meest beminde medewerkers: M. Auguste Ricour, kleinzoon van den dichter van Godewaersvelde en censor op het Lycée te Ryssel: ‘Tegenover de meesterwerken der fransche letterkunde, en de indrukwekkende grootschheid van de geschiedenis van Frankrijk, moeten wij er fier op zijn, te behooren tot die heerlijke natie die als leidster geldt voor de beschaving van Europa. Doch, in dit schoone land hebben wij een eigen gezin; middenin die algemeene geschiedenis hebben wij onze afzonderlijke; in dit beschavingswerk hebben wij ons eigen aandeel; wij, Vlamingen uit Frankrijk, Fransch als volk, wij mogen, ja wij moeten als waardige kinderen van eene edele moeder, naast onze nationale roem, de eer van ons huis doen schitteren, van ons eigen gezin, van ons oud en schoon Vlaanderen’. Het Comité flamand heeft zijn aangewezen plaats onder de nuttigste en de dierbaarste onzer instellingen. Waren er onder onze vrienden die een oogenblik gevreesd hebben dat het zijne werking zou staken, ze mogen thans volkomen gerust zijn, en wij zijn zeker dat iedereen ons begrijpt wanneer wij onzen oproep richten tot de toewijding van allen. Laat men er niet gierig op zijn; iedereen heeft het recht, zelfs de plicht zijnen steen aan te brengen tot het oprichten van ons denkmaal aan onze geboortestreek. Vooruit dus voor Frankrijk en voor Vlaanderen en mocht voortaan het Comité, hardnekkiger dan ooit zijne leus indachtig: Moedertaal en Vaderland, altijd voor 't geheugen houden met het schoone vers van den dichter der Pharsale: Nil actum reputans si quid superesset agendum.
dit woord van Septimius Severus: ‘Laboremus’.
*** | |||||||||||||||||||||
[pagina 856]
| |||||||||||||||||||||
In Mei 1884, lag het eerste, het proefnummer van Ons oud Vlaemsch gereed om te verschijnen, met vóórbericht en inhoud als hieronder: ‘Nr 1, 1884, Meie’ ‘Il pleut des flamands!’ Louis XI. ‘Dit bladje dient om het bestaen der tale meer gekend en bemind te maken; daerenboven om ze tegen 't geweld van den tijd, die 't al verslijt, en tegen andere vijandelijke machten te bewaren en te verdedigen. De uitgever van Ons Oud Vlaemsch is Jan Jansseune, boekverkooper te Belle. Het bladje kost twee fr. voor de zes nummers die jaarlijks, en zoo veel mogelijk, alle twee maenden, zullen verschijnen’. Aldus stond de eerste proeve: en, welke die andere vijandelijke machten waren waartegen men schermde, zullen wij verder wel vernemen. Op eene tweede proeve is er al 't een en 't ander gewijzigd: De titel blijft. Het motto is geworden: ‘My dunct dat Vlaminghen reyndt!’ Philips die Scone, tot Pemelbergen, 1304. De vóórboodschap is ook veranderd. Nu staat er: Dit bladje dient om het bestaan der fransche Vlamingen bij de andere Vlaamschsprekenden, in Belgenland, Nederland, Nederlandsch Indiën, Japan, America, Midden- en Zuid Afrika, bekend en vereerd te maken: daerenboven om de oude eerbiedweerdige moedertale der fransche Vlamingen te leeren, te bewaren, te helpen voortzetten en verdedigen. De uitgever, verzender en algemeene berekker van Ons Oud Vlaemsch is Mijnheer J. Van Neufville, boekdrukker, woonachtig tot Belle, in Franschvlaanderen, nr 60 op de markt; hij houdt den boek van de inteekenaers en hij int of ontfangt de betalingen. Ons Oud Vlaemsch verschijnt overander maend, zesmael 's jaers, en het kost éénen frank. Elk inschrijver ontvangt tegen dien prijs twee afprenten van iederen no eene om te houden en eene om uit te leenen of weg te geven, tot vorderinghe van Ons Oud Vlaemsch. De volgende hoogeerweerdige en achtbare Heeren hebben de schrijvers van Ons Oud Vlaemsch toegelaten onder hunnen name en onder hunne goedjonstige bescherminge de medehulpe van eenieder te verzoeken: Pastor-Deken De Bo, tot Poperinghe...’ Onder de | |||||||||||||||||||||
[pagina 857]
| |||||||||||||||||||||
rubriek Ons Oud Vlaenderen volgt de beschrijving van 't aloude land der Westvlamingen: ‘Het land van de West-Vlamingen, sedert de veroveringen van koning Lodewijk XIV in tween gespleten, is tegenwoordig deels de Belgische Provincie van West-Vlanderen tot aan de Leye, deels Vrankrijks ‘Departement du Nord’ tot aan de A. Vroeger was het één, en 't hiet Vlaemsch Vlanderen, ‘Flandre Flamingante, Flandria Teutonica;’ welke beide maar een Graefschap van Vlaanderen, dat eeuwen lang aen 't hoofd van Europa stond, door zijnen rijkdom, zijn gezag, zijne schoone sten en letteren alles overtreffende. Van de elfste eeuwe herwaerds en strekte dit Graefschap niet verder uit als van de Otto-gracht of Oude Schelde, die het Graefschap afpaelde van Rijks-Vlaenderen, tot aen de A die te Grevelingen in de zee valt; maer hooger op, in de negenste eeuwe, liep het langs de zee zuidwaards voort tot aen de Canche en tot aen de stad Bapaume, tegen de zuidelijke grenzen van het Atrechtsche. Doch het is vooral aen den kant van Vrankrijk dat het Westvlaemsch veel grond verloren heeft. Tegenwoordig afgepaeld aen de A en de Leye, beheerschte het eertijds al de uitgestrekte landen die over die rivieren liggen, van Rijsel tot Boulonjen, als blijkt uit de oude benaminge van ‘Artois flamingant’, en uit de vlaemsche eigennamen van dorpen en gemeenten die daer overal in menigte nog overzijn, zooals ‘Nordkerke, Polincove. Leulinghem, Moringhem, Waterdal,’ enz., in Artois; ‘Audinghem, Bertinghem, Tramezeele, Waringhezeele, Maninghem, Boulemberg,’ enz., langs de zeekust van Picardiën tot over Boulonjen. | |||||||||||||||||||||
Uit het ‘Westvlaemsch Idioticon’ van den zeer eerweerden Heer L.-L. De Bo, Pastor-Deken van Poperinghe, Brugge, Edw. Gailliard en comp. 1873.Van oorspronge is Fransch-Vlanderen eene echt vlaemsche, eene echt nederlandsche landstreke, en in den grond is het volk van Fransch-Vlanderen van zuiver germaenschen bloede, van rein vlaemschen stam. Ruim twee eeuwen lang is Fransch-Vlanderen nu door de Franschen overmeesterd en overheerd geweest. Ruim twee eeuwen | |||||||||||||||||||||
[pagina 858]
| |||||||||||||||||||||
lang is door de Franschen niets gedaen tot instandhouding of tot opheffing van hetgene dat eigen en vlaemscch is in tael, zeden, enz. in dit geweste. Integendeel, ruim twee eeuwen lang heeft de fransche macht al gedaen dat zij kon, om al dat vlaemsch is in deze ongelukkige landstreek te bestrijden, om er de edele vlaemsche gezindheid, om er de schoone vlaemsche tale uit te roeien, te kortvlerken en te verbasteren. Maer die twee eeuwen van miskenninge, van uitschimpinge en verachtinge der heiligste volksrechten en hebben van het vlaemsche volk van Fransch-Vlanderen nog geen Fransch volk kunnen maken. Neen, maer nog heden ten dage is er het volk goed vlaemsch, goed nederlandsch in woord en daed. Men draegt er nog Vlaemsche namen, schoone, zinrijke, echt germaensche namen, die zelf in Noord-Nederland gedeeltelijk reeds zijn uitgestorven; men spreekt er vlaemsch, men volgt er vlaemsche zeden en gebruiken. De wete dat het volk aldaer uit den vlaemschen, den nederlandschen, den germaenschen stam gesproten is, blijft onuitgedoofd. Kortom, het volk in Fransch Vlanderen, ofschoon het al van boven op eenen zwakken, franschen schijn moge verkregen hebben, het eigenlijke volk is er in der daed volbloed vlaemsch, volbloed nederlandsch, volbloed germaensch gebleven. Wanneer komt de held die de mannen van den verlatenen broederstam van Fransch-Vlanderen weêr zal hereenigen met hun volle broeders in Oost- en West-Vlanderen, weêr met eere zal terug brengen in 't nederlandsche huisgezin? | |||||||||||||||||||||
Uit het algemeen nederduitsch en friesch Dialecticon, door Johan Winkler, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1874.Verre weg het grootste gedeelte van Fransch-Vlanderen is onvermengd vlaemsch, dat is, de ingeborene bevolking spreekt er slechts vlaemsch en niets dan vlaemsch. De meesten kunnen er ook slechts vlaemsch lezen en geen fransch, Dit is voornamelijk van toepassing op de dorpen; in de steden leest...’ Dit laatste gedeelte van Verre weg blijft op de volgende proeven achter. De derde rubriek is Lapides Clamabunt en bevat lapidaire opschriften uit Noord-Frankrijk. Volgt: Spreekworden, Boekwezen en eindelijk Vonderlingen | |||||||||||||||||||||
[pagina 859]
| |||||||||||||||||||||
(eerst geheeten: Vindevogelsjdit zijn ongeboekte Vlaamsche woorden met hunne uitlegging. Op een derde proefdruk staat nu onder den titel geen datum meer, maar Toognummer, en bij 't motto van Philips de Schoone staat in plaats van bij Pemelbergen thans ‘vóór Ryssel’. De uitgever is ook vervangen door F. Picheroulle, uitgever van La Bailleuloise, no 46 op de markt te Belle. 't Formaat en de drukletter zijn dezelfde als bij Loquella. Volgens een bestaande lijst telde Ons Oud Vlaemsch een goed honderdvijftig inteekenaars voor Frankrijk alleen. Alzoo deed Guido Gezelle dus al 't werk van een lid van 't Comité bij vóórbaat, en hij deed het wèl, immers men schrijft hem uit Franschvlaanderen dat het eerste nummer toegekomen is: C'est parfait! juicht de E.H. Van Costenoble, pastor in 't fransche, en vriend van Guido.
***
Het kon niet anders of deze twee gelijkstroomende beken zouden eerlang hun dam verbreken en in malkander vloeien. En 't geschiedde zoo: Gezelle was te Kortrijk bevriend met eene zekere familie Beke, en door tusschenkomst van deze werd hij in kennis gebracht, in bezoeken briefwisseling met eenen neef van de Beke's, den Weleerw. Heer Francois Van Costenoble, pastor te Flêtre. Deze, met wie hij zal bevriend blijven tot aan zijnen dood schrijft hem op 3n Juli 1884 ‘Het Comité flamand, Dijnsdag laatst te Flêtre vergaderd, heeft op mijn voorstel uwen naam op de lijst harer leden uitgeschreven: het zal met geluk alle mededeeling ontvangen die Gij hun zult willen sturen’. En de eerste mededeeling was reeds geschied, immers staat in denzelfden brief: ‘Het Comité aan wie ik het Specimen-nummer van uwe uitgave overgemaakt heb, keurt er het gedacht van goed, maar meent dat uw bladje zou moeten maandelijksch zijn en op 8 bladzijden verschijnen in plaats van 4’. In dezelfde maand, den 11n, wordt Guido door zijn vriend uitgenoodigd om op 't einde van de maand het bestuur van het Comité te gaan vervoegen te Flêtre in de pastorij - en hij gaat, zooals blijkt uit eenen brief van Ignace de Coussemaker: ‘Sedert onze bijeenkomst te Flêtre heb ik mijn- | |||||||||||||||||||||
[pagina 860]
| |||||||||||||||||||||
heer Van Neufville den drukker gezien, die zich wil belasten met het uitzenden en geldinzamelen van het blad Loquela’. In deze vergadering van 1n Juli 1884 wordt Guido als lid aangenomen, en hier ligt zijn diploma van lidmaatschap voor mij:Ga naar voetnoot(*) Comité flamand de France. Moedertaal en Vaderland. Dans sa séance du 1r Juillet 1884, le comité flamand de France a conféré le titre de membre à monsieur l'Abbé Gezelle, vicaire à Courtrai.
Dunkerque le 1r Août 1885. Zegel.
Le Secrétaire, C. BECUWE. Le Président, A. BONVARLET
Hij heeft dus een jaar noviciaat moeten doen vooraleer hem dit stuk werd afgeleverd.
***
Doch scheen het bij het ‘Toognumero’ van Ons Oud Vlaemsch te willen blijven. Er kwam niets en den 24n Sept. '84 schrijft V. Costenoble: ‘Wanneer komt het eerste nummer van uw tijdblad: Ons Oud Vlaemsch? Het wilde niet vlotten met de nieuwe uitgave. Waarom niet? Lang heb ik naar een antwoord op deze vraag gezocht, totdat ik toevallig een proefdruk bladje van het nieuw tijdschrift op de keerzijde bekeek en daar vond geschreven staan in des dichters hoogsteigen handschrift. DEFICIUNT OMN } IA
DEFICIENTE PECUN } IA
't geen in 't Vlaamsch wil zeggen: als 't geld op is, dan is 't koken gedaan. En dat is een klare reden. Op den rugkant van een prospectus met de prijzen erop voor 't drukken van Ons Oud Vlaemsch, bij Eugène Beyaert te Kortrijk, heeft Guido een oogenblik zijne dichtvaardigheid den teugel gevierd en met forsche trekken geschreven: | |||||||||||||||||||||
[pagina 861]
| |||||||||||||||||||||
Zoekt niet op den steert te terten
Van 't serpent dat u ontsnapt.
Wilt gij vrij zijn, vrij van herten,
Zij de kop in tween vertrapt.
En den 18n September schrijft nog de E.H. Rembry secretaris van 't bisdom Brugge: ‘Dank u voor de toezending van uw prospectus Ons Oud Vlaemsch, ik stuur het u hierbij terug. Neem mij op als inteekenaar. “Ceci ne tuera-t-il pas cela?” zeggen de Franschen, Zal Loquela van deze nieuwe uitgave niet te lijden hebben?’. En daarmede was het ding dood en begraven maar de gedachte bleef leven die het verwekt had.
***
Eenmaal lid van het Comité, wordt Guido van 1885 voort, regelmatig op de hoogte gehouden van tijd en plaats der zittingen en hij wordt er telkens toe uitgenoodigd, 't zij te Duinkerke, te Belle, te Hazebrouck, te Yper, te Flêtre of nog elders. Regelmatig, op zeldzame uitzonderingen na, blijft hij thuis, maar wordt hoe langer hoe meer bevriend met verscheidene der vooraanstaande leden; voor allen is hij eene zoo milde als welvoorziene bron van inlichtingen voor hunne werken en opzoekingen. De tweede voorzitter is een zekere Mr Ignace de Coussemaker, zoon van den stichter. Hij treedt algauw in drukke briefwisseling met den dichter uit Kortrijk: deze betrekking begint in 1886. De inschrijvers op Ons Oud Vlaemsch beginnen toe te komen, en onder ander een E.H.R. Flahault, over wie een andere franschvlaanderenaar, E.H. Dehaese, pastor op het grensdorp Abeele,, mij 't volgende bericht: ‘E.H.R. Flahault, een onvermoeibare zoeker, wiens altijd wakkere speurzin de kostelijkste ontdekkingen deed voor de godsdienstige en wetenschappelijke verzameling van het Comité. Hij was terzelvertijde de groote aanwerver van leden. Wat heeft hij niet al geloopen om 't getal werkelijke leden te doen vermeerderen’. Gezelle ook sleepte met zijn eigen candidatuur menig nieuw lid in de vereeniging, zulke als Ser. Dequidt, Opdendrinck, Samijn, nog andere bekende Westvlamingen en tot den Fries Johan Winkler toe. 13n Januari '86 stuurt de voorzitter A. Bonvarlet, | |||||||||||||||||||||
[pagina 862]
| |||||||||||||||||||||
zijne inschrijving op Ons Oud Vlaemsch; dat deze de eerste de beste niet was, bewijst alvast de opvatting en de stijl van zijnen brief. Hij zet bij zijne handteekening: ‘Arrière petit-fils de Jean-Jacques Ives Seger Seigneur de Schothoucke, dernier lieutenant bailli de ville et chatellenie de Courtrai, consul du Danemark, Chevalier de St Grégoire le Grand. ‘Ik heb,’ schrijft hij, ‘deze laatste dagen het eerste blad ontvangen van Ons Oud Vlaemsch, en ik verhaest mij om U te verzoeken mij te willen aannemen onder 't getal uwer inschrijvers’. Daarbij beschrijft hij in schoone woorden de beteekenis en het streven van het nieuw blad en van de geheele franschvlaamschen taalstrijd. Wat zijn die menschen hunne oude taal genegen! ‘'k Ben weinig bekwaam om vlaamsch te schrijven zooals ik het hier had willen doen: beter gewend aan geschiedkundige opzoeking dan aan het gebruik van onze dierbare gewesttaal, ben ik ertoe genoodzaakt U in 't fransch mijn toetreden over te brieven; in Uwe oogen zal het er veel van zijne waarde bij verliezen, en voor mij veel van zijn kracht.’ Die zelfde warme genegenheid spreekt even luide uit zoo menig andere brief van zijne fransche correspondenten evenzeer als uit de pogingen die ze doen, om hun kennis van hun oud Vlaamsch weer op te rakelen, weer Vlaamsch te leeren, aangemoedigd als ze daartoe zijn met woord en daad door hun nieuw medelid Gezelle. Immers werd deze niet alleen hun medelid, en een der vruchtbaarste, maar hij bezocht de leden, bezocht hunne streek, bestudeert hunne taal en hunne overleveringen, schrijft, dicht, taalt en vertaalt met hen en voor hen, met een jong en onvermoeid werkvermogen, als hadde hij zich eerst sedert gisteren aan den arbeid gezet. Van Staatswege was in Noord Frankrijk het Fransch als voertaal opgelegd, en het Vlaamsch, dat nog voortleefde in den volksmond, was stilaan zijn eigen dood aan sterven. Wilde men het voor algeheelen ondergang redden., zoo was er nog één middel: de volkstaal en de oude volksoverlevering waarvan zij de uitdrukking was, moest men doen heropleven, verrijzen. Maar nu, in de laatste jaren van de 19e eeuw, kwam bij dien ouden, den eeuwenouden vijand van het | |||||||||||||||||||||
[pagina 863]
| |||||||||||||||||||||
Vlaamsch, een nieuwe niet minder gevaarlijke voor het bestaan van de arme volkstaal: de strekking der Algemeen Nederlanders: ‘het nieuwe nederlandsch is de dood voor ons Oud Vlaemsch,Ga naar voetnoot(*) schrijven hem de fransch-Vlamingen in den nood, en hij neemt dien noodkreet op en maakt er eene werkleuze van. ‘Hélas!’ schrijft Bonvarlet verder, il n'est que temps de recueillir les derniers vestiges de notre ancienne langue, de nos coutumes, de nos moeurs. Chaque jour en fait disparaître un lambeau. La génération qui nous suivra, oublieuse de ses ancêtres, acceptera sans protestations la langue quasi étrangère, qui s'est inplantée sur notre sol, et bientôt personne, plus personne chez nous, ne saura déchiffrer nos vieux diplômes, nos chartes communales, ni lire et comprendre nos historiens et nos poètes. J'ai le coeur gros en songeant à cet avenir prochain, à l'idée de penser que nous serons désormais regardés comme un peuple sans histoire, comme une population appelée à la vie politique par la déclaration du droit de l'homme et du citoyen!! Mais à quoi bon récriminer, Monsieur l'Abbé, soyons au présent et tirons en le parti le meilleur ou le moins mauvais possible. Colligite fragmenta ne pereant, a-t-on dit excellemment ailleurs. Que cet axiome soit l'une des devises de la rédaction de Ons Oud Vlaemsch. C'est un voeu que formule ici avec la certitude de le voir réaliser, un français flamand par son coeur et à demi belge par son origine, qui vous offre, Monsieur l'Abbé etc. Wie was die A. Bonvarlet? Mijn zegsman, E.H. Dehaese, laat me weten: ‘Op de zittingen van het comité ontmoette Guido Alexandre Bonvarlet, den voorzitter, een echte type van den voorzitter; wonderbaar veelwetend was hij en volmaakt hoffelijk. Zijne belezenheid werd geholpen door een uitermaten sterk geheugen. Hij was consul voor Denemarken en terzelvertijde lid van de geschiedkundige Commissie van het Noorder-Departement; buitenlandsch eerelid van de Belgische Vlaamsche taalkamer en medestichter van de oudheidkundige vereeniging van Duinkerke’. | |||||||||||||||||||||
[pagina 864]
| |||||||||||||||||||||
Aan aanmoedigingen of zelfs waarschuwingen ontbreekt het Gezelle niet bij het uitgeven van Ons Oud Vlaemsch: reeds den 18n Jan. komt een brief van een zekeren heer W. Melgerd, Utrechtsche Dwarsstraat, 30, Amsterdam, met onder andere het volgende: ‘In eenige Vlaamsche bladen lees ik, dat bij U een blaadje wordt uitgegeven, getiteld: Ons Oud Vlaemsch. Ik wensche daarop in te teekenen enz... Reeds nu wensch ik U van harte geluk, Mijnheer! dat gij in onze dierbare moedertaal een blad uitgeeft, en ik hoop dat uwe onderneming goed moge slagen. Maar gij zult eenen zwaren strijd te voeren hebben, om in Noord-Frankrijk, sinds ruim twee eeuwen van Vlaanderen afgescheurd, onze taal te handhaven. Verlies intusschen den moed niet, want gij kent het spreekwoord: Moed verloren, is al verloren’. Guido gaat er maar op los en, vergetend zeker dat hij in Frankrijk is, of juist daarom misschien, schrijft hij de adressen voor zijne fransche inschrijvers in 't Vlaamsch en in zijn Vlaamsch. 't Gevolg is dat hij protestbrieven krijgt van den uitgever van La Bailleuloise; vele nummers gaan verloren omdat de fransche briefdragers niet weten dat, bijvoorb., Vleteren staat voor Flêtre, en omdat ze den weledelen heer grave van Ellezele niet vinden kunnen en de straat waar le comte d'Ellezelles woont.: ‘Laat vooral, in 't toekomende, uwe adressen in 't fransch schrijven, 't is van 't hoogste belang’. schrijft de brave man. Guido laat het nog zoo gauw niet na, immers wordt hij daar naderhand nog eens op zijn vingers voor getikt door zijnen kordaten vriend F. Van Costenoble. Misschien was het Comité, toen Gezelle er lid van werd, een beetje aan 't kwijnen: althans is 't zeker dat met zijne aankomst hem een nieuw leven door de gelederen schoot; het nieuwe lid bracht niet slechts andere leden mede, maar hij hielp de vereeniging opvoeren tot een hoogte van bloei die ze slechts in haar beste dagen gekend heeft: elkendeen nu zocht en vorschte en schreef. En wat een kostbare hulpe zij aan hem gewonnen hadden bewijst de volgende anecdote door een van de leden aan hem overgebriefd: Het schrijven is van eene zekere Abbé Denys, almoezenier te Zeggers-Cappel par Esquelbecq. | |||||||||||||||||||||
[pagina 865]
| |||||||||||||||||||||
Abbé Denys heeft bij de afbrake van een bouwvallig huis een stuk brandhout ontdekt dragend een opschrift met eenen timmerman's beitel erin gesneden. ‘Bien des fois mon père présenta cette inscription a des amateurs pour en connaître la signification et toujours on lui répondit: Kan niet verstan. Moi-même je l'ai fait voir à des connaisseurs et j'ai reçu la même réponse. Etant aumônier à Tourcoing, au pensionnat des frères des écoles chrétiennes, je crus que j'aurais peutêtre trouvé quelqu'un qui put lire mon inscription; mais ces messieurs n'étaient pas plus avancés que moi dans la connaissance des lettres antiques. Enfin je fis la connaissance d'un antiquaire et genéalogiste distingué, professeur au collège de Tourcoing Mr l'Abbé Bouillet, je lui fis voir mes pièces de bois avec les découvertes que j'avais faites dans ce manuscrit de genre. Il en fut enchanté et me promit une solution du problème présenté. Les pièces de bois furent portées au collège et toute l'assemblée des savants de ce dodo corpore se réunit autour de ces lettres gravées sur bois. On devisa d'abord sur le langage... c'était de l'espagnol, du suédois, norvégien, allemand selon quelques uns et on essava avec cette langue à déchiffrer des lettres et des mots, eitc. Finalement un docteur sachant le Flamand se prononça pour cette langue et avec ses confrères découvrit les annotations qui sont inscrites sur la feuille rouge.. Si vous teniez à les voir elles sont toujours visibles à l'heure du dîner. Je me ferai un grand plaisir... .... J'ai un manuscrit qui n'est pas vieux mais qui a édité une vieille chanson 't Kannedekkersliedeke. J'ai écrit à la dictée d'un vieux bonhomme qui faisait le métier de Chaudronnier et qui ne manquait pas d'esprit, du reste il en avait la marque sur son dos et dans sa physionomie: bossu, cyclope etc. et un farceur nr 1. Bien des fois je l'ai fait venir pour nous amuser. Si cela peut vous être agréable et utile pour votre journal (car c'est en flamand que notre bossu chantait) je vous l'enverrai.
Bien à Vous.’
Nu komen ze ook met alles naar hem, met vondsten, verzoeken, bede om raad, om gunst, om geld; en hij schrijft en wrijft, raadt en helpt en doet wat hij kan. | |||||||||||||||||||||
[pagina 866]
| |||||||||||||||||||||
8n Maart, '86. Een brief van l'Abbé Dehaese, - thans nog in leven en pastor op den Abeele aan den voet van den Catsberg - om steun te vragen voor een vlaamsch-katholieken werkliedenkring op de volkrijke voorstad van O.L.V. van Fives te Ryssel, waar 15000 Vlamingen wonen - en Gezelle moet eene aanbeveling schrijven in Ons Oud Vlaemsch. 19n Maart: Eene kaart van Eugène Cortyl, om te melden wat een genoegen het deed aan het Comité, te hooren voorlezen uit de Nederlandsche geslachtnamen van Johan Winkler. Die E. Cortyl wordt nu een van Gezelle's drukste briefschrijvers. .. Eugène Cortyl, bericht mijn zegsman, docteur en droit et membre de la Commission historique du Nord, secrétaire du comité... d'une amabilité toute française sans cesse disposé à rendre service et fournissant un travail considerable à toutes les séances. 19n Mei: Brief van l'Abbé Flahault, om inlichtingen over de beganghenisse van Ste Leodgarius, St Cornelis etc. s'agit il de St Corneil de Quaedypre, je m'occupe du culte de ce dernier. 30n Juli. Eerste briefje van Ign. de Coussemaker, eene uitnoodiging ten dissche. 11n Oogst. Nog een, Gezelle is op de vergadering geweest van 5n Oogst, en heeft daar een ‘départ précipité’ gemaakt; inmiddels is beslist, dat de naaste vergadering om wille van de Belgische leden zal gehouden worden te Yper. Onnoodig te zeggen dat Guido voor de inrichting zal zorgen en hij zorgde ervoor. Nu komen kaarten en brieven nopens die vergadernis die gesteld wordt op 28n September, '86. Den 29n, brief van E. Cortyl, tot bedanking en gelukwenschen; 't was immers de tijd van Guido's verheerlijking elders beschreven. Het bijeenkomen had plaats in 't college te Yper waar Hugo Verriest alsdan principal was, en daarom verzocht de Coussemaker Guido dat hij den ridderlijken gastheer uit naam van het Comité zou bedanken. 1887. Guido Gezelle vraagt door de tusschenkomst bij 't ministerie van J. Lammens, senaatsheer, het kruis der Leopoldsorde voor Al. Bonvarlet. In Juli gevraagd wordt ze in Octob. toegestaan. Hij stelt ook Ign. de | |||||||||||||||||||||
[pagina 867]
| |||||||||||||||||||||
Coussemaker voor als buitenlandsch eerelid van de Vlaamsche taalkamer: deze is 't latertijd ook geworden. 1888. Gezelle is te ziek om vergaderingen bij te wonen. 1889. In de Februarizitting wordt hem hulde gebracht over zijn dubbel ridderschap. E. Cortyl schrijft om hem geluk te wenschen: deze brief blijft zonder antwoord en een paar maanden nadien schrijft Cortyl weer - 't was omdat Guido ongesteld was dat hij niet antwoordde; de vergadering van het Comité heeft plaats op 't einde van mei. Guido Gezelle gaat er niet heen maar hij deelde schriftelijk aan het Comité het nieuws mede van een prijskamp uitgeschreven door de Vlaamsche Academie in België: ‘Etude sur la langue et la littérature flamande de la Flandre française... Geen van de leden durft het aan, zegt Cortyl. Den 2n Oogst komt eene uitnoodiging van F.V. Costenoble ter gelegenheid van een excursie die het Comité naar Flêtre zal doen om aldaar zitting te houden. Guido was er, immers den 5n December schrijft hem Cortyl verslag over de vergadering, ‘où nous avons eu le plaisir et l'honneur de Vous posséder’. En daar nu Gezelle juist tot doctor uitgeroepen was van de Leuvensche hoogeschool, voegt zijn briefschrijver nog aan zijn briefje toe: ‘Peu de jours après la séance j'ai appris que l'université de Louvain... enz. Qui plus qui vous docuit, a instruit au sens élevé du mot?’ In 1890 blz. 108 en volgende geeft Guido Gezelle in Biekorf een uitvoerig verslag over het werk van zekeren Franschvlaamschen koster-schoolmeester Heer N.A.B. Verclytte, van Volkerinkhove bij Wormhout. Het werk wordt voor Guido overgeschreven door E.H. Flahault en bevat: ‘eenige bemerkingen nopens ons dierbaer landeken van Fransch-Vlaendern’. over zijne tael, over de moeilijkheid om ze, gezien de tegenwoordige omstandigheden in zwang te houden... en andere dingen meer. Blz. 334, neemt Biekorf over uit de Revue de Lille, een fransch tijdschrift dat nog aan zijn eerste nummer is, een opstel over de oorzaken van verval der Vlaamsche taal, in zijne streke, door Abbé C. Looten. Die oorzaken zijn: | |||||||||||||||||||||
[pagina 868]
| |||||||||||||||||||||
***
Reeds in de eerste dagen van het nieuwe jaar sterft de tweede voorzitter, Ignace Henri Justin Louis De Coussemaker, den 15 Januari te Belle - en wordt begraven den 20 Jan. aldaar. M. Alexandre Bonvarlet de voorzitter, spreekt eene lijkrede uit bij het graf: hij heeft er ook eene uitgesproken in Januari 1876 bij 't graf van Edmond de Coussemaker stichter van het Comité, ‘Trop jeune pour avoir été comme son parent l'un des ouvriers de la première heure, il était à la seconde devenu une des colonnes de la Société... Sans qu'ils présentassent rien d'exclusif et sans que l'on put leur reprocher un seul instant de sacrifier la grande patrie à la petite, les sentiments de notre regretté confrère étaient au plus haut degré empreints de l'amour de la terre natale.’. 't Jaar daarop 1891 verschijnt bij Siffer, Gent, als uitgave van de Vlaamsche Akademie, van de hand van Guido Gezelle eene Beknopte Levensschets van Ingenaas H.I.L. de Coussemaker, buitenlandsch eerelid der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letterkunde. Elders schreef ik: ‘Dit werkje bedoeld als eene wetenschappelijke biographie, wordt onder zijne pen een zoo levendig en frisch verhaal als een hoofdstuk uit Mes Origines van MistralGa naar voetnoot(1). Mr Elie de Coussemaker, zend hem een brief ter bedanking: ‘pour le soin pieux qu'il a pris de retracer la carrière scientifique de son père’. Ik geef er hier slechts een paar bladzijden uit, als toonbeeld van het geheele werkje: die bladzijden verschenen ten andere reeds in Biekorf - maar Biekorf wordt al stillekens aan een eerbiedweerdige ouderling onder de Vlaamsche tijdschriften, en God weet hoe weinig er nog zijn die eerste jaargangen bezitten; daarom achtte ik er mij toe gerechtigd hier wat meer dan gewoonte is aan te halen (Z. Biekorf. 1891 - bl. 175.) Als men te ‘Gosvalde’ (van ambtswegen Gode- | |||||||||||||||||||||
[pagina 869]
| |||||||||||||||||||||
waerdsvelde) de stoomwagens verlaat, en op Franschen bodem den voet zet, zoo ondervindt men dadelijk dat men buiten de grenzen van Belgenland, ja, maar niet buiten de grenzen van Vlaanderen gekomen is. De weerd, die u, in de naaste herberg, een glas bier schinkt, en die meent dat hij met eenen “Frensch” of “Welsch” sprekenden “Belgique-nare” te doen heeft, zal u begroeten met: “V'là M'sieur!” Maar als hij ommeziende, zijne jongens toespreekt,dan is het van: “Toe, mannetje, lopt in d'n keuken, bij moed'r!” De Fransche heeren die daar bij die tafel van hunne zaken aan 't handelen zijn, en Fransch kouten, houden schielijk op; zij bezien u, en, is 't dat gij lijze hoort, zoo zult gij vernemen dat ze, in “'t Vlemsche”, hunne geheime, altijd beminde moedertale, malkaar stillekens vragen wie of wat gij wel zijn zoudt. De wagenaar, die u in zijnen “keerewegen” naar Belle voert, is een echte boerejongen; ge zoudt zeggen een uit het Noorden van Brugge. Ge'n kunt niet laten hem in 't Vlaamsch toe te spreken; hij antwoordt u beleefd in 't Vlaamsch, en dat met een slag van vertrouwelijkheid die niet te miskennen en is; terwijl hij voorbijgangers, die hem in 't Fransch den weg vragen, in 't Fransch kort bescheed doet. Maar hij kout geerne met u, omdat gij Vlaamsch kout: dat is trouwens zijne eigene moedertale; Fransch heeft hij ten dwange en op schole geleerd. Vraagt gij uwen voerman hoe hij die herberg heet, die gij te wege voorbij rijdt, “In den strooien hane”, zal hij antwoorden, ofschoon er op het bard’, met duidelijke staven, te lezen staat: Au coq en paille, débit de boissons. Stapt gij af en ziet gij nader toe, zoo ondervindt gij dat het bard, onder de nieuwe verflage en onder het Fransch opschrift, de leesbaarste sporen draagt van: In den strooien haene, verkoopt men drank. 't Loopt een meiske voorbij, en ge vraagt: -‘Waar gaat gij naartoe?’ Eerst verbaasdheid... en geene antwoorde. - ‘Gaat gij naar huis?’ - ‘Nin'-k!’ -‘Waar gaat gij dan?’ - ‘Hûzewaerds!’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 870]
| |||||||||||||||||||||
Een schooljongen houdt zijnen rechteren wijsvinger vast, met zijne slirikere hand: - ‘Wat hebt gij aan uwen vinger dan?’ - ‘'k Hen-d'n effiikt.’ - ‘Waarmeê?’ - ‘Mei eddorn!’ De jongen heeft, met eenen doorn, in zijnen vinger gestekt. Op uwen goeden dag zult gij hier en daar oude lieden, meest vrouwen, ‘g'n dei!’ hooren antwoorden, alsof het Friezen waren. Op dat oud heiligdomken, langs den ‘Kizzelweg’, staat er: Doet af uwen hoed
en leest eenen Weest-gegroet.
Terwijl 't op het nieuwere capelleken is van N.D. de la Salette, P.p.N. Ware 't niet van de paalsteenen, die van ijzer zijn, en die noodzakelijk Fransch spreken, 't zou u beginnen dunken dat ge in 't herte van ons West-Vlaanderen reist zoodanig ziet er al dat van menschen gemaakt is Vlaamsch uit. Strooien daken, lemen wanden van okerachtigen plakweeg, truweels vóór herbergen, en reezen om 't peerd aan te binden, wagens, karren, sleden, en ploegs, onze-lieve-Vrouwkes aan de linde, voor 't hofgat, alles gelijk in Vlaanderen. In de kerken leest gij Vlaamsch op de oude grafsteenen, Vlaamsch op de offerblokken; daar hangen, in 't Fransch gelijk in 't Vlaamsch, versch gedrukte berichten uit wegens ‘Huwelijken om Godts wille’, die wij ‘kostelooze’ huwelijken zouden heeten, enz. De tale, en dezer uitsprake, is hetgene de bezoeker van Fransch-Vlaanderen meest van al bevreemdt. Het landsvolk spreekt daar een oudere tale als wij,, die schoolvlamingen zijn, en die ‘keizersvlemsch’ spreken; zij spreken ‘keuningsvlemsch’, en dat hebben zij, niet in scholen, in boeken en bij der ooge, maar bij der oore en van moeder ‘elleerd’. Zoo hoort gij in Fransch-Vlaanderen nog ‘hüs’ (Fr. housse) voor huis; ‘mûl’ (Fr. moule) voor muil, muilezel; ‘niat’ voor niet; ‘driü’ Fr. driou) voor drie; ‘niû’ Fr. niou) voor nieuw, enz. De Fransche Vlamingen zeggen ‘teken’ voor tee- | |||||||||||||||||||||
[pagina 871]
| |||||||||||||||||||||
kenen, ‘reken’ voor rekenen, ‘zwertenen’ voor zwarten, ‘wittenen’ voor witten, ‘kortenen’ voor korten, ‘vortenen’ voor vorten, enz. In Fransch-Vlaanderen is slecht land nog immer plat effen land; eggulden is een frank; de hinneveste is het Hollandsche hennekleed, of het lijkkleed; ebbomneute (eene boomnote) is eene okkernote, of walnote; evvinkepot haal'n is een vinkennest rooven; je moe je nie verongemekken is: g'en moet u niet... dérangéeren; varre wei is: verre weg; eenen mensch wijen is: iemand begraven; 't hangt land a'je schoen is: uwe voeten zijn met aarde bevuild; schamel menschen zijn: arme liên; restuut, restegen is: rechtuit, rechttegen; het zeel of het zeeuw is: 't sleutelhuis; borieren is: boeren, boerenneringe drijven; de deuren bouten is: de deure grendelen; emmanshoofd is: een mans...persoon; smoorrei is: stuifregen; esscheie is eene vlage; verkest je me nie is: verkendet gij mij niet; lulk is leelijk; reedbaar is redelijk; eiers gâren is eiers rapen, omtrent den Paaschtijd; he was stijf errampt is: hij was erg gekwetst; echte is: achte; zeistiene is: zestiene; en 't je blieft is: als 't u belieft; iemand beschinken is: iemand... tractéeren; ze klappen da vrij vlemsch is: ze spreken daar schoon vlaamsch’. Die Levensschets geeft een heldere belangrijke uiteenzetting van wat het Comité flamand is in zijn doel zijne leden en zijne werkmiddelen, en een kostelijk document voor de geschiedenis van den strijd van het Vlaamsch in Franschvlaanderen. Den 14n Januari had te Ryssel eene zitting plaats en hier maken we door eenen brief van C. Cortyl uit Belle, kennis met een ander vooraanstaande lid l'Abbé Carnel, schrijver van, benevens andere werken, een Mémoire comportant une étude phonétique et grammaticale du Flamand de Bailleul. En er is kwestie van niemand minder dan Mistral en Roumanille het eerelidmaatschap van het comité op te dragen.Ga naar voetnoot(*). L'Abbé Désiré Carnel membre fondateur, érudit très apprécié dont Ie travail sur le dialecte flamand de France | |||||||||||||||||||||
[pagina 872]
| |||||||||||||||||||||
a été couronné par l'Académie française, membre du Davidsfonds de la section de la Flandre française. (E.H. De Haese). Deze, te zamen met E.H. Dr Looten, zijn van gedacht dat het zeer geraadzaam is zekere hoogstaande mannen uit de Wetenschappelijke wereld als eereleden aan te werven. Guido Gezelle maakte eene lijst en Mr l'Abbé Looten voegt er nog bij: Prof. Alb. Thym van Leuven, Mr De Potter en Godefroid Kurth. Ook is er spraak van eene bloemlezing op te maken uit de fransch-Vlaandersche schrijvers en de taak om daarbij de biobibliographische verklaringen op te stellen wordt aan Gezelle opgedragen. Ze zijn zeer spijtig omdat hij geen lijkrede heeft uitgesproken over Ign. de Coussemaker. ‘Stuur ons, schrijven ze, 't geen gij zoudt uitgesproken hebben op zijn graf’. In plaats daarvan komt de Levensschets. Mr le chanoine Camille Looten, docteur ès-lettres, professeur aux facultés catholiques de Lille, membre correspondant de l'académie royale flamande, charmant confrère, aimant profondément la Flandre française et sa langue. Captivant les esprits et les coeurs quand il parle et qu'il écrit, ayant fait une thèse trés remarquable sur le poète Vondel et ses travauxGa naar voetnoot(1) (E.H. DE Haese). Als eerelid wordt ook nog ingeschreven de catalaansche dichter Rubio Yors.Ga naar voetnoot(2). En als slot van dezen brief van C. Looten staat de verblijdende getuigenis: ‘Le comité,comme un navire qu'on renfloue, se relève peu à peu et bientôt reverra le lustre de ses anciens beaux jours’. En om 't jaar te besluiten krijgt Guido uit Flêtre de liefdadige terechtwijzing: ‘Wat wonder dat uwe verzendingen op den dool geraken of in de scheurmand vervallen: in plaats van Flêtre schrijft ge Vleteren en dat voor fransche postbedienden’. | |||||||||||||||||||||
[pagina 873]
| |||||||||||||||||||||
1891. Uit dit jaar niets aan te halen tenzij uit een brief van 8n October 1891 om te bewijzen hoe kostbaar Guido Gezelle hun geworden was: ‘En dehors des lectures faites à nos réunions, il y a, avant et après, pendant les communications et à leur occasion, des échanges d'idées et de vues dont chacun profite et jamais plus que lorsqu'elles viennent de vous. Nous aurons Mr Camel avec qui vous sympathisez si bien’. 1892. Een nieuwe welbekende figuur verschijnt op het Fransch-Vlaandersche tooneel: door tusschenkomst van E.H.C. Looten treedt Gezelle in onderhandeling met l'Abbé J. Lemire, alsdan leeraar te Hazebrouck, en hij ontvangt van hem eenen brief om te melden dat hij van zin is op het Congrès des Sociétés savantes te Parijs, op 8n Juni een handschrift voor te lezen in 't Vlaamsch, gothieke letter, en van 't jaar 1336 - hij kan 't zelf niet lezen maar zal naar Kortrijk komen; en naderhand komt een tweede brief van hem in 't Vlaamsch om te bedanken ‘over den vriendelijken ontfang dat gij geweerdigt hebt gisteren mij te doenGa naar voetnoot(*). De brief is tintelend van belang, de lezing ging niet door, maar de vriendschap tusschen de twee was geklonken. 1893. Nu is Edw. Gailliard ook al lid, en zal hij spreken in de vergadering van 30n Jan. over de keure van Hazebrouck. Guido's dichtwerken worden par acclamation aangekocht voor de boekerij van 't Comité, alsmede wordt hem steun en medewerking gevraagd door F.V. Costenoble voor het oprichten van een gedenkmaal ter gedachtenis van den geschiedschrijver Demeyer, une des gloires les plus pures des deux Flandres. En dit gedenkteeken zou staan in de kerk te Flêtre. 1894. Verslag voor de zitting van 30n October 1894 1895. Guido heeft 99 verzen beloofd op gelukzaligen Willem van Belle, en wordt tot lid benoemd van het comiteit tot oprichting van het Demeyer-gedenkteeken. Gezelle heeft verzen gemaakt over Demeyer. E. Cortyl | |||||||||||||||||||||
[pagina 874]
| |||||||||||||||||||||
bedankt er hem over bij brieve van 7n October. Zij zullen verschijnen in het bulletin en in het boek over Demeyer. Het feest ter eere van den geschiedschrijver is ten beste gelukt, Gezelle was er, maar voerde 't woord niet, de verzen moesten dienst doen in de plaats van de gemiste aanspraak. 1896. Levert niets belangrijks tenzij dat Guido om inlichtingen gevraagd wordt over Mgr D'Hulst,.. appartient à l'Eglise et à la France par sa vie et ses travaux, il est nôtre (flamand par son origine et nous pouvons le revendiquer’. Zoo schrijft F.V. Costenoble op 18n Noverber. Mr l'abbé Lemire brengt hem in betrekking met eenen zekeren heer A Guichon de Grandpont te Brest, commissaire général de la marine, en retraite, commandeur de la legion d'honneur, die hem inlichting vraagt over den vlaamschen tekst van de navolging Christi door Boeyus (André de Boyes S.J.) - 89 jaar oud, was die achtbare nog bezig met een tamelijk zwaar werk over dertig vertalingen van de Navolging. Eene maand daarna komt reeds een dankbrief en Guichon haalt zijn schouders op over Boyes' ornements poétiques bij den ouden tekst: hij heeft hem zelf ontdekt in een boekerij te Keulen en is niet André de Boey maar iemand el. Guido had op den slag al zijne vrienden van ver en bij op den loop en aan 't zoeken gezet. 1897. Brengt eene nieuwe kennis. Eerst wordt besloten dat Guido met Serafijn Dequidt de reis naar Flêtre zal ondernemen. Den 16 Oogst daarop krijgt hij een schrijven van E.H. Descamps pastor van Sercus. Guido had algauw gevonden dat Sercus 't zelfde is als Zerkel en ja Zurkel! Met dien Zurkel-pastor knoopt hij nu eene van die goede gemoedelijke betrekkingen aan zooals ze met hem mogelijk en bijna noodlottig waren, en die duren zou tot aan zijnen dood. Deze reeds oude pastoor begon nu bij 't vallen van zijnen levensavond nog Vlaamsch te leeren en schrijft door bemiddeling van Abbé Looten naar Gezelle om raad en boeken. We kunnen hier niet alles overschrijven. Maar in wat roerende kinderlijke woorden beschrijft die mensch zijne gehechtheid aan zijne taal en zijne vurige begeerte om ze beter meester te worden. Hij heeft geschreven naar al de vlaamsch? voormannen: ze laten | |||||||||||||||||||||
[pagina 875]
| |||||||||||||||||||||
hem alle zonder antwoord zitten: eindelijk krijgt hij hulp met woord en daad van Gezelle en hij is in den derden hemel van louter blijdschap. ‘Votre bonne lettre m'a rendu l'espoir et presque la vie!’ jubelt hij en nu gaat hij er dapper aan; nu is er reeds Guido's ‘Ezels tap’Ga naar voetnoot(1) Dit is eene van die springlevende vertellingen over eene reis in Franschvlaanderen zooals hij alleen ze maken kon. Hoe tintelt mijne hand van begeerte om 't hier op zijn geheel over te nemen, maar 't is lang. Hier in Vlaanderen werd dit nieuwsoortig geschrijf met eene buitengewone belangstelling gelezen, wat moet het ginder geweest zijn bij al die Vlaamschminnende fransche pastoors: immers Guido zendt hun afdruksels. E.H.E. Descamps, pastor te Secus, schrijft er hem reeds over in zijn eigenaardig novicie-vlaamsch: ‘'k Hebbe u gezeid dat onzen vicarie-Heere mij bedankt heeft voor het zenden van den Ezelstap, dat hij met voldoening gelezen heeft. Hij noodigt zijnen nieuwen vriend en leidsman uit naar Zerkel, den 15 Maart 98, naar Welige akkers, groene boomen
malsche weiden, dartel vee
nieuwe boter, zoete mee
klare bronnen, koele stroomen.
dit is al zoo kwalijk niet meer voor een beginneling, Of zijn 't misschien Gezelle 's eigen verzen die hij aanhaalt! In elk geval Guido is te Zerkel geweest. Immers 18n Juni '98 komt een prachtige brief van Zerkel over Ezelstap, en den 22n Mei een brief van bedanking over bezoek en over zijn schoon gedicht op onzen spitsen torre!! Dit gedicht of een fragment ervan heb ik in handschrift kunnen vinden en 't gaat als hieronder: Bij een bezoek aan E.H. Pastor van Sercus (Zerkel) fr. VI. O Zerkel, nooit en zag
ik schoonder torre staan
als uwen torre daar
den witten spitsen hoogen
die mij van verre en naar
de brave lieden toogen
en zeggen: ‘gaat daarheen
en spreekt den herder aan:
een vriend zal hij u zijn
van herten en van oogen’.
(Gelegenheidsged. 4e d. bl. 137.)
| |||||||||||||||||||||
[pagina 876]
| |||||||||||||||||||||
En den 23n Oogst weerom een brief, waarin: ‘Uw zoo gemakkelijk en in natuurbeschrijving zoo rijk geschrikt Ezelstap, heeft de bewondering veroorzaakt van al de priesters aen de welke ik het voorgelezen of overgezonden heb. Het is nu in de handen van mijnheer Lobbedey vicarie-heere die mij eenen dankbrief daerover gezonnen heeft met lofspraken over den schrijver en op den Biekorf. Ik ben nu in retraite te Kamerijk en dagelijks aenroep ik de beschermheilige van Vlamingen omdat zij mij een deel zou geven van uwe vloeiende en sierlijke wetenschap van onze schoone tale; niet uit eigenliefde maer om God beter te kunnen uitspreken... enz.’ 't Zelfde jaar nog komen uitnoodigingen naar Zerkel-kermesse, vriende-brieven, nieuwjaarswenschen, alle roerend van vereerend kinderlijke genegenheid. Den 16n November komt Zerkel Guido bezoeken te Brugge en zijnen broeder Jozef te Oostende, en den 27n derzelfde maand was Guido dood. | |||||||||||||||||||||
Klad van eene toespraakGa naar voetnoot(*) gehouden door Guido Gezelle tot de leden van het comité flamand de france.Messieurs,
A chaque fois que j'ai eu l'avantage d'assister à vos réunions, je me suis trouvé pénétré d'un sentiment de bonheur que j'appellerai volontiers linguistique. La cause de ce sentiment est que pour venir ici je n'ai pas besoin de sortir de la Flandre et qu'en quittant la Belgique je suis sûr de trouver au delà de nos frontières des amis de notre race sinon de notre nationalité. Ce qui caractérise les races, Messieurs, c'est avant tout la langue, de taal is gansch het volk a dit quelqu'un: la langue c'est tout le peuple. Le peuple flamand de France n'a pas oublié ni n'oubliera jamais, j'espère, son antique langue maternelle cette moedertael dont tous vos emblêmes, dont toutes vos publications, dont votre existence même comme société rappelle le souvenir: Moedertaal en Vaderland. Le flamand des Flandres françaises, le Flamand qui d'après les statistiques les plus autorisées se parle par plus | |||||||||||||||||||||
[pagina 877]
| |||||||||||||||||||||
de 200.000 Français se trouve depuis dans des conditions exceptionnelles. Privée de tout enseignement scolaire, combattue par des mesures politiques, se trouvant en contact immédiat avec une langue et une littérature dont le génie lui est pour le moins étranger sinon contraire et hostile; soustraite à l'influence bonne ou mauvaise d'une littérature propre, la langue flamande des flamands de France ne vit plus que ses seules forces instinctives et linguistiques. Abandonnée à elle même elle vit sans culture, de cette vie spontanée des langues soi-disant sauvages, de cette vie indestructible dont vivent les fleurs de nos champs. C'est à cette vie de moins en moins règlementée que j'ose attribuer la persistance dans le flamand des flamands de France de certains phénomènes phonétiques grammaticaux, syntaxiques, lexicographiques, philologiques et littéraires qui se sont perdus partout ailleurs. J'en croyais à peine mes oreilles quand j'entendis de la bouche d'un flamand de Gravelines le mot hûs, maison, prononcé comme du temps de Charlemagne; quand j'entendis de la même bouche l'ancienne diphtongue in dans an 't drind hus, a la troisième maison; quand je recueillis à la même source l'ancien mot ni wat, contracté niat, au lieu de niet comme on le dit en Belgique et en Hollande. Je ne fus pas moins étonné d'entendre un habitant des environs de Calais me dire en me montrant les champs couverts d'une riche moisson a Zegherscappel: dat is hier al slecht land, 't uzen zijnder meer bergen: ici le pays est tout plat, chez nous il y a des montagnes. Slecht land signifie en effet terrain plat, mais chez nous le sens du mot slecht a dévié et slecht land signifie mauvaises terres. Je disais tantôt Messieurs que le flamand de France ne possède pas de littérature propre mais il n'y a pas de langue sans littérature dans l'usurpation stride du mot. Les Iroquois, les Congolais et tant d'autres peuples ne possèdent pas de littérature écrite officielle, savante, non, mais comme le Flamands de France ils ont leurs locution formulaires, leurs proverbes, leur fables, leurs anecdotes, leurs chansons, leurs légendes, leurs traditions, leurs invocations, leurs charmes, leurs prières. Et tout cela se conserve par tradition orale. L'art typographique est remplacé par les procédés naturels, artificiels | |||||||||||||||||||||
[pagina 878]
| |||||||||||||||||||||
de la mère, qui au moyen de la moedertaal imprime en caractères ineffaçables tous ces trésors linguistiques populates dans le coeur de ses enfants. Le flamand de France n'a pas de littérature écrite flamande, actuellement non, ou s'il en a une elle est réduite à peu de chose; mais autrefois il n'en était nullement ainsi; à preuves les annales du comité Flamand de France qui contiennent des notices tant biographiques que bibliographiques concernant un nombre d'auteurs flamands de ce pays. Plusieurs de vos poètes sont connus chez nous pour avoir pris part à nos joûtes littéraires. Nos littérateurs Belges ont célébré les noms de quelques uns d'entr'eux.Ga naar voetnoot(*). Un petit poème manuscrit dû à la plume de Mr Posture, Ie célèbre chansonnier de Poperinghe, mentionne entr'autres un Holvoet de Sylvester-cappelle, un Ferdinand Nuten, dit Nande Nuten de Bailleul; ;un Provoost de Steenvoorde; un Pieter Tant de Houtkerke. Bien certainement qu'en consultant les archives de nos villes et de nos villages flamands, en compulsant les traditions orales et les monuments écrits ou imprimés que le temps n'a pas détruits, en appelant sur cet objet l'attention des sociétés savantes en France, en Belgique, en Hollande, on acquerrait la preuve que les flamands de France avaient autrefois une littérature, qui n'est pas à dédaigner...
CAESAR GEZELLE. |
|