Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1923
(1923)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 717]
| |
Een verdoken parel der mystiek
| |
[pagina 718]
| |
heileger minnen met een parel der mystiek te doen, die in het volle licht dient gesteld, wie er dan ook de schrijver van zij. Is het een Nederlander, wat nog niet uitgesloten, maar weinig waarschijnlijk isGa naar voetnoot(5), dan zouden we, naast Hadewijch en Ruusbroec een mystieke grootheid meer moeten plaatsenGa naar voetnoot(6). Is het geen Nederlander, dan hebben we met een vertaling te doen van het eerste gehalte. Ze laat het meesterstukje tot zijn recht komen en bewaarde het voor den ondergang, gesteld dat wij er niet in slagen het origineele terug te vinden.Ga naar voetnoot(7). Voor mijn Ruusbroecstudie Hs. Vv onderzoekendGa naar voetnoot(8), werd mijn aandacht op het tractaat getrokken. In- | |
[pagina 719]
| |
derdaad, genoemde codex, afkomstig uit Rooklooster, bevat op fo 25r-41r een Brabantschen tekst van de Seven manieren van heileger minnen, dien DE VREESE voor het eerst herkendeGa naar voetnoot(9). De lezing ervan, vooral te beginnen van de vierde maniere, gaf mij dadelijk den indruk: hier hebben we met een persoonlijkheid te doen, die in heerlijke taal hare mystieke ervaringen uitspreekt, van de ascetische en strijdende phase, over de mystieke, fel brandende of kalm lichtende, heen, naar die extreme van het cupio dissolvi, waar we spontaan aan Theresia terugdenken, al besloot zij ook anders: non mori sed pati! Gelijk in den grond bij haar, maar met veel vager psychologische rangschikking, hebben we hier met loutere ervaringsmystiek te doen. Nog minder theorie dan bij Hadewijch, en, al blijkt de schrijver ook nog in een echt adellijken tijdgeest te deelen, hij is niet specifiek ridderlijk als zij, maar meer louter: algemeen menschelijk. De wetenschappelijke behandeling voor de volledige uitgave van den Brabantschen tekst bewarend, vergenoeg ik mij hier, het tractaat voor ruimer kring door zich zelf te doen gelden. De Brabantsche tekst is daartoe geschikter dan de Limburgsche. Ik zal hem door dezen alleen daar verbeteren of aanvullen, waar hij een minder voldoenden zin levert. De Brabantsche tekst zal hier dan, voor een groot gedeelte, den eersten keer verschijnen, en wel in zijn mooiste brokken. Het tractaat zal op deze wijze den lezer op zijn gunstigst bekend zijnGa naar voetnoot(10). *** | |
[pagina 720]
| |
Van meet af wordt in de eerste maniere het program der lievende ziel meesterlijk ontworpen. Niet vrees voor Gods gerechtigheid, maar liefde tot Hem is de drijfveer harer groote begeerte. DeseGa naar voetnoot* maniere es ene begerte die sekerlike compt vter minnen Dat es, dattie goede siele die getrouwelike wilt volgen ende gewaerleke wilt minnen, datsi es getrect in die begeerte te vercrigene ende te wesene in die puerheit, ende in die vriheid ende in die edelheit daer si in ghemaket es van haren sceppere na sijn beelde ende na sijn ghelikenesse: dat hart [zeer] es te minnene ende te huedene [bewaren]! Hier in, so begeertsi al hare leuen te leidene ende hier mede te werkene ende te wassene ende te clemmene in meerre hoecheit van minnen, ende in naerre [diepere] kinnesse gods, tote dier volcomenheit daer si toe volmaket es ende gheroepen van gode. Hier na steet si vroech ende spade, ende soe leuert si hare seluen alte male. Ende dit es hare vraginghe ende hare leeringhe ende hare eischinge [bede] te gode, ende hare peinsinge: hoe si hier toe comen mach ende wie si moghe vercrighen die naheit ter gelijcheit der minnen in alre sierheid der dogheden, ende in alre puerheid der naester [hoogste] edelheit der minnen (fo 25r-25v). In echt Hadewijchiaanschen en IgnatiaanschenGa naar voetnoot(11) geest onderzoekt de ziel dan dikwijls: ernstelec wat si es, ende watsi wesen soude ende wat si heeft ende wat hare begerten gebrect. Ende met al haren nerenste [ijver], ende met groter begerten, ende met al dier behendigheid datsi mach, so pijnt si hare te huedene ende te scuwene al dat hare commeren mach ende letten te dusgedanen [dergelijke] werken; ende nemmer engherust hare herte noch en ghecist(houdt op) van suekene ende van eisschene [begeeren] ende van leerne, ende an hare te treckene ende te behoudene al dat hare helpen mach ende vorderen ter minnen (fo 25r). Vertoont zich in de eerste maniere meer bizonder de wer- | |
[pagina 721]
| |
kende ijver der naar God opgaande liefde, om alle hinderpalen uit den weg te ruimen, in de tweede maniere, komt haar eigen karakter van onbaatzuchtigen adellijken dienst Gods meer aan het licht. Ende also gelijc alse een Jonfrouwe die dient haren here van groter minnen ende sonder loen, ende hare dat genuecht datsi heme moge dienen, ende dat hi dat gedoget datsi hem gediense; also begert si met minnen te dienne der minnen sonder mate ende bouen mate, ende bouen menschelike sin ende redene met allen dienste van trouwen. Alse hier in es, so es si so bernende [brandende] in der begerten, so gereet in dienste, so licht in arbeide, so sachte in onghemake, so blide in vernoye [smart]; endeGa naar voetnoot* met allen dien datsi es, so begert si hem lieue te doene, ende so es hare dat ghenuechlec, datsi iet vint te doene ende te dogene [lijden] inder minnen dienste ende in sijn (Gods) eere (fo 27r-27v). Maar op andere oogenblikken, in de derde maniere, diept de liefde zich uit tot dat bewust onverzadigbaar, en daarom als de hel kwellend, maar toch ongeneeslijk en mateloos verlangend begeer, God met de luttele zielekrachten te beminnen gelijk heel de schepping te samen, ja gelijk het geen schepsel mogelijk is: naar de maat zijner oneindige liefde. Si kint wale, dat dese begerte te eruulne es verre bouen hare macht ende bouen menschelijke redene ende bouen alle sinne. Nochtan encan si hare niet gematen [inhouden] noch bedwingen nog gestillen! Si doet al datsi mach: si danket ende louet der minnen, si werct ende arbeit om minne, si sucht ende begert die minne, si leuert har seluen al op ter minnen! Al dit engheuet hare geene raste, ende dat es hare ene grote pine datsi dat moet begeren datsi niet en mach vercrigen. Ende hier omme moetsi bliuen in die weelicheit [droefheid] van herten, ende wonen in der ongenuechten. Ende so es hare alse of si al leuende steruet, ende steruende die pine van der helle gevuldeGa naar voetnoot*; ende al hare leuen es hellechtig ende ongenade ende ongenuechte van der vrees- | |
[pagina 722]
| |
lecheit der anxteliker begerten dier si niet genouch enmach gedoen noch oec gestillen noch gesaten [bedaren]! (fo 28v-29r). Uit deze ontzetting is geen hulp noch uitkomst dan door een ingestorte nieuwe kennis en liefde Gods, waarbij de ziel, in de nu volgende vierde maniere, moet werken ‘nadien dat hare wert gegeuen van onsen here’. Hier belanden we in de eigenlijk gezegde mystiek, in de passieve Godservaring. Hier ook ontbloeit voor goed het tractaat in zijn volle heerlijkheid. Ik meen dat zelden bij een mystieker de vreugd der eerste aanraking Gods, psychologisch en litterair gesproken, zoo mooi is geschilderd als in deze vierde maniere. Ik schrijf ze in haar geheel over. Noch pleget onse here ander maniere te gheuene van minnen, ende selcstont [nu eens] in groter waelheden, selcstont [dan weer] in groter welegheden [smart], daer wi nu af seghenGa naar voetnoot* willen. Selcstont [meermalen] gesciet, dattie minne sueteleke in der zielen verwecket wert, ende blideleke op ersteetGa naar voetnoot**, ende datsi har seluen beruert [zich beweegt] int herte sonder enich toe doen van menscheliken werken. Ende so wert dan dat herte so morweleke gerenen [geroert] van minnen, ende so begerleke getrect in minnen, ende soe herteleke beuaen [omhelsd] met minnen, ende so starkeleke bedwongen met minnen, ende so liefleke behelst in minnen, dat si altemale verwonnen wert metter minnen. Hier inne ghevuelt si ene grote naheit te gode ende ene onderstendeleke [wezenlijke] clarheit, ende ene wonderleke verwentheit [weelde], ende ene edele vriheit, ende ene verweende [weeldevolle] suetheit, ende een groet beduanc [geweld] van sterker minnen, ende een ouervloeddege volheid van groter genouchten. Ende dan ghevuelt si, dat al hor sinne sijn geheilicht in der minnen, ende har wille es worden minnen, ende datsi so diepe es versonken ende verswolgen int afgront der minnen, ende selue al es worden minne! Die scoenheit der minnen heeftse geten, die cracht der minnen | |
[pagina 723]
| |
heeftse verteert, die sueticheit der minnen heeftse versonken, die groetheit der minnen heeftse versuolgen, die edelheit der minnen heeftse behelst [omhelsd], die purheit der minnen heeftse ghesiert, ende die hoecheit der minnen heeft se bouen getrect, ende in hare geenicht also, datsi altemale der minnen moet wesen, ende niet anders dan minnen enmach plegen. Alse aldus haer seluen gevuelt in die oueruloedicheit van waelheit, ende in die grote volheit van herten, soe wert hare geest altemale in minnen versinkende, ende hore lichame hare ontsinkende; hare herte versmeltende ende al hare macht verderuende [te niet gaande]. Ende seere wert si verwonnen met minnen, datsi cumelike [ternauwernood] hare seluen can gedragen, ende datsi dicwile ongeweldich [onmachtig] wert haerre lede ende al hare sinne! Ende also gelijc alse een vat dat vol es, alsment ruret haesteleke oueruloyt ende vut welt, also wert hi haestelec sere gerenen [geroerd] ende al verwonnen van der groter uolheit hars herten, so datsi dicwile hars ondanxt vut moet breken (fo 29v-31r). Na dien lentebloesem der eerste mystieke ervaring, de sterke zomer der vijfde maniere, met de afwisselende gloeden en stormen der verrukking en de groote verwonding door de schicht der Minne. Selcstont [meermalen] gesciet, dat die minne in der zielen starkeleke verwecket wert, ende stormeleke op ersteet met groten geruse ende met groter verwoetheit, alse ofte si met gewout [geweld] therte suleGa naar voetnoot* breken, ende sele trecken vut hare seluen ende bouen haer seluen in die ufeninghe van minnen ende int gebrukenGa naar voetnoot** [genieten] der minnen. Ende stout [sterk] wertsi oec getrect in die begerte teruulne die grote werke endeGa naar voetnoot*** die pure werke der minne, ochte terlangene die menichfoudige eischinghen [begeerten: het begeerde] van minnen. Ofte si begert te rustene in die suete behelsingen van minnen ende in die begerleke waelheit ende in die genuechlicheit van hebbinghen [bezit], so dat hare herte ende hare sin- | |
[pagina 724]
| |
ne dit sijn begerende ende erensteleke [ijverig] sukende ende hertelijke meinende [bedoelende]. Alsi hier in es, so es si so starc in den geeste, ende vele begripende [ondernemend] in therte, ende vromeger [wakkerder] and dien lichame ende spoedegher in den werken ende seere doende van buten ende van binnen, so dat hare seluen dunct, dat al werket ende onledig es dat an hare es, al es si oec al stille van buten. Met desen so gevuelt si so starc treckenisseGa naar voetnoot* van binnen, ende so grote verhangenheit van minnen, ende vele ongediuricheiden in der begerten, ende menegerande wee van groter ongenuechten; ofte si ghevuelt weelicheit [smart] van groten gevuelne der minnen selue, sonder enich waromme [reden], ofte van dien datsi sonderlinge eischende [verlangende] es met begerten in der minnen, ofte van ongenuechten der onghebrukelicheit [het niet genieten] van ninnen. Ondertusschen so wert minne so onghemate ende so ouerbrekende in der sielen, als har seluen so starkele ende so verwoedelike bernt [brandt] int herte, dat hare dunct dat har herte menichfoudeleke wert seere gewont, ende dat die wonden dagelix veruerschet werden ende verseert in smerteliker weelicheiden [pijnen] ende in nuer iegenwordicheiden [nieuwe voelbaarheid]. Ende soe dunct hare, dat har adren ontpluken, ende hare bloed verwalt [opbruischt], ende hare march verswiijnt [verzwindt], ende hare been [beenderen] vercrencken [verzwakken] ende hare borst verbernt, ende hare kele verdroget so dat hare anseijn ende al har lede gevuelen der hitten van binnen ende des orwoeds [storm] van minnen. Si gevuelt oec die wile, dat een gescutte geet diewile dor har herte toter kele, ende vort toten hersenen, alse of si hars sins gemissen soude. Ende also gelijc alse een verslendende vier dat al in heme trect ende verteert dat [dat het] uerweldigenGa naar voetnoot* mach, alsoe ghevuelt si dattie minne uerwoeddelike binnen hare es werkende sonder sparen, ende sonder mate ende al in hare treckende ende terende. Ende hier mede wertsi sere ghequetst ende har her- | |
[pagina 725]
| |
te sere gecrenct [verzwakt] ende al har macht verderuet [ontzenuwd]. Hare siele wert ghevoedt, ende hare minne gheuoestert, ende har geest verhangen. Want die minne es so hoghe bouen alle begripelicheit, datsi negeene gebrukelicheit [genieting] van hare en mach vercrigen. Ende van der weelicheide [smart] so begertsi selcstont [meermalen] den bant te brekene [testerven], niet [om niet] de enicheit der minnen te scorne [ontbinden]! Metten bande der minnen es si so sere deduongen, ende metter ommaten der minnen es si al verwonnen, so datsi ne can gehouden mate na redene noch geufenen redene met sinne, noch sparen met maten, noch geduren na vroetheit. So hare meer wert gegeuen van bouen, so si meer es eiscende [verlangende]; ende so hare meer wert uertoent, so si meer uerhangen wert in begerten naerre te comene den lichte der warheit ende der purhelt ende der edelheit ende der gebrukelicheit [genieting] der minnen. Ende altoes wert si meer ende meer getenet [geprikkeld] ende getrect ende niet genuget no [noch] gesadet. Dat selue dat hare meest tert [welt] ende quetst, dat selue est dat har meest ganst [heelt] ende sacht [stilt], ende dat hare sleet die wonde, dat geuet hare allene ghesunde [genezing] (fo 31r-33v). Dan komt, in de zesde maniere, de volle mystieke rijpheid. De stil triomfeerende heerlijkheid van een herfst vol licht en gouden loover, onder ruimenden hemel die weerkaatst in klaarheid van diep water. Si [die bruut ons heren] geuult dat die minne verwonnen heft al hare wedersaken [tegenstanders] binnen hare, ende datsi ghebetert heft die gebrekingen ende ghemeestert heft die senne, ende gesirt heft die nature ende gemeret ende gehoegt heftGa naar voetnoot* dat wesen [levensvoering] ende hars seifs altemale sonder wederseggen geweldich es worden, also datsi therte beseten heeft in sekerheiden ende gebruken mach in rasten, ende ufenen [zich in 't geestelijke bewegen] moet in vriheiden. Alsi hier in es, soe dunct hare alle dinc wesen clene ende licht te doene ende te latene, te dogene [lijden] ende te verdragene dat behoort ter werdichet der minnen | |
[pagina 726]
| |
End so es hare sachte har seluen te ufene in der minnen. Dan so geuult si ene godeleke mogentheit, ende ene clare purheit, ende ene geestelike sutheit ende ene begerlike vriheit, ende ene onderscedege wijsheit, ende ene sachte effenheit te gode. Ende dan es si gelijc ere husurouwen die hare husce wale heeft berigtGa naar voetnoot** [ingericht], ende wiseleke besceden [bestuurd], ende scone gheordineert, ende vorsienlike bescermt, ende vroedelike behoedt, ende met onderscede [oordeel] werct. Ende si doet in ende doet ute, ende si doet ende laet na haren wille. Also gelijc derre sielen, so es die minne binnen hare geweldelike regnerende ende mogendeleke werkende ende rustende, doende ende latende van buten ende binnen na haren wille. Ende also gelijc als die visch die swimnet in die wijtheit van der vloet, ende rast in die diepheit; ende als die vogel die vlieget in die gerumheit ende in die hoegheit van der locht: also gelijc geuult si haren geest vrieleke wandelende in die diepheit ende in die gerumheit ende in die hoecheit der minnen! Die geweldicheit der minnen heeft die ziele getrect ende geleidt, behuet ende besceremd, ende si heeft hare gegeuen die vroetheit ende die wijsheit, die swetheit ende die stercheit der minnen. Nochtan heftsi hare geweldicheit der zielen uerborgen tote dies male datsi in meerre hoecheit es geclommen ende datsi altemale hars selfs es worden ende dattie minen geweldeleker regneert binnen hare. Dan maectse minne so coene ende so vri, datsi en onsiet noch menschen noch viant noch ingel noch heiligen, noch gode selue in al haren doene ofte latene, inwerkene ofte in rastene, ende si ghevuelt wale, dattie minne es binnen hare, also wacker ende also sere werkende En toch, dit is het einde niet! De zevende maniere is de supreem ontvonkende avond na dien eenigen herfstdag. De ziel wordt boven alles heen en buiten zich zelve, en over alle andere Godsgenieting heen, uit de ontzettend gevoelde leegheid van alle ding getrokken in de eeuwigheid zelf der drieëne Liefde. Hier treffen we het accent dat de hoogste mystiek kenmerkt, en dat ons den schrijver doet noemen, naast Hadewijch en Ruusbroec, in 't gezelschap meer bizonder van Theresia: een grootheid. Wij schrijven dit sublieme cupio dissolvi geheel over. | |
[pagina 727]
| |
in der rasten des lichamen alse in vele werken. Si kent wale ende geuult dattie minne niet engheleget in arbeide noch in pine in die ghene daer si in regneert (fo 33-35). Noch heuet die salege ziele ene maniere van hoger minnen, die hare niet luttel wercs* geuet van binnen. Dat es, datsi es getrect bouen menschelicheit in minnen, ende bouen mensceliken sin ende redene, ende bouen alle die werke ons herten, ende allene es getrect met eweliker minnen in die ewelicheit der minnen, ende in die onbegripelike wijsheit ende die ongerusleke hoecheit; ende in die diepe afgronde der godheit die es al in alle dinc, ende die onbegripelec bliuet bouen alle dinc, ende die es onwandelec al wesende, al mogende, al begripende ende al geweldeleke werkende. Hier in es si so morueleke gesonken in minnen, ende so sterkeleke getrect in begerten, dat hare herte es sere douende [onstuimig] ende ongedurich van binnen: hare ziele vloiende ende doiende van minnen: hare geest uerwoedelike uerhangen van sterker begerten. Ende hier toe trecken al hare sinne: datsi wilt wesent int. gebruken [genieten] der minnen! Dit eischet si erensteleke [vurig] te gode, ende dit suct si hertelike van gode, ende dit moetsi sere begeren. Want minne enlaetse noch gecissen (bedaren) noch geresten, noch in vreden wesen. Minne trectse bouen ende si heltse neder; si versuetse saen (spoedig) ende si queltse weder: si geeft die doot ende brinct dat leuen: si geeft gesunde ende wont dan weder. Si maectse dul ende vroet der [haer] weder: aldus trect si in hoger wesen. Aldus es si geclommen met geeste bouen den tijt in die ewelicheit der minnen die es sonder tijt. Ende si es herheuen bouen menscelike maniere in minnen, ende bouen hars selfs nature in begerten daer bouen te wesene. Dat es hare wesen ende har wille, hare begerte ende haer minne in die sekere waerheit ende in die pure clarheit ende in die edele hoecheit, ende in die verwende [verrukkelijke] scoenheit, ende in die suete geselscap van den ouersten gheste, die al vloeien van oueruloedeger minnen, die sijn int clare bekinnen en int hebben ende int gebruken hare minnen! Die wile es daer bouen onder die geeste hare begerleke wandelinge, ende meest onder die bernende seraphine in die grote godheit! Ende in die hoge drieuul | |
[pagina 728]
| |
dicheit es hare liefleke rustinge ende hare genuechleke woninge. Si suctene in sire maiesteit, si volget heme daer ende sieten ane met herten ende met geeste. Si kint ene, si mintene, si begertene so seere, datsi necan geachten noch heilegen, noch menschen, noch ingle, noch creaturen, dan met gemeene minne in heme daer si al mede mint. Ende heme allene heft si vercoren in minnen bouen al ende onder al ende binnen al, so dat si met al der begerlicheit hars herten, ende met al der cracht hars geests, so begertsi heme te siene ende te hebbene, ende te gebrukene! Hieromme es hare ertrike een groot ellende, ende een starc geuancnisse, ende een sware quale! Die werelt uersmaetsi, erdrike uerwasset [verdriet] hare, ende datten ertrike behort dat en can hore noch gesuten noch genughen. Ende dat es hare een grote pine, datsi so uerre noet wesen ende so uremde scinen! Hare ellende enmach si niet vergeten, hare begerte enmach niet gestillet werden, hare uerlancnisse queltsi jammerlike! Ende hier mede wertsi gepassijt ende getorment bouen mate ende sonder genade! Hier omme es si in gret verlancnisse ende in starke begerte ute desen ellende [ballingschap] te werdene uerledecht ende van desen lichame ontbonden te sine! Ende so segt sie die wile met sereleken herten, alse die apostelGa naar voetnoot* dede, die seide: Cupio dissolui et esse cum Christo,, dat es: Ic begere ontbonden te sine, ende te wesene met kerste! Also gelijc es die siele in starke begerten ende in weeleker [smartvolle] ongeduricheit uerledicht te werdene, ende met kerste te leuene. Niet van uerdriete des iegenwordichs tijts, noch van ureesen des: toecomens vernoys [kwelling], maer allene van heileger minnen, ende van eweliker minnen so begert si niedeleke [hevig] ende doientleke [smachtende] ende sere verlancleke te comene in dat lantscap der ewelicheit, ende in die glorie der gebrukelicheit! Die uerlancnisse es in hare groet ende starc, ende hare ongheduren es swaer ende hart, ende hare pine es ontelleke groet die si van begerten doget [lijdt] - nochtan moet si in hopen leuen, ende hope doetse haken ende quellen [kwijnen]! Ay heilige begerte der minnen, wie staerc es uwe | |
[pagina 729]
| |
cracht in der minnen der sielen! Het es ene salige passie ende een scarp torment, ende ene uerhangen quale ende ene mordeleke doet ende steruende leuen! Dar bouen encansi noch niet comen, hier neder enmachsi noch geresten noch geduren, ende om heme te pensene encansi van verlancnissen niet gedragen, ende sijns tonberne gheeft hare van begerten die quale! Ende aldus so moet si leuen met groten ongemake! Hier omme eist [ie het], dat si noch enmach noch en wilt getroost werden, als die prophete seget: Rennuit consolari anima mea, et cetera, dat es: mijn siele ontsegt getroest te sine. Alsoe ontsegt si allen troest dicwile van gode selue ende van sinen creaturen. Want alle die rasten die hare daer af mogen gescien, dat sterket meer hare minne, ende trecket haer begerte in een hoger wesen, ende dat uernuwet hare verlancnisse der minnen te plegene, ende int gebruken der minnen te wesene, ende sonder genuechte in ellenden te leuenne. Ende so bliuet si ongesadet ende ongecosteghet [onbevredigd] in alien ghiften, om datsi noch daruen moet der iegenwordicheit hare minnen! Dit es een harde arbeidelec [zwaar] leuen. Want si niet getroestet hier en wilt werden, si en hebbe vercreghen datsi suect so ongehermegleke [rusteloos]! Minne heftse getrect ende geleidet ende geleret hare wege, ende daer heftsi geuolget getrouwelike. Dicwile in groten arbeit [last] ende in vele werken, in groter uerlamenisseGa naar voetnoot* ende in starker begerten, in menich ongeduren ende in groter ongenuchten, in wee ende in wale, ende in meneghe quale; in suekene ende in eischene [verlangen], ende in deruene ende in hebbene; in climmene ende in hangene, in volgene ende in na langene; in node ende in commere, in doiene [smachten] ende in uerderuene [te gronde gaan]. In grote trouwe ende in vele ontrouwen [gebrek aan vertrouwen], in lief ende in leet so es si in dogene [ijden] gereet! In doet ende in leuen wilt si der minnen plegen, ende int gevoelen hars herten dogetsi meneghe smert, ende om der minnen wille so begertsi dat lantscap te gewinne! Ende alseGa naar voetnoot** hare al dit elende heft besocht, so es in glorien al hare toeulocht: want dat es recht der min- | |
[pagina 730]
| |
nen werc, datsi dat naeste wesen [opperst liefdeleven] begert, ende datsi meest uolcht den naesten wesene, daer si der minnen meest in mach plegen. Hier omne wiltsi altoes der minnen uolghen, minne bekinnen ende minne gebruken! Ende dat enmach hare in dit ellende [ballingschap] niet gescien: daer omme wilt si te lande wert tiden, daer si haer woninge in heft gesticht ende daer si met minne ende met begerten in rest. Daer wert alre lettenisse af gedaen, ende si wert daer liefleke van lieue ontfaen! Daer salsi niedeleke [in-vurig] anesien datsi so morwelike heft gemint, ende si salne hebben te haren euweliken vromen, diensi so getrouwelike heft gedient; ende si sal sijns gebruken met volre genuechten dien si dicke in hare siele met minnen heft behelset! Ende daer sal si gaan in die bliscap hars heren, also sinte Augustijn seget: Qui intrat in gaudium domini, et cetera. Dat es: o here die in gheet in di, hi geet in die bliscap sijns heren ende hine sal heme niet ontsien [beducht zijn], maer hi sal hem hebben alre best in den alre besten. Daer wert die siele geenicht met haren brudegome ende wert al een geest met heme in onscedeliker trouwen ende in eweliker minnen. Ende die hem geufent heft in den tijt der gracien, die sal sijns gebruken in eweliker glorien, daer men niet anders en sal plegen dan louen ende minnen. Daer moete god ons alien toe bringen. Amen (fo 35v-40v). Zoo eindigt in een zang van ziel dit heerlijke tractaat van de Seven manieren van heileger minnen. Al zijn er hier en daar wat literaire stofjes op zijn glans, ik meen niet overdreven te hebben het aan parel te noemen die het volle zonnelicht verdiende, en naast de schatten van Hadewijch en de trezoren van Ruusbroec, ons bekoort door zijn echten eigen luister. Leuven, 1 Mei. L. REYPENS, S.J. |
|