| |
| |
| |
Stil leven.
VII.
- Miete, deze jurk is nu toch wezenlijk een beetje te kort.
- En een beetje te laag ook, zeker?
- Miete wipte op een stoel en vandaar op tafel, sloeg de armen als twee vleugels uit en begon om de bloemvaas heen te trippelen, terwijl ze zich in den spiegel bekeek.
- Cela commence trop tard et finit trop tôt, lachte ze met een veelzeggenden blik op hals en beenen.
- Toen sprong ze van de tafel af: sjwoeng, ineens, diep doorzakkend in de knieën, en zette zich weer in den armstoel tegenover Alice.
- 't Is maar een idee van jou, Alice; je loopt dag in dag uit met dien zwaren sluier voor je gezicht en die rokken tot op je hielen; ik zou zooiets niet uithouden. Zie je, jij bent nu: Mevrouw de Weduwe Jacques Dumoulin, van Alice Verhaeren is er niets meer over; en ik ben, ondanks alles, Miete Deroo gebleven: Miete tout court... ‘Slecht van klap, maar deftig van gedrag’, zooals een vriend van mijn man zeide. Over zichzelven hoor, niet over mij!
- Mietekelief, ik geloof bijna...
- Zeg het maar, klonk het aanmoedigend.
- Nou Miete, ik geloof haast dat je blij bent met je herkregen vrijheid.
Miete schoot in een lach.
- O, als 't anders niet is dan dat, dan hoef je niet zooveel omwegen te maken. Of ik blij ben of niet, weet ik eigenlijk zelf niet, maar pff... ik voel me veel vroolijker sedert een paar weken. Het laatste jaar is ellendig geweest, de laatste twee jaar; en nu ben ik een gescheiden vrouw. Dat is ook niet precies zoo'n behagelijke toestand, maar nu weet ik toch waar ik mee af ben. En aangezien de schuld niet bij mij ligt, kan ik nu toch ook niet in eens: hokus-pokus-klavertien, wie stekeblind-iskan-niet-zien, mijn manier van leven, van me te kleeden, van te zijn en te doen, van handel en wandel veranderen.
| |
| |
Trouwens, ik zou 't niet kunnen, al wou ik nog zoo graag.
- Neen, dat hoeft ook niet, maar om mij plezier te doen...
- Nu vooruit, Alice, om jou plezier, te doen, zal ik dezen rok wat uitleggen, maar een volant of een tulle aan mijn hals, daar begin ik niet aan, dat bederft het heele effect.
Ze zaten met hun beiden in de verandah, wachtend op Bébé en Toto, die thuis van school moesten komen om koffie te drinken.
Alice streek zacht over het krip van haar rouwkleed en haar treurige blik dwaalde van Jacques' portret naar Miete's opgewekt gezichtje.
Arme Miete. Haar man had willen scheiden om de gewone reden: een andere vrouw. En zij had niet gewild: ‘We zijn Katholiek en het huwelijk is onverbreekbaar, anders met genoegen’, had ze verklaard. Toen had hij, om haar te dwingen, hun leven tot een hel gemaakt, misschien uit wraak, misschien in de hoop haar tot excessen te brengen. En zij had toegestemd in de scheiding, die in der minne geschikt was, nu drie maand geleden, juist eenige dagen voor den vrij plotselingen dood van commandant Dumoulin, die in het voorjaar aan griep bezweken was.
Nu was het weer zomer en ze zaten beiden in de verandah van het gezellige huis in de Seutinstraat, dezelfde verandah, waar ze als kinderen met haar poppen hadden gespeeld, als jonge meisjes haar uitzet geborduurd hadden, en later samen aan de luiermand gewerkt.
- Zeg Mieteke, nu zitten we hier beiden, weer nagenoeg in denzelfden toestand. Ons leven heeft toch op sommige punten veel overeenkomst.
- Nu, deed Miete cynisch, dat is maar zooals je het opvat. Je hebt meer geluk gehad dan ik, hoor!
- O ja, stemde Alice onmiddellijk toe. Ik heb de kinderen en niets als goede herinneringen, dat weet ik wel.
- Enfin, ik had dan later aan mijn kind moeten vertellen: niets vertellen natuurlijk, en nog een leugen verzinnen om de situatie van den papa te redden. Neen, 't is maar goed, dat ons kindje heelemaal niet heeft willen komen... Alice mijn schat, laten we nu eens praten over de noodzakelijkheid van een zomervacantie,
| |
| |
ergens waar 't leuk en druk is. Het laatste jaar is 't voor jou toch ook maar tobben geweest. Ga je morgen mee naar den schouwburg? Munt of Parc?
- Mieteke toch, Alice wees op haar zwarte japon. Zou je niet eens een oogenblikje bij hetzelfde onderwerp willen blijven?
Miete kneep haar oogen dicht, alsof ze zich inwendig verkneukelde van pret, strekte haar beenen uit en tipte met teenen en hakken tegen elkaar.
- Hé, vanavond heb ik zoo'n zin om te gaan dansen, dat voel ik vooruit al... Nou, om bij hetzelfde onderwerp te blijven: we gaan er beslist met ons vieren tusschen uit, hoe eerder hoe liever; zoodra Bébé en Toto, als rechtgeaarde kinderen hunner onverbeterlijke ouders, met roem en lauweren, kransen en boeken overladen van de prijsuitdeeling komen. We gaan naar Westerloo, of Lancklaer, stiller en braver kan het niet, of naar Genck, of Anseremme. Hè ja, laten we naar Anseremme gaan. Frankrijk en Engeland hebben we tijdens den oorlog genoeg gezien, Holland wordt te duur. Vivat het vaderland, bij gebrek aan beter!
- Mij goed, maar we praten er nog wel eens over. Het is misschien niet kwaad voor de kinderen. Ik ben te stil en te droevig voor ze, dat merk ik zelf wel. Kinderen zijn niet egoïst, maar ze vergeten gauw, en ze kunnen nu eenmaal niet tegen treurigheid. Soms, Mieteke..., aarzelde Alice.
- Soms?
- Alice slikte even, drukte beide handpalmen tegen haar oogen om de tranen te bedwingen en haar stem klonk heesch:
- Ze zijn liever bij jou dan bij mij, omdat je vroolijk en druk met ze bent. Als er vrienden van ons hier komen of eenvoudig maar dokter Dehaeze, die zich nog al gauw ongerust maakt over Bébé, dan zijn ze ook zoo uitbundig blij. Maar ik ben niet jaloersch hoor, ik ben volstrekt niet jaloersch... ik tracht het niet te zijn, besloot ze met bevende lippen.
- Mannen en kinderen zijn precies eender, decreteerde Miete, ze moeten de pret en het lekkers van 't oogenblik hebben. En de vrouwen zijn arme slachtoffers: de goeden zooals jij en ik treffen het altijd miserabel in dit leven. Wat daarom nog niet beteekent, dat ik met iedereen zou willen ruilen, besloot ze inconsequent.
| |
| |
- Nee-nee, ik heb het niet miserabel getroffen, weerde Alice rustig af. Het grootste verdriet, wat me overkomen kon, is me overkomen, maar dat is toch eigenlijk niet wat je noemt ‘ongelukkig zijn’. Het eenige, wat me nu zoo spijt is, dat het laatste jaar eigenlijk niet zoo heel prettig is geweest.
- Solidariteitsgevoel, omdat ik in de nesten zat, troostte Miete goedmoedig. Scheelde er anders wat aan? vervolgde ze onnoozel. Na je operatie was je anders toch zoo frisch, en vroolijk, en fleurig, als ik je ooit gekend heb?
- Dat verblijf in de kliniek en mijn operatie is de laatste tijd van ongestoord geluk geweest, zuchtte Alice. Nadat ik teruggekomen ben is het nooit meer geweest zooals vroeger.
- Zoo-oo, deed Miete nauwelijks hoorbaar. Ze was nu volkomen ernstig en luisterde, luisterde met heel haar ziel.
- Neen, vervolgde Alice, het wantrouwen was tusschen ons en dan begrijp je elkaar niet meer. Jij moet weten, wat dat is.
En óf, en met reden, ontglipte het bijna op den gewonen spottenden toon aan Miete's loslippig mondje, maar ze hield zich bijtijds in:
- Het wantrouwen is een dom ding, en zoolang je geen bepaalde bewijzen hebt..., maar heel vast klonk haar stem niet.
- Niet waar? sprak Alice weemoedig. Maar er schijnt niets aan te doen te zijn. Ik heb er zoo door geleden. Op het laatst ging al mijn vroolijkheid en zelfvertrouwen op den loop.
- Denk je niet, dat dit een beetje dom van je geweest is?
- Ik kon er niets aan doen. Ik heb rust en vrede en liefde noodig om te gedijen... Arme Jacques,... maar nu weten we beiden beter. Och, het was eigenlijk alweer in orde de laatste maanden hoor, zóó lang heeft het niet geduurd, maar tóch...
Miete was opgestaan: ze leunde nu tegen het houtwerk der opengeslagen tuindeuren, zenuwachtig beet ze op haar lippen, tikte met den voet op den grond en knelde de handen in elkaar. Na een poosje keek ze om.
Alice staarde droomerig den tuin in, haar zachte bruine oogen vol herinneringen van liefde en verlangen.
| |
| |
Het ronde gezichtje was zoo spits geworden, vond Miete, en de bruine krulletjes om haar slapen, waar nooit spelden of golfijzers voor noodig waren, hadden hier en daar een fijnen zilveren weerschijn.
- Enne... zeg, indien Alice niet zoo verzonken was geweest, zou ze gemerkt hebben, dat nu Miete's stem heesch en schor klonk, enne... zeg, er was toch eigenlijk geen reden voor dat, datte... wantrouwen wel?
- Welnee Miete, heelemaal niet, het was allemaal onzin. Dingen verkeerd en anders uitgelegd dan ze bedoeld waren, - met opzet of uit domheid scheef overgebracht, - toespelingen, - misschien uit gekheid gemaakt, - maar dat alles had onkruid gezaaid. Ik heb later dikwijls gedacht, dat als een mensch geen rust heeft met zich zelf en zijn eigen geweten, of desnoods maar met zijn eigen hart en gemoed, hij heel gemakkelijk in zulke tijden anderen kwaad berokkent.
- Precies, gesproken als een boek, beaamde Miete, onmiddellijk in haar gewonen luchtigen toon terugvallend, en aangezien er immers geen reden bestond voor dat wantrouwen, zou ik alle akelige gedachten maar opzij zetten. Zoo'n onweerswolkje is overal wel eens voorgekomen. Maar bij jullie haperde er waarschijnlijk nooit iets aan, en dan tel je een kleinigheid veel zwaarder... Kindlief, in den oorlog hebben we zooveel geschiedenissen beleefd: Jacques was toch een beste jongen.
- Alice keek verwonderd op: ze begreep niet, waar die bemerking eigenlijk op sloeg, maar in het oogenblik dat ze uitleg wilde vragen, hoorde zij den sleutel omdraaien en de stemmetjes van Toto en Bébé helmden in de gang, gesecondeerd door de alt van Virginie.
Ze rouwden in 't wit, Toto met een zwarten matrozenkraag en Bébé met tafzijden strikken, en ze zagen er bijna uit als toen ze, een jaar geleden, om hun lijdend moedertje dansten. Wie had gedacht, dat er zulke veranderingen op til waren, en hoe dwaas waren ze allemaal geweest, om ooit een oogenblik tegen haar operatie op te zien, dacht Alice. En zooals de kinderen nu op Tante Miete toesprongen, zoo waren ze ook eens op dokter Dehaeze toegehold, de eerste maal dat hij haar kwam bezoeken na haar terugkeer, en in de volle blijdschap deelend van het hereenigd gezin, had hij Toto op zijn rug laten klauteren, Bébé op zijn arm genomen en de hand op haar schouder leggend, gevraagd:
| |
| |
- Wie bedankt er nu den brommigen ouden dokter, die Mamaatje zoo gauw weer thuis heeft laten komen?
- Ik! Ik! Ik! hadde ze alle drie om strijd geroepen, maar toen was Jacques binnengekomen en de stemming was verbroken geweest.
- Alice, hier zijn we, we leven ook nog! Niet zoo zitten soezen, vermaande Miete, die met de twee kinderen uit den tuin terugkwam. En we hebben vergeten tafel te dekken. Virginie mopper eens op ons! Krijgen we van de nieuwe confiture?
- Bébé kwam zachtjes op haar moeder toegeloopen:
- Mamaatje, vleide ze, lief, klein, zoet Mamaatje.
Ze ging op haar moeders schoot zitten en Alice drukte haar gelaat in de fijne blonde krullen van het kind, waarop Toto plotseling van Miete wegrende en met jongensachtige onstuimigheid op haar rug sprong.
- Aller- aller- allerliefste Mama! dolde hij met beide armen om haar hals.
Alice keek naar haar vriendin, die hun drieën toelachte: arme eenzame Miete.
- Zeg tante Miete, begon Toto, toen ze een kwartiertje later aan hun boterhammen bezig waren, weet U dat er iemand bij ons in huis komt?
- Zoo? En wie dat? De knecht van Sinterklaas?
- Nee-ee, deed Bébé verschrikt, die woont immers in Spanje. En ik geloof dat je Mijnheer Sint-Nicolaas moet zeggen.
- Dat is waar ook. Par le petit dolgt Monsieur Saint-Pierre, zingt Botrel immers. Nu, wie komt er dan? Tante Miete?
- Die is er immers al. Nee, raad U nu eens ernstig, viel Toto wijsneuzig in de rede.
- Is 't een heer of een dame?
De beide kinderen keken onthutst naar hun moeder.
- Nou, geven jullie eens antwoord.
- Geen van beiden, lachte Toto.
- Geen van beiden. Noch visch noch vleesch dus. Ik heb het, maar ik zeg het niet!
- Hè jawel. U moet eerlijk doen. U was nu aan 't raden.
- Nu dan, Toto, ik zal het aan je oor fluisteren, kom maar hier.
| |
| |
En heel hard over de tafel roepend, maar toch tegen de oorschelp van den kleinen jongen:
- Kleinduimpje met Sneeuwwitje!
- O tante Miete, tante Miete! Ze gierden allebei van de pret, en Alice voelde des te pijnlijker hoe de jeugd haar vroolijkheid missen moest.
- Nee, geen van beiden. Nee, nee, het is zuster Mathilde!
- Heu! schrok Miete, hoe komen jullie daar bij? Straks vertel je me nog, dat Mama de heks van de Amersfoortsche heide te logeeren heeft gevraagd.
- Wie is dat, tante Miete?
- Een Hollandsche dame, waar ik tijdens den oorlog kennis mee heb gemaakt, en wier geschiedenis ik je bij gelegenheid, over een jaar of tien, wel eens vertellen zal. Zeg Alice, vervolgde ze met een knipoogje, straks helder je me die zaak wel eens op, hè? Je voelt je toch goed, verder?
Alice knikte geruststellend en Miete meende een uitdrukking van wrevel in haar oogen te ontwaren.
- Mogen we gaan spelen, we zijn klaar, stelde Toto voor. Tante Miete, gaat U mee den tuin in?
- Straks, straks, de groote menschen blijven eerst nog een beetje hier zitten, weerde Alice af, voelend, dat ze Miete uitleg schuldig was.
- Ik ben er nog niet toe gekomen er over te spreken, eigenlijk zie ik er een beetje tegen op. Je weet wel, Zuster Mathilde, die lange stille Zuster, die mij 't vorig jaar verpleegd heeft.
Miete knikte:
- Jawel, ze kon mij niet uitstaan.
- Och Miete...
- Heusch Alice! Word nu niet zoo suikerwaterachtig. Sedert je in den rouw bent, wil je maar alles van iedereen goedpraten, dat wordt saai op den duur. Dat nonnetje had een hekel aan me, omdat ik gewoonlijk te laat kwam op het bezoekuur en me poederde voor ik bij je wegging. Vraag het haar maar eens, ze zal niets verwonderd zijn te hooren, dat ik gescheiden ben.
- Nu, en er klonk iets ongewoon hards in Alice's stem, en ik ben niets verwonderd geweest te hooren, dat zij de Orde verliet.
- Wat is 't nu? De Orde verlaten? Alice, je krijgt me een stel vriendinnen, hoor!
| |
| |
- Het is geen vriendin, hernam Alice snel. Bij de Dames de la Charité Maternelle zijn de verbintenissen maar van jaar op jaar geldig: Zuster Gertrude, die me ook verzorgd heeft, was van plan heen te gaan om Carmelietes te worden als haar tijd om was, en sprak daarover met mij in het bijzijn der Overste. Mathilde had dus volkomen 't recht haar klooster te verlaten, en blijkbaar is dat volgens haar geweten noodig of wenschelijk geweest. Het is geloof ik, een ernstige godsdienstige vrouw. Ze zal zich nu op particuliere verpleging toeleggen. Ze had gelukkig diploma A. en B. voor ziekenverpleging en heeft tien jaar praktijk achter den rug. Nu wil ze studeeren voor verpleegster-bezoekster. Dat duurt zes maand: intusschen moet ze stage doen, kan niets verdienen. En dien tijd komt ze hier in huis.
Het klonk alles zoo kort, afgemeten en zakelijk, zoo heelemaal in strijd met het gewone doen van de huiselijke, moederlijke Alice, dat Miete er het hare van moest hebben.
- Maar Alice, waarom heb je je dat op den hals gehaald! En dan, als je er geen, zin in hebt! En je hebt er absoluut geen zin in, dat zie ik aan je gezicht. Als je 't nu nog voor gezelligheid deed, of voor aanspraak, of zoo.
- Als ze verpleegster-bezoekster is, en Miete merkte aan de juistheid der gegevens in een vak, waarin Alice toch eigenlijk evenmin thuis moest zijn als zijzelve, dat het een weloverlegde en vooraf geregelde zaak gold, dan kan ze dadelijk een aanstelling krijgen van het rijk. 't Is echter ook mogelijk, dat ze in vrije verpleging blijft gaan: verscheidene doktoren zouden haar gaarne aanbevelen. Maar als ze in de wereld wil blijven, dunkt me een staatsbetrekking zekerder voor haar.
- Nou, je bent wel op de hoogte. Heeft ze je geraadpleegd?
- Ik heb haar een paar keer gesproken. Doktores de Ramac was het komen vragen en ik kon moeilijk weigeren. De beide Ramac's vervangen onzen dokter wel eens, in vacanties en zoo, en Ghislaine heb ik vroeger oppervlakkig gekend. Dokter Dehaeze, die er zich zelf niet mee bemoeien kan, omdat Zuster Mathilde op de kliniek was, waar hij opereert, en je weet hoe gemakkelijk er gebabbeld wordt, had ze aan de Ramac's aanbevolen en er, denk ik, wel bijgevoegd, dat ze bij mij een poosje logeeren kon.
| |
| |
- En toen heb jij, goedzakkig, maar dadelijk ja en amen gezeid?
- Och Miete, hoe weinige vrouwen kunnen, als ze met twee kinderen achterblijven, zoo onbezorgd leven als ik, hè? Dan ben je toch ook wel min of meer verplicht een ander te helpen. En haar ouders zijn dood, zij heeft geen eigenlijk tehuis meer. Wel familie, maar wat beteekent familie dikwijls in zulke gevallen? Enfin, ik heb het nu eenmaal aangenomen: maar het is niet voor vast, 't is maar tijdelijk.
- Alice, ik sta er verstomd van, en dat zegt wat! Waarom heb je er mij niets van gezegd? Je dacht wel, dat ik het af zou keuren.
- Neen, poogde de jonge vrouw losjes te doen, het heeft in een paar dagen zijn beslag gekregen, in den loop dezer week. En jij bent zoo'n onregelmatig werkwoord, we hadden je weer in geen tijden gezien. Zeg, later, als ze in de verdiensten is, kon je haar misschien jou bovenste verdieping afstaan, als je toch bij je plan blijft, om een gedeelte van je huis te verhuren.
- Niet graag, doch ik zal wel moeten. Verhuizen is niet alles, en op kamers gaan wonen, dan boer je zoo achteruit, maatschappelijk, hè? 't Is zoo al welletjes. Stel maar gerust voor of ze dadelijk bij mij komt, want ik merk wel, dat jij er niets geen lust in hebt.
- Neen Miete, nu kosteloos inwonen en later tegen betaling, dat is voor je beiden een gedwongen verhouding. Zuster Mathilde komt hier logeeren, dat is heel iets anders. Als ze haar leven ingericht heeft, kan ze zien wat ze doet.
- Hm, Miete keek den tuin in met een blik, die Alice plotseling herinnerde aan de wijze waarop ze indertijd langs Jacques heen kon kijken, en die zij toen nog niet kende als een uiting van verholen afkeuring.
- Maar we gaan er toch uit in de zomervacantie, hoor. Ik schrijf vandaag naar Anseremme en naar Westerloo, of heb jij voorliefde?
- Nee, zuchtte Alice moedeloos, mij is alles eender.
- O kind, dàt duurt niet, troostte Miete plotseling weer opveerend, die periode heb ik ook gehad, maar daar kom je overheen.
- Ik zal er nooit over heen komen, Miete.
Ze steunde met beide ellebogen op haar knieën en
| |
| |
de tranen vloeiden zacht op de handen, waar haar gezicht in rustte.
Miete knielde naast haar neer, drukte het figuurtje, dat zijn mollige ronding verloren had, tegen zich aan, en streek bemoedigend over het gebogen hoofd.
- Kom lieveling, je hebt de kinderen, je moet... je moet...
Alice zag op en ook over Miete's gelaat, waar ondanks het fijne poederwaasje de zomersproeten guitig doorschemerden, vloeiden groote droppels.
- We zijn me een stel, zuchtte Miete grappig-gelaten. We moesten aan Yoghourt beginnen of aan Ovomaltine. Ik ben overtuigd dat we 't beiden noodig hebben..
| |
VIII.
Mathilde zat in den schommelstoel bij het opengeslagen raam. Het was een mooi vertrek: witgelakte meubels en rose-met-blauw behang en gordijnen, de vroegere jonge-meisjeskamer van Alice Verhaeren, die tot haar beschikking was gesteld.
Op dezen overtrokken dag, niet warm, zooals trouwens de heele zomer tot nu toe, genoot ze van het stilzitten hier, van het niets doen, nergens op moeten letten, nergens aan hoeven denken, overal aan mogen denken, eindelijk volkomen tot rust geraken.
Na meer dan een jaar tobben had zij dan besloten terug te keeren in de wereld, en zelve was zeer verwonderd over, hoe gemakkelijk dit alles gegaan was. Men had het haar ontraden, in het algemeen, maar niemand had haar eigenlijk tegengewerkt en de meeste afkeuring was nog van den kant harer familie gekomen. Ze begreep dat nu heel goed: het was een stoornis in hun gewonen gedachtengang, in hun rustig verloop van alledaagsch leven, met hard werken, kleine zorgen, de voortdurende bekommernis om rond te komen zonder schulden te maken eerst; wat later, om de kinderen behoorlijk op te voeden naar staat en stand, en nu die groot werden, om iets meer terzijde te leggen voor den ouden dag. Haar broers en zusters waren allemaal brave, beste, degelijke doorsnee-menschen, die hun plichten vervulden tegenover God, de maatschappij, hun gezin en zichzelf. Eigenlijk was het juister de volgorde omgekeerd te nemen. Ontrouw, oneerlijkheid was hun vreemd: de vrouwen hiel- | |
| |
den van haar mannen en de religieusen bleven in haar klooster. Ze waren te goedaardig om een hard oordeel te vellen, maar een diep zieleleven hadden ze geen van allen en wat bij anderen kon omgaan, daar begrepen ze weinig van en ze stelden er ook geen belang in. Ze hadden Mathilde heel gewillig aangeboden bij hen in huis te komen, maar Luik trok haar nu volstrekt niet meer aan, en toen had haar oudste broer, in overleg met de anderen, haar een behoorlijke geldsom overgemaakt voor de eerste maanden. Meer konden ze niet voor haar doen, zedelijk noch stoffelijk.
Ze had het als een vingerwijzing van de Voorzienigheid beschouwd, toen doktores de Ramac tegen haar zeide:
- U hebt wat rust noodig, vind ik. Mevrouw Dumoulin, die zich Uwer herinnert uit de kliniek, heeft U voor onbepaalden tijd te logeeren gevraagd.
Alice Dumoulin-Verhaeren... haar voorgevoel had haar dan toch niet bedrogen: toen de jonge vrouw, een jaar geleden bijna, in de kliniek kwam, had zij geweten, dat hun levens elkander niet toevallig kruisten, om dan weer uiteen te gaan. Zij had dadelijk sympathie, genegenheid voor haar opgevat, vermengd met een ander gevoel. Wat was dat eigenlijk? Iets als een behoefte om te beschermen, te verbeteren, zelfs een neiging tot afkeuren. zooals zij dat ook wel eens waar had genomen van de zijde van den man in gelukkige huwelijken. Waaruit ontsproot zoo'n gevoel? Misschien enkel uit de innerlijke bewondering voor het mooie, en lieve, en bij uitstek vrouwelijke, dat van sommige wezens uitgaat.
En daarbij het zonnige, kinderlijk-onbezorgde van Alice in een tijd, toen zij, Mathilde, zich in alles beheerschen en bedwingen moest. Toch had zij gauw genoeg bemerkt, dat dit vrouwtje met haar zachte stem en haar meegaandheid een heel sterke persoonlijkheid bezat, even sterk als zijzelve misschien. En hoe lijnrecht haar beider karakters ook tegen elkander ingingen, toch konden ze goed met elkaar overweg, al had Mathilde zich niet kunnen weerhouden haar soms de les te lezen in tegenwoordigheid van haar man, juist omdat de doktoren haar zoo op de handen droegen. Was Alice Dumoulin dan eigenlijk een buitengewone persoonlijkheid? De overdreven toeloop van bezoek, de dagelijks hernieuwde bezendingen bloemen en cadeaux hadden haar soms geërgerd.
| |
| |
Maar ze was de laatste jaren buitengewoon prikkelbaar geworden. Dat zou nu stilletjes overgaan.
Ze herinnerde zich den dikwijls verwonderd-vragenden blik in de groote oogen van Alice Dumoulin, die na de operatie hun vochtige glanzing verloren hadden, en sindsdien zoo innigblij en zielsvergenoegd de wereld inkeken, ook toen zij nog dagen en nachten menigmaal in hevige pijnen lag.
Het had haar soms gehinderd. Deze patiente was te lief, te zacht, te geduldig, te opgewekt. Dat was comedie: zóó kon de ware aard niet wezen. Dit was een houding, die ze had aangenomen, omdat ze paste bij haar kindergezichtje en haar losse krullen...
Mathilde glimlachte er nu zelve weemoedig om. Was het genegenheid geweest, of was het afgunst, vrouwelijke jalouzie, die toen in haar die bijzondere belangstelling voor Mevrouw Dumoulin verwekte?
Drie maand geleden kwam dokter Dehaeze op een morgen zeer somber gestemd in de kliniek. Hij bleef op den overloop staan, voor kamer acht-en-dertig, ze wist nog goed, dat dit de kamer was, waar Mevrouw Dumoulin gelegen had, en zeide kortaf:
- Commandant Dumoulin is gisteravond gestorven.
- Commandant Dumoulin?!
- Ja, de vader van Bébé en Toto. U kende hem immers?
Meer woorden waren er tusschen hen niet gewisseld. Dokter Dehaeze was nooit heel spraakzaam; Mevrouw Dumoulin was een van de weinige patienten, bij wie hij soms iets langer bleef toeven, dan volstrekt noodzakelijk was en Mathilde kleurde even fel bij de pijnlijk opschietende gedachte, hoe zij daarover enkele malen bijna hatelijke toespelingen had gemaakt, als commandant Dumoulin bij zijn vrouw was. Die had er dan een grapje tusschengegooid, maar ze had het nerveuze bijten op zijn snor bemerkt en een gevoel van wroeging nadien niet kunnen onderdrukken. Alleen Alice had daar stil gelegen met haar blijden blik en argeloozen glimlach.
Waarom zou Mevrouw Dumoulin nooit meer teruggekomen zijn in de kliniek om haar op te zoeken?
Veertien dagen of drie weken na haar vertrek had zij een officieele visite afgelegd aan het huis, de Overste bedankt, de kliniekzusters en de wachtzuster, en een bouquet in de kapel neergelegd. Daar was het bij gebleven.
| |
| |
En toen ineens dat voorstel van doktores de Ramac.
Ze was, nadat ze het klooster verlaten had, bij een van de Ramac's patienten in huis gegaan: een dame van middelbaren leeftijd, die een verpleegster in huis wenschte voor een week of zes, en het erg op haar begrepen had. haar ook wel voor goed had willen houden, tègelijkertijd als ziekenverpleegster, als juffrouw van gezelschap, als kamenier en ter ontlasting van haar humeur, beweerde doktores de Ramac, die tegenover haar patienten evenals ten opzichte van haar collega's, haar meeningen nog al luidop verklaarde, reden waarom het tusschen haar en den meer teruggetrokken dokter Dehaeze wel eens tot schermutselingen kwam.
Wat een heerlijk vooruitzicht opende zich door dit voorstel. Mevrouw Dumoulin leefde alleen, ze was een heel jonge, heel mooie weduwe, een vrouwtje, dat ze lief en sympathiek vond. Twee alleraardigste kinderen. Waarschijnlijk een gezellig intérieur, waar haar komst; na het droevige sterfgeval, een zekere opbeuring en afleiding zou brengen. Misschien had de gezondheid der jonge vrouw geleden, waren haar zenuwen geschokt, en kon zij, Mathilde, er nu veel goed doen; althans haar invloed en tegenwoordigheid zouden opwekkend en bemoedigend werken. Wie weet, misschien kon zij een zekere richting geven aan die drie levens, de moeder en haar kinderen, die zoo wonderlijk ineensmolten, dat zij somtijds op gelijke hoogte schenen te staan, en de adoreerende gedienstigheid van de oude meid-huishoudster weinig onderscheid maakte tusschen het kind, dat zij had opgebracht, en de twee, die zij nu weer hielp opvoeden. Met hare neiging tot regelen en ordenen had zij er al dadelijk een nieuwe taak in gezien, met op haar schouders rustende plichten, en hare behoefte tot heerschen met zachte autoriteit, die haar van jongs af in de ziekenverpleging zoo te stade was gekomen, leefde heftiger op.
En dan weer huiselijk leven. In een gezin wonen, min of meer tot een familie behooren, al was het dan maar tijdelijk. De bedrijvigheid meeleven van elken dag, het kleeden en schoolgaan der kinderen, het winkelen en boodschappen doen voor een huishouden, het overleggen voor keuken en onderhoud, het aankoopen doen en nazien der bestellingen, dat haar zulk een genot was, als ze het eens voor het klooster of de kliniek moest doen...
| |
| |
ja, doktores de Ramac had gelijk, ze kon het nu, in deze omstandigheden niet beter treffen. Wie weet welk een behoefte Mevrouw Dumoulin aan steun had! En haar hart zwol van genegen erkentelijkheid voor Alice, die haar dit edelmoedige aanbod deed, en zij nam zich harerzijds voor zooveel hulp, raad, en bijstand te verleenen, als in haar vermogen lag...
Zoo dacht ze eenige weken geleden.
Hoe geheel anders was het gegaan.
De ontvangst eerst al in den bronskleurigen salon, zoo heelemaal ingericht voor en door jonge gelukkige menschen, waar Mevrouw Dumoulin haar opwachtte, in haar ernstig zwart kleed een scherpe tegenstelling vormend met haar omgeving.
De begroeting was vriendelijk, innemend, hartelijk zelfs, maar zoo heelemaal de gastvrouw, die bezoek ontvangt. Zoo volstrekt niet een stuurloos, moegeschreid, half versuft wezentje, kinderlijk hulpbehoevend door haar rouw, maar zoo volkomen ‘Mevrouw de Weduwe Dumoulin-Verhaeren’, de absolute meesteres des huizes. Dan het voorgaan door de lichte woning naar de tweede verdieping. De eerste gingen zij voorbij, zonder dat Alice er naar taalde de deuren te openen om haar het heele huis te laten zien, wat haar toch dadelijk meer een gevoel van eigen-zijn zou hebben gegeven. Ze wist wel, uit de verhalen van de Zusters, die in verpleging gingen buitenshuis, vooral in kraamverpleging, dat dit de eerste opwelling der huisvrouw was. Als men de woning kent, kent men de menschen en de gebruiken bijna meteen. Geen spoor hiervan: Mevrouw Dumoulin schreed voor, besteeg de trappen, en op de tweede verdieping opende zij de deur der groote voorkamer, die heelemaal voor haar was ingericht, waar ze, volgens Mevrouw, van gebruik kon maken, voor zoolang zij verkoos. Het Engelsche ledikant met de gehaakte sprei, de linnenkast met het naïeve jonge meisjesparfum, dat er nog in hing, de welvoorziene waschtafel en het schrijfbureau in denzelfden stijl, alles wat zij wenschen kon, vond ze hier. Een groot kruisbeeld boven het bed, twee heiligen op de kast, een Hollandsche schoorsteengarnituur, tot Eau de Cologne in de flacons, wat bloemen in de vaas op de schrijftafel, een aantal boeken op het rekje, en een schommelstoel bij het raam.
- Denkt U, dat U het hier vinden kunt? vroeg
| |
| |
Alice vriendelijk. Kijk, Virginie heeft uw koffertje al boven gebracht.
- O ja, Mevrouw, dank U wel, het is uitstekend. Eigenlijk veel te mooi.
- Neen, dat is gekheid, het is mijn vroegere jongemeisjeskamer, het doet denken aan de kliniek, zoo licht en wit, vindt U niet? Achter is het de gewone logeerkamer; later is deze voor Bébé. U zult zich zeker willen installeeren: Virginie zal U dus het gouter boven brengen. Wij soupeeren om zeven uur, zooals iedereen, maar als U eerder beneden wilt komen: ik zit gewoonlijk in de verandah met Toto en Bébé.
Het kon niet beleefder, het kon niet innemender, maar het kon ook niet vormelijker en meer op een afstand.
O, hoe had ze haar benijd, Mevrouw Nyssens, die zich kenmerkte door haar onregelmatige bezoeken in de kliniek, op de onmogelijkste uren van den dag. Mevrouw Nyssens-Deroo - ‘tante Miete’ gilden de kinderen - die Zaterdags daarop was gekomen en tegen wie men al in de vestibule geroepen had:
- Miete, Miete ben je daar eindelijk! Toe bak jij de wafels eens verder, Virginie moet even strooisuiker gaan halen en ik ben met Toto aan zijn schoolwerk bezig.
En de kinderen in duo:
- Wie doet er ons in bad: tante Miete of Mama?
Van hulp verleenen, van invloed uitoefenen, van moreelen steun verstrekken, van leiden of opbeuren, dààr was hier geen sprake van, zelfs niet van huisgenoote zijn of familielid. Zij, Mathilde was de logée: een logée met wie men erg medelijden had, maar men was te kiesch om haar dat te toonen, en met wie men volstrekt niet verlangde op al te vertrouwelijken voet te geraken, maar men was te welopgevoed om dat te laten merken. Zij werd door Virginie, die in haar eigen omgeving heel wat mans bleek en het huis keurig in orde hield, uitstekend bediend, zij werd door Alice zoo vriendelijk en voorkomend behandeld als haar afgetrokkenheid het toeliet; de kinderen waren aardig en hartelijk, maar o hemel, ze zou den strik in Bébé's krullen nog niet durven rechttrekken, of een aanmerking maken als Toto broddelde op de piano. Nu Mama Alice was er dan ook zelve voordurend bij, en zoowel haarlinten als piano-oefenin- | |
| |
gen vereischten haar onafgebroken toezicht, dank zij den onstuimigen aard van haar zoon.
Zij, Mathilde, hier in dit huis iets regelen of ordenen, zij, Mathilde, zich in dit huis onontbeerlijk maken,... ze glimlachte weemoedig: het gaat in het leven immers altijd heel anders dan wij denken...
Zij zag op naar het kruisbeeld. Hoe moeilijk waren de laatste jaren geweest en hoe licht en eenvoudig was die stap haar gevallen, waartegen zij zoo had opgezien: het verlaten van haar klooster. Misschien omdat zij geen ontrouw pleegde, of woordbreuk, misschien omdat zij vertrok met de toestemming harer overheden, had het haar op het laatste toegeschenen als het afloopen tot wederzijdsch genoegen, van een contract, waarin beide partijen hun verplichtingen waren nagekomen; misschien omdat de beide priesters, die ze geraadpleegd had, het haar tenslotte niet meer hadden ontraden. En dan, ze was niet over één nacht ijs geloopen: ze was gegaan na langen inwendigen strijd, na jaren aarzelens, zonder bijredenen, alleen omdat ze niet blijven kón. Geen vreemde genegenheid was in haar hart ontkiemd; noch gemak, noch weelde, noch genotzucht lokte haar in de wereld, maar ze had niet meer in het klooster kunnen blijven... Het was beter er nu niet meer over te tobben: het ‘waarom en omdat’ was immers zoo lang overwogen geweest, en met een doffe berusting, die bijna aan fatalisme grensde, had ze de laatste maanden bij zichzelf herhaald: Ik ga, omdat ik gaan moet, omdat het niet mijn bestemming is hier te blijven.
En nu? Wat was ze van plan? Dat wist ze eigenlijk zelve niet. Hoe ging ze leven? Ook dit was moeilijk te zeggen, maar zeker niet als de verjaagde Fransche kloosterlingen, die zooveel mogelijk haar geestelijk leven voortzetten, ook in de wereld. Voor alles wilde ze gewoon doen, als iedere vrouw van haar leeftijd, van voor in de dertig; zich rekenschap geven van de vele veranderingen, die vooral het bestaan der ongehuwde vrouw, der werkende vrouw in de laatste jaren aanmerkelijk deden verschillen van dat uit haar tijd. Brussel - vrij zijn - in een groote stad - musea bezoeken - bibliotheken; lezen wat ze wilde, zich op de hoogte stellen van alles, de sociale toestanden bestudeeren en dan kiezen: een vrij leven en vrij beroep om in haar on- | |
| |
derhoud te voorzien. Geen andere banden, dan die van iedere Katholieke vrouw.
Natuurlijk bleef ze in de ziekenverpleging, dat was haar vak en het interesseerde haar: bovendien gaf dit haar ook de meeste vooruitzichten voor een onbekommerd bestaan. Maar het plan van doktores de Ramac en ook van dokter Dehaeze volgde ze toch niet op. Die hadden aangeboden haar aan te bevelen bij verschillende geneesheeren, en zij zou dan vrije kraamverpleging aan huis kunnen doen, want voor bevallingen kwam men altijd oordeelkundige hulp en bekwame verzorging te kort. Neen, neen, dat deed ze beslist niet: niet alweer uitsluitend vrouwen bijstaan, dan bleef haar leven heelemaal zóó als in het klooster, dan zou zij zich te veel voorkomen als een harer Ordezusters, die op buitenverpleging was. Ze wilde zich liever specialiseeren in iets anders: wijkverpleegster worden, verpleegster-bezoekster, schoolverpleegster, geplaatst in een inrichting voor achterlijke kinderen of zenuwpatienten. Neen, ook geen inrichting, niets wat te zeer aan het kloosterleven herinnerde. Vergeleken bij het communauteitsleven in de Orde, die ze nog steeds liefhad, zou elke andere gedwongen samenleving met vrouwen, ieder buigen voor welk vrouwelijk gezag ook, haar ondragelijk zijn.
Hoe vreemd dat dokter Dehaeze, die haar nu al bijna tien jaar kende en die bovendien niet godsdienstig was, zoo verwonderd was geweest, zoo weinig van haar gemoedstoestand begrepen had, en haar voornemen zoo onomwonden had afgekeurd! Ze herinnerde zich duidelijk zijn bepaald tegenstreven in het begin, zijn ontraden tot het einde toe. Och natuurlijk, dat hield verband met zijn specialiteit als vrouwenarts. Wanneer een echtgenoote hem haar leed klaagde, terecht of ten onrechte, wanneer een vrouw van plan was haar huis en haard te verlaten, dan lag het ook in zijn lijn te sussen, af te raden, de heerschende toestanden te doen aanvaarden, het juk dragelijk voor te stellen, dat hoorde zoo bij zijn vak. Hij was tenslotte geen psychiater, misschien zelfs geen heel groot psycholoog, zooals meer voorkomt bij knappe chirurgen.
Mathilde stond op. 't Was zoo stil in huis. Een Donderdagnamiddag: Virginie was met de kinderen naar het park Josaphat, waar Toto op het oogenblik erg in Indianengevechten gewikkeld was met twee jongens van
| |
| |
het college, en vruchteloos getracht had van Mama permissie te verkrijgen om in den speelvijver te waden. Hoe flink kon Mevrouw Dumoulin volhouden, als zij iets verboden had. Bébé, in haar hart nog erg klein meisje, vond het eigenlijk heerlijk om in het zand te spelen, de eendjes te voeren, en Virginie had zich gewapend met een reusachtigen voorraad witte kousen van de kinderen, die gestopt moesten worden, en waar zij Mevrouw tot haar duidelijk merkbare ergernis aan bezig had gezien. Mathilde had niet goed durven aanbieden om dat werkje te doen.
Alice zelve was ook uitgegaan en het huis lag stil en eenzaam in de koestering van den zomerdag.
Mathilde zette haar grooten hoed met tulle op en deed haar lichtgeruiten mantel aan: ze kon er nog niet toe besluiten in costuum uit te gaan: het gaf haar dan een gevoel of ze maar half gekleed was.
De volgende week begonnen haar lessen: ze had doktores de Ramac gelijk gegeven, het verstandigste was het examen van verpleegster-bezoekster af te leggen, dan bezat ze al de diploma's voor ziekenverpleging en kon nog een bepaalde keuze doen. De financieele zijde der zaak was voor dien tijd geregeld. Haar broers gaven zonder veel moeite een kleine maandelijksche toelage, ze stak zich van het terstond ontvangen geld behoorlijk in ondergoed en kleeren, en al was de rente, die haar bleef van haar ouders versterf, maar heel gering, toch kon ze, nu ze kosteloos voedsel en huisvesting genoot, zonder zorg haar studies voortzetten. Het was niet aangenaam te beginnen met het aannemen van weldaden, maar als ze eenmaal klaar was zou ze aan haar broers geleidelijk het voorgeschotene terugzenden, en ze zou, nu haar diensten blijkbaar niet begeerd werden, met een geschenk aan Toto en Bébé, en een souvenir aan Alice, een stoffelijk blijk van haar erkentelijkheid trachten te geven.
Ziezoo, het oogenblik rust had haar goed gedaan. Nu wilde ze voor vandaag maar eens de stad ingaan, wat boodschappen doen, om vier uur ergens een kop koffie met een gebakje nemen en op haar gemak genieten van haar vrijen middag.
Hoe vreemd kwam haar dat voor, een namiddag vrij zijn en doen wat ze verkoos. Niet gebonden wezen, uur aan uur, niet gebonden tot in haar gedachten toe. Overal naar kunnen kijken, overal aan mogen denken. En ze
| |
| |
herinnerde zich het woord van haar biechtvader: ‘Leef enkele maanden zooals een door en door Katholieke vrouw zou leven, die nooit in een klooster is geweest. Bekommer U niet over de toekomst: de toekomst behoort aan God. Wijk niet af van Zijn geboden en laat de rest aan Hem over’.
In de Nieuwstraat, waar veel vreemdelingen winkelden, was toch reeds de kalmte van het zomerseizoen merkbaar. De uitstallingen lagen vol badgoed en de zomercostuums begonnen flink af te slaan. In de Innovation viel het haar nog eens weer op, hoe haar leven in de kliniek, dat haar voortdurend in de meest intieme aanraking bracht met vrouwen uit den gegoeden stand, haar op de hoogte had gehouden van die honderd-en-een details, die bij het vrouwelijk toilet en de lichamelijke verzorging hooren in onzen tijd. Ze kocht een Dorinstift nagelpolitoer, en constateerde met voldoening dat de zeepen van d'Alencourt weer in verschillende soorten en geuren aanwezig waren: ze koos Violette Ambrée, omdat dit de laatste doos was, die ze als jong meisje gebruikt had.
Ze wilde toch maar een voile nemen, zonder voile liep ze eigenlijk niet graag... het gaf nog een beetje een gevoel van beschutting. In de groote ruiten bekeken, zag ze er toch zieligjes uit. Lange slanke gestalten zijn elegant: allemaal goed en wel, maar als je dan daarbij het mooie mollige figuurtje van Alice Dumoulin vergeleek, en de kwikzilverige sierlijkheid van Mevrouw Nyssens... In den spiegel op de slaapkamer had ze wel goed gezien, dat ze iets kapstokachtigs over zich had.
Als jong meisje had ze nooit veel om haar uiterlijk gegeven, misschien wel, omdat ze wist dat ze niet onknap was. Leelijke vrouwen maken altijd veel meer werk van tanden, kapsel en kleeding, dan mooie; vrouwen met een goren tint, of een grof vel, hebben een arsenaal van kunstmiddelen. Dat had ze in de kliniek al zoo dikwijls opgemerkt, terwijl ze overtuigd was dat Mevrouw Dumoulin wel drie jaar met een doos poeder toekwam en nog nooit van haar leven iets wat naar kleurstof zweemde moest gebruikt hebben. Mevrouw Nyssens daarentegen...
| |
| |
Zoo, dag Zuster Mathilde, hoe leuk, dat ik U hier ontmoet.
Als uit den grond gerezen stond Miete Deroo's tengere gestalte voor haar. ‘Is U ook op boodschappen uit? Help me eens met kousen in de kleur. Ik ben doodop en heb Alice alvast naar den Bon Marché gestuurd. Ze moest nog voering hebben voor Toto's jasje. We vinden elkaar straks in den tearoom; komt U daar ook?
- Neen, antwoordde Mathilde onthutst ik heb heelemaal niets afgesproken met Mevrouw Dumoulin.
- Ik spreek nooit af, decreteerde Miete, want ik vergeet het toch of kom te laat... Ik geloof waarachtig, dat mijn man heeft willen scheiden, omdat hij dat eeuwige telaatkomen niet verduwen kon.
- Maar Mevrouw, protesteerde ze zwakjes.
- O, maar 't is niets, lachte ze terug, later aan de hemelpoort moet hij toch op mij wachten:
De schoentjes, die gaan er bij paren,
En jammer, de menschen ook...
Neem toch in vredesnaam niet die afschuwelijke voile, U lijkt er wel tien jaar ouder mee.
Met een vluggen zwaai slingerde Miete Deroo een luchtiger weefsel, met lang afhangende punten, om Mathilde's hoed en verklaarde:
- Deze is prachtig, en met dat zilver-en-goud doorgeborduurd heeft hij iets gedistingueerds. Alice zou ook zoo iets nemen; ik houd meer van het gewaagde genre, staat me ook beter.
- Vraagt U den prijs eens. Ik ben nog een beetje verlegen, en ik geloof dat deze erg kostbaar is, verzocht Mathilde aarzelend.
- Dan eten we maar een week lang rijstepap en margarine, troostte Mevrouw Nyssens. Hij is net twee maal zoo duur als de andere. Kom vooruit maar, nu naar de kas en de kousen.
Mathilde leefde op. De losse vroolijkheid van Miete, haar kameraadschappelijke toon en haar vrije manieren oefenden een vreemde bekoring uit.
- Nu, en Mevrouw Nyssens liet de zijden paren een voor een door haar handen glijden, Alice is uit vandaag: met een gescheiden vrouw!
- En een weggeloopen non, denkt U, voleindigde Mathilde weemoedig, in de verwachting dat Mevrouw Nyssens zou protesteeren.
| |
| |
- Precies, en Miete's lach klonk als zilveren klokjes, we zijn een fraai trio. Maar Alice is de vlag die de lading dekt. En alle drie zoo onschuldig als pasgeboren eendjes. U moet niet altijd zoo gedrukt kijken.
- Ik? Gedrukt?
- Ja, en of! Alice zou gemoedsbezwaren kunnen krijgen en zich gaan verbeelden, dat U zich niet op Uw gemak gevoelt in haar huis... Ze is zelve zoo stil en afgetrokken door haar verdriet en vreest heel gauw, dat dit terugslaat op anderen.
- Wel neen, Mevrouw is lief en vriendelijk voor iedereen, en stelt overal belang in.
- Jawel, jawel, dat kennen we, heb ik ook gehad in mijn tijd, zoo'n opgelegde belangstelling in andermans zaken, voortspruitende uit het besef, dat de moeder en huisvrouw alles voor allen moet wezen. Maar nu ben ik weer mezelf en niets voor niemand anders, hoor! Zeg deze kousen zijn goed, in grijs krijg je toch nooit zoo heel precies de tint. Alice zal ze natuurlijk weer veel te dun vinden.
En met een tragischen zucht constateerend dat het toch alweer kousen van 22 frank waren ‘Alice draagt ze van 9.50 en komt er net zoo lang mee toe’, betaalde Mevrouw Nyssens en vervolgde aan de kas haar gesprek, terwijl ze een briefje van 100 liet wisselen.
- Ziet U, Alice, je voelt zoo aan die stakkerd, dat ze altijd met haar gedachten mijlen ver weg is. Ze dwingt zich zoo goed ze kan om in de Seutinstraat te blijven, bij Toto en Bébé, bij Virginie, en de schoone wasch, de pianolessen, en den roastbeef, maar je voelt dat ze met haar gedachten altijd op het kerkhof van Sint-Joost is, of in den hemel. We zullen Jacques nu maar de eer aandoen te veronderstellen, dat hij zijn vagevuur al heeft afgewerkt. Hm! Hebt U den man van Alice gekend?
- O, heel oppervlakkig, toen Mevrouw in de kliniek lag. Een aardige man, hij kwam twee of drie keer daags. Ik geloof dat hij veel van zijn gezin hield.
- Moest er nog bijkomen, als je ook zoo'n gezin hebt... Nu dan, basta over commandant Dumoulin, hij was een goeie jongen al danste hij afschuwelijk slecht. Wat ik zeggen wou: Mevrouw Dumoulin zou zich soms in haar hoofd kunnen stellen, dat U er zich niet heelemaal op Uw gemak gevoelt, en als 't U van Uw kant daar ook wat triestig is, vooral nu U zoo pas... enfin...
| |
| |
zeg dan een woordje, dan komt U bij mij en we doen maar net of U een vroolijker omgeving noodig hebt.
Mathilde schrok. Neen, ze wilde niet weg uit de Seutinstraat, ze was er pas, nog geen volle veertiendagen, en 't was er allemaal heel anders dan ze zich had voorgesteld. Maar Mevrouw Nyssens had gelijk, hoe dom van haar om het zelve niet in te zien: het tobben en piekeren der laatste jaren had haar doorzicht verminderd. Mevrouw Dumoulin had verdriet, veel, diep verdriet. En dan als meesteres inhaar eigen huis, als hoofd nu van het gezin, kon ze zich toch niet gedragen als de bijna kinderlijk inschikkelijke patiente in de kliniek.
Haar lippen beefden, een strakkere trek kwam op haar gelaat, toen ze antwoordde:
- Als U denkt dat Mevrouw Dumoulin liever heeft..
- Neen, neen, neen mensch, allemachtig neen, Mevrouw Dumoulin heeft er me geen woord over gezegd, sinds U er zijt. Maar er zijn dingen die gaan, en er zijn andere die niet gaan. En nu hebben we genoeg gedrenteld. Alice heeft natuurlijk al een eeuwigen tijd op me gewacht. Kom, ga nu met me mee.
Zie zoo, zuchtte Miete gelaten in zichzelf. Ik heb mijn plicht gedaan, nu moeten ze zelve maar weten wat ze doen, allebei.
(wordt vervolgd)
STEPHANIE CLAES-VETTER.
|
|