| |
| |
| |
Boekennieuws.
Dr. Joz. Calbrecht: De Oorsprong der Sinte Peetersmannen. Leuven Uytspruyst-Dieudonné, 1922. 200 blz.
Van de ‘Recueil de Travaux publiés par les membres des Conférences d'histoires et de Philologie’ is dit proefschrift van Dr. Calbrecht een schitternummer.
Het is ons een bijzondere vreugde te midden van al die andere degelijke wetenschappelijke prestaties in 't Fransch, dit Vlaamsche werk van dien goeden en grooten vriend van zijn volk te begroeten.
Deze missionaris van Scheut, leeraar in de Kerkgeschiedenis, heeft zich, in al de drukte van zijn ambtsbezigheden, die hij intusschen geen oogenblik heeft neergelegd, gespannen voor examen-studie ter verovering van het doctoraat in zedenkundige en historische wetenschappen. Ondanks een wankele gezondheid heeft hij met een voorbeeldige wilskracht doorgezet, en een proefschrift geleverd in 't Nederlandsch zooals er wat betreft den zuiver wetenschappelijken geest en de degelijkheid van bewerking en de keurigheid van den vorm nog geen tweede te onzent werd geleverd.
Deze studie is alweer ontginningswerk in den echten zin. Het geldt immers die Middeleeuwen, waarvan nog zooveel onder puinen van geestelijken en stoffelijken aard ligt bedolven en waarover nog steeds met zooveel lichtzinnige minachting wordt gepraat. En het geldt hier speciaal datgene wat uit deze eeuwen van hierarchische tucht zou te halen zijn ter beleering van onzen tijd: nl. de maatschappelijke klassen en de verhouding der individuen.
Het werk van Dr Calbrecht sluit aan bij 't geen reeds in tal van andere provinciën werd geleverd: nl. bij de studiën van Leo Verriest over de ‘serfs’ en de ‘sainteurs’ in Henegouw; bij die van Lyna over de ‘liberi’ in 't land van St Truiden; bij die van F. Rousseau over het Naamsche; bij die van Ganshof over ‘Les Homines de generali Placito’ en ‘Les Homines de Casa Dei’.
Onze studie - aldus de inleiding - over ‘Den Oorsprong der Sinte Peetermannen, hunne voorrechten, hunne inrichting en de evolutie dezer instelling tot bij den aanvang der 16e eeuw’ zal het ontstaan, de ontwikkeling en de voorrechten onderzoeken van eene klas personen die niet alleen eene lokale macht te Leuven vertegenwoordigde, doch ook over gansch het hertogdom Brabant haren invloed heeft doen gelden.’
Calbrecht's voornaamste bronnen zijn het archief der collegiale Kerk, het stadsarchief van Leuven, het rijksarchief te Brussel, en vooral de ‘Cartulaires du Brabant’ en andere registers der ‘Chambre des Comptes’. De vorschersernst van den nieuwen doctor liet geen enkel stuk onaangeroerd. Hij haalde zelfs een diplomatischen meesterzet uit, en vermocht een afschrift te verkrijgen van een handvest over de Sinte Peetermannen uit het ‘Geheimes Staatsarchiv’ van Berlijn!
Zoo heeft Dr Calbrecht met voorbeeldige schiftingsmethode zijn oplossing naast die van zooveel anderen gesteld. en het zal wel blijken dat hij de oplossing heeft gevonden: ‘De Sinte
| |
| |
Peetersmannen waren geen hoorigen. Wat ook hun vroegere maatschappelijke en juridische toestand was - edel of vrij of slaaf - eenmaal in de familia St Petri opgenomen, hebben de onvrijen hunne minderwaardigheid voorgoed afgelegd: zij zijn de vrijgewijden van Ste Pieter te Leuven, hebben enkele verplichtingen en genieten vele voordeelen’.
Op een even belangrijke wijze betoogt een ander hoofdstuk dat de Ste Peetersmannen ‘meisniers’ waren, mannen dus met ongeveer dezelfde voorrechten en voordeelen als leenmannen. Al die voorrechten worden dan uiteengezet en bestudeerd in de beide slothoofdstukken.
‘Een juweeltje’ betuigde Prof. Van der Essen. En alwie dit werk van dichtbij wil onderzoeken zal met dit compliment van harte instemmen. En daarbij zal bij velen de gedachte rijzen hoeveel beter onze Vlaamsche zaak zou gediend zijn door een dozijn stille gewetensvolle arbeiders als deze ernstige, door en door sympathieke Vlaming-met-hart-en-ziel dan door een legioen roepers en schreeuwers om een recht dat ze niet eens, als 't er op aan komt, bepalen of omschrijven kunnen; maar dat anderszijds in de toekomst een feit zal worden... als 't getal Calbrecht's maar aangroeit.
Dr Calbrecht, uw taak moge nog velen ten heil en ten heul wezen.
J.P.
| |
Maurice Paléologue: La Russie des Tsars pendant la Grande Guerre. Tome III. Plon-Nourrit et Cie. Paris. 15 fr.
Dit laatste boekdeel der herinneringen van den Franschen gezant, geeft de gebeurtenissen weer van 19 Oogst 1916 tot 17 Mei 1017, datum waarop hij genoodzaakt was het gevallen Keizerrijk te verlaten. Het moet geenszins onderdoen voor de twee eerste deelen; wel eerder is het boeiender, naarmate het drama scherper afgeteekerd wordt. Altijd stouter treedt de camarilla der Keizerin op, en meer noodlottig blijkt haar invloed op den Tsar. Hoe zwakker deze zich tegenover den reactionnairen aanhang der Keizerin, hoe dreigender de inwendige toestand van 't Rijk wordt. Uit louter gemis aan wilskracht, zendt hij de ministers weg, die zijn vertrouwen genieten, en laat er zich andere opdringen wier onbekwaamheid en oneerlijkheid hem toch bekend zijn. Weldra kan hij de gebeurtenissen niet meer tegenhouden; het onvermijdelijke breekt uit. Keizer en Keizerrijk meerukkend in een alles vernielenden wervelwind; 't Russisch Rijk ligt verpletterd, terwijl zijne militaire macht jammerlijk ineenstort, vrij spel latend aan anarchie en geweld.
Levendig wordt de politieke toestand van Rusland uiteen gezet 't portret geteekend van al degenen die een rol speelden in de gebeurtenissen van die tragische jaren. Met veel belang ook zal men de bladzijden lezen waar schrijver de tegenstelling schildert tusschen de diepe onwetendheid van 't volk en de verfijnde beschaving der hoogere klassen, de schitterende ontwikkeling van kunsten en letteren en wetenschappen. Als ook degene waarin de moord op Raspoutine gepleegd, verteld wordt, de opschudding daardoor teweeg gebracht zoowel op 't Hof als op 't Volk; en verder 't bezoek der Fransche socialisten aan 't ineen- | |
| |
stortende land, en de bewondering van Albert Thomas voor de uitbrekende revolutie...
Maar 't is onmogelijk in bijzonderheden te treden; alles is belangrijk in dit boek, omdat het uit het leven gegrepen is. Wie de twee eerste boekdeelen gelezen heeft, zal ook dit willen lezen, dat nog rijker is aan tragische gebeurtenissen, alsook aan documenten van bittere menschelijke psychologie.
T.D.
| |
Cyr. Buysse: Uit de Bron. Van Rysselberghe en Rombout, Gent, Kouter 1. - 312 blz, fr. 7.50 - 1922.
Een bundel korte vertellingen. Vier en dertig stuks. Buysse op zijn best, althans wat den inhoud betreft. Sappige Vlaamsche boerentypeeringen, jongens en meisjes, burgemeesters en bedelaars. En dan de tijd van oorlog en bezetting, die zulke indrukken naliet op de natuur en in de gemoederen van het Vlaamsche platteland.
Buysse ook op zijn veelzijdigst. Naast vertellingen vol Vlaamsch-humoristisch aroma als ‘De Steen’, ‘de Koe van Dons’ en ‘de Paniek’ zijn daar weer van die zuiver droomige stemmingsbladzijden als ‘Jeugdherinnering’ en ‘Op een zachten Meiavond’. En geen enkele brutaliteit in een boek van Buysse, meer dan drie honderd bladzijden compres - een paar ‘nondezjus’ natuurlijk niet meegerekend.
Maar waarom doet Buysse zoo slordig met zijn taal, - en zoo zondig soms tegen de meest elementaire taalnetheid? Met zulk een pootvastigheid van pen kan het toch heel anders. Trouwens hij bewees het tallooze keeren, en hij bewijst het nog hier op enkele vlekkelooze stijlbladzijden..
D.W.
| |
Victor de Meyere: Nonkel Daan. ‘De Sikkel’ Antwerpen.
De verdiensten van dit nieuwste boek van den h. De Meyere liggen elders dan in de romankunst, vooral als men deze ziet onder het huidige teeken van het expressionisme. Naar ziel moet men hier niet zoeken.
Nonkel Daan is een figuur in mozaiekjes, die elk op zichzelf echt zijn, maar die noch in teekening noch in kleur bizonder harmonieerend uitkomen. Met echtheid van die mozaiekjes bedoel ik vooral de folkloristische waarde. De boerenaard met zijn zucht naar centen, naar kermissen en naar gelijkhebberij viert hier los in leuke malsche momenten. Maar de vertelling schiet te kort in zoover dat de hier opgedischte volkswijsheid het al te kramakkige kader telkens te buiten schiet.
Ook is er nu en dan wel verdienste van typeering en beschrijving. Zooals waar Nonkel Daan het met den pastoor aan den stok heeft en waar het varken wordt geslacht.
Wat de brief betreft, schijnt de humor ons van minder allooi, zooals trouwens ook elders nog. Daarbij, met brieven moet men na dien van Charlot uit Pallieter te onzent erg voorzichtig zijn.
J.P.
| |
Dr. H.H. Knippenberg: Melkers van Demerhof. Van Munster Amsterdam. Opgangs-Bibliotheek.
Ziehier nu Dr Knippenberg, de novellist, de man van de
| |
| |
smakelijke Noord-Brabantsche boerenvertelling. Al de dorpstypen van 't Brabantsche platteland krijgen hun plaats rondom Driekus. Ook de pastoor. En wat een juweel van een pastoor: ‘Wie hem lastig valt met politiek vindt in hem een grooten zwijger. Over sociale aangelegenheden praat hij liever.’ Met een benijdenswaardigen folkloristischen flair zijn de feesten in Opperdorp aan de beurt gebracht, en fijne humor zit er in 't verhaal van Driekus' voorval met de Zigeuners.
Moge de Opgang Bibliotheek veel werk leveren van dit soort, De betrekkelijke arme volksliteratuur van flink gehalte zoowel in opzicht van kunst als van degelijken levenszin zal er bij winnen.
J.P.
| |
Dr. H.H. Knippenberg: Sint Ursala en hare Gezellinnen. H.J. Dieben, Leiden.
Hier was verleden keer sprake van het Geert Groote Genootschap. In dienzelfden geest schreef de schrandere filoloogliterator-novellist Dr Knippenberg zijn St Ursula. Een boekje dat inderdaad in de G.G.G. serie uitstekend op zijn plaats zou zijn. Alles is verlicht door de aureool om die tengere meisjeshoofden en het Rembrandtieke komt tot zijn recht in de antithesis met Attila's horden.
Zonder jacht op het speciaal middeleeuwsch aroma wordt hier boeiend en pakkend verteld van veel zielenadel, en 't eenvoudige verhaal heeft ook zijn verdiensten als goed bestudeerd kultuurbeeld.
Pieter Van der Meer leidde met een lokkend woordje het boekje in, dat eigenlijk geen aanbeveling noodig had.
J.P.
| |
G.J.A. Mulder: Hoofdstukken uit de Algemeene Aardrijkskunde. 1e en 2e d1., 3e druk. respectievelijk 215 en 194 blz. Pr fl. 3.90 elk J.B. Wolters, Groningen-den Haag.
Dit werk is in de eerste plaats voor studie en examen bestemd. En de heer Mulder, die zelf een man van onderwijs is, leeraar aan de gemeentelijke kweekschool te Rotterdam heeft al zijn zorgen besteed aan zijn werk als leerboek. Hoeveel wetenschap hier, in den vorm door de onderwijsmethode gewenscht en geëischt, aan den man is gbracht, beseft men eerst goed als men met zulk een arbeid wat nauwer kennis maakt dat een ontspannend plaatjeskijken vermag te geven.
Trouwens wat al wetenschappen dringen zich op als men de aardrijkskunde naar de nieuwere eischen wil bestudeeren. Weet u wat de ‘Algemeene Aardrijkskunde’ in den huidigen stand der wetenschap alles dient te omvatten: 1) de physiographie of physische aardrijkskunde; 2) de anthropogeographie of de aardrijkskunde van den mensch; 3) de algemeene politieke aardrijkskunde of de natuurleer van den Staat.
Het 1e deel nu van dit werk bevat de algemeene physische aardrijkskuide; en het tweede geeft de beide andere afdeelingen, naar het schema aangegeven in de inleiding: a) verbreiding van de menschheid: b) verbreiding van de werken en werkzaamheden van den mensch: dus economische aardrijks- | |
| |
kunde, verkeersaardrijkskunde, nederzettingen; c) algemeene staatkundige aardrijkskunde.
Een groote verdienste tevens van dit werk is de literatuuropgave bij elk van de hoofdstukken.
Maar evenzeer verdient dit boek onze aandacht om het belang dat het hecht aan de kunst. En 't is dan ook het eerste werk van dit slag in Nederland dat een hoofdstuk wijdt, en dan nog wel uitstekend bewerkt, aan de verbreiding van kunst en wetenschap over de aarde. Neem b.v. de behandeling van muziek: men zal toch bezwaarlijk met minder woorden meer en beter kunnen zeggen.
‘De muziek is nog veel losser van de aarde dan de schilderkunst. Zij heeft na hare ‘Renaissance’ gedwaald als een ‘bohême’. Het begon in de Zuidelijke Nederlanden met de meerstemmige muziek van Josquin des Près; Dan volgde de Utrechtenaar Obrecht, later de Amsterdamsche organist Sweelinck. Maar intusschen had toch ook hierin Italië den voorrang gekregen met den grooten Palestrina. En het heeft, anders dan Nederland, verder altijd belangrijke componisten gehad. De Italiaansche opera is ook steeds blijven leven, en verlustigt nog met haar ‘bel canto’ alle hoofdplaatsen der wereld.
Frankrijk heeft ze 't eerst overgenomen en heeft daarna met zijn Fransche opera en zijne muziekwerken vol ‘Franschen gloed’. steeds een belangrijke rol gespeeld. Het heeft ook het eerste conservatorium gesticht, om het orkest te ‘bewaren’ dat indertijd de zittingen der Conventie moest opvroolijken. Bij de Fransche componisten zijn echter ook vreemdelingen ingelijfd, b.v. de Belgen, Gretry en Caesar Frank, en de Zwitser Doret.
In Duitschland begon de roem pas omstreeks 1700 en dan nog alleen in het zangerige Saksen, met Bach en Handel tegelijk. 't Is dus niet altijd het land der muziek geweest, zooals menigeen denkt. Later kreeg trouwens Oostenrijk met Hongarije de eerste plaats door Mozart en Haydn. Van Beethoven, die te Weenen alles overtrof, was een Rijnlander uit Bonn, maar zijn vader kwam van uit Antwerpen. Noord-Duitschland is nooit een eigenlijke ‘bron der muziek’ geweest, al heeft er Berlijn met zijn ‘Hochschule’ veel musici tot zich getrokken en al zijn de Midden- en Zuid-Duitsche liederen er algemeen verbreid. Rusland heeft in nieuweren tijd een grooten naam verworven met zijne componisten, en Polen niet minder. De muziek vormt er ook nu nog nagenoeg de eenige lichte plek in het duister van het land der Soviets. Bijna overal hebben de Joden als het volk van David een belangrijke rol gespeeld in de muziekwereld. De ‘heilige’ plaatsen voor onze musici liggen aan den Oostkant, Bonn met zijn Beethovenhuis, Eisenach met het geboortehuis van Bach, Salsburg met het Mozartium, Bayreuth met zijn Wagnerschouwburg. Ook wel aan den Zuidkant, maar aan den Westkant niet. Daar is hun terrein om veel geld te verdienen Engeland en Amerika hebben namelijk tot dusver bijna geen groote componisten geleverd, hoewel er scholen, concertzalen en opera-gebouwen in grooten getalle zijn. Een wonderlijk verschijnsel!
Nederland en België, eens ‘de bron der muziek’, konden hun hooge positie niet terugkrijgen ook al verwierf Nederland de eenige algemeene Maatschappij tot bevordering der toon- | |
| |
kunst, doe een conservatorium stichtte te Amsterdam en muziekscholen op vele plaatsen. Wel bracht Nederland in den nieuwsten tijd veel groote uitvoerende kunstenaars voort, als Musschaert en Mengelberg. De volkszang is er nog niet schitterend, maar er wordt aan gewerkt. En er is geen reden om te wanhopen. Waarom zou het zingen van goede volksliedern hier niet even algemeen kunnen worden als in het aangrenzende. Westfalen?
L.D.
| |
Dr. G. Ootmar en J.J. Visser: Gezond Leven. J.J.B. Wolters, Groningen-den Haag.
Literatuur zooveel als men maar lusten mag. Maar gezond leven is toch ook iets waard. Welnu in dit kleine leerboekje voor het hoogste leerjaar der lagere schol vindt men beide saam. En Meyer's keurige illustratie op den koop toe.
Allerlei hygiënische raad is hier in verhaaltjes 't een al prettiger dan 't ander verwerkt. Misschien is het gelukkigst bewerkte wel ‘Uit de oude Doos’, parafraseerend enkele teksten uit Joh. van Beverwyck's ‘Schat der Gesontheyt ende Schat der Ongesontheyt,’ t' Amsterdam, bij de Weduwe van J.J. Schipper op de Keysersgracht, 1672. - Over de tanden weet hij o.a. dit: ‘De tanden syn gelyck spyckers in een Balck vast in beide kaeksbeenderen. Haer tsamen-settinghe werdt losch ende wanckelbaer door al te heete dingen, als oock door veel kout water te drincken. Men bevindt oock, dat degene die tandeloos sijn, belabbert spreecken ende de R. of S. niet en konnen uytbrengen. De gemeene Loop der Naturen is zestien tanden, ende sijn drieërlei: Voortanden (ofte Botertanden), Hontstanden (ofte Oogtanden) en Backtanden (ofte Maletanden)’.
Om gezond te worden ga men liefst naar den dokter, maar om gezond te blijven, naar lichaam en geest, leze men boekjes als dit.
A.V.K.
| |
J.H. van Beckum und J.M. Rameckers: Achtzig Aufgaben zur überzetzung ins Deutsche. Wolters, Groningen-den Haag. 1920.
Deze beide leeraars in Duitsche taal en letterkunde hebben zich hun taak niet licht gemaakt.
De eerste 20 opgaven met aanmerkingen zijn overdrukken van examenstof Duitsch L.O. van 't jaar 1890 af tot het jaar 1918 toe. Hetzelfde is 't geval voor de opgaven zonder aanmerkingen. De bundel is immers verdeeld, naar gelang A of B, in Aufgaben mit Anmerkungen’ en in ‘Aufgaben ohne Anmerkungen’.
Er is verder een fijn stel van saamgezochte teksten uit verschillende Nederlandsche auteurs, gekozen met zooveel overleg dat het inderdaad een kunst mag heeten zooveel bladzijden Nederlandsche literatuur saam te garen die ter vertaling nagenoeg al de moeilijkheden oplevert van die in haar bizonderheden zoo lastige Duitsche taal. Teksten uit Multhatuli en Huet, uit Aletrino en Van Looy, uit Kloos en Van Deyssel, uit Margo Antink en Maria Viola, uit Van Eeden en Verwey, uit Buysse en Van Hulzen, uit Emants en Dr. Kuyper. Zooveel frischheid lokt tot inspanning, om zooveel moois en kranigs als hier in 't Nederland is gezegd ook in de grootere Germaansche taal over te brengen.
L.D.W.
|
|