Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1923(1923)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 426] [p. 426] [Verzen] Avond 't Bloemperk van den avondhemel wiegt een gouden sterrenbrand..., 't zit een gulden manevlinder boven sneeuwen wolkenrand... Sterren... broze mimosaknopjes pinken toe en open weer... 't Is of gaat een teeder windje over een tintlend bloemenmeer... Peinzend hangt de manevlinder roerloos op 't bepereld perk... Heel de hemel ligt doortrild met 't lichten van zijn sneeuwen vlerk... De avond heeft mooi uitgeschreven heel zijn gouden bloemgedicht... Kon ik maar 't Oneindige grijpen dat er in te roeren ligt... [pagina 427] [p. 427] Mist Gelijk een ziel, gewurgd door wee, ligt bleeke dag versmoord in 't warrend wier van mistenzee, waar geen geluid door boort... Het land is een vergane boot die zonk door zompgen mist... en 't ligt in zijnen diepen schoot als in gesloten kist... Er duikt geen gouden stralenkoord van zon tot redding neer... niets dat het klevend wier doorboort van 't roerend mistenmeer... Boomen en huizen zijn vergaan, de menschen liggen droef te snakken naar het openslaan der kille mistengroef... Gelijk een ziel, gewurgd door wee, blijft bleeke dag versmoord in 't wassend wier van mistenzee, waar geen geluid door boort... [pagina 428] [p. 428] Botten Vreemde tintelverwen scheemren over 't levenwordend woud... gouden zonnemonden zuigen botten uit het zwarte hout... Zoenen doen hun warme lippen 't jonge leven, dat er roert en dat door de kleine oogen van de groene knoppen loert... Alle dagen zwelt hun hartje waar het levenssap in woont... dan... zal 't mondje openbreken dat hun bladertongske toont... 't Komen dan op gouden voetjes al de zonnestralen aan... hangen kleurge bloemenbellekens aan de oorkens van de blaan... 't Leven... 't leven is aan 't worden... vogelliedjes klinken luid... breken frisch als klankenbotten aan hun jonge kelen uit... 't Bot en 't leert nu al een hymne voor het nakend Meiefeest... Ook in mij voel ik het wonder van den blijden Lentegeest... [pagina 429] [p. 429] Hoop Wie zal mijn hope breken, mijn sterken staf?... Die zal mij, kranke, dragen tot in mijn graf... Ik heb op 's levens wegen alleen zijn steun, en 'k hoor door 't droeve stromplen zijn doffen deun. Sta ik verweesd... verlaten, ik heb mijn stok... Mijn armoe is mijn jubel, maar ook mijn wrok... Wie zal mijn hope breken mijn trotschen stut?... Ik blijf met hem een koning in schaamle hut... Ik trek door 't dorre leven met gouden staf... Mij, kranke, zal hij dragen tot in mijn graf. [pagina 430] [p. 430] Sterren Mijm'rend komt door hemelhoven d'avond lijzë aangegaan: uit zijn groote grijze schorte rollen gouden korrels graan... Strooien doet hij t'allen kante 't glanzend rijpe sterrenzaad... over al zijn donkre tuinen heerlijk het te lichten staat... Af is dan zijn gulden take; stille keert hij nu te rust... Hoor... hoe diep, in 't loover, biddend 't windekind zijn moeheid sust... Peinzend zit hij op te kijken naar zijn diepen hemelgaard... naar zijn reine sterrenroosjes met witgouden trilgeblaart... Vreevol gaan zijn oogen rapen al hun heerlijk lichtend mooi... .. Zalig mag wel d'avond slapen onder gouden sterrentooi... A. NAGELS. Vorige Volgende