Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1923
(1923)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 365]
| |
[1923/4]Een revolutionnair in de Fransche schoolwereldNapoleon wist door de ondervinding van de Fransche Revolutie, dat wie geen storm wil oogsten niet ongestraft aan iedereen de vrijheid mag laten om wind te zaaien. Vandaar dat, sedert den tijd van den grooten keizer, het onderwijs in Frankrijk altijd ingericht gebleven is naar het model van eene gesloten priesterlijke hiërarchie. Wie het brood des wetens uitdeelt, moet van den grootmeesfer van het onderwijs de wijding daartoe ontvangen hebben. L'Université de France is een korps, eene eenheid, een blok. Bij ons en in andere landen bewandelt het Hooger onderwijs zijn eigen paden. Niet zoo in Frankrijk: daar snoert één band al de leden van het onderwijzend korps aan elkander, zoowel den hoogsten professor als den nederigsten schoolmeester. In werkelijkheid, niet in naam alleen, zijn allen afhankelijk van den Minister van Onderwijs in denzelfden zin als alle leden van het leger van den Minister van Oorlog. Het ligt niet in mijne bedoeling op het Fransche stelsel critiek uit te oefenen. Dat de Napoleontische inrichting eene al te militaire tucht in de organisatie van het onderwijs bracht is sedert lang erkend en men is er reeds lang aan gaan tornen, wat op zich zelf zeer gegrond kan heeten. Maar ik meende op deze kenmerken van het stelsel de aandacht te moeten vestigen om beter de persoonlijkheid van den heer F. Brunot en de beteekenis van zijn optreden in het licht te stellen. Ferdinand Brunot heeft tot taak onderwijs te geven in de Fransche taal aan de toekomstige leeraars, die later datzelfde onderwijs aan Fransche kinderen zullen meedeelen. En bij onze zuiderburen is het Fransch niet alleen eene nationale taal, het is de eenige nationale taal. Deze taal wordt door den Franschman beschouwd als een kostbaar bezit, als een deel van de nationale erfenis, even onaantastbaar als de vaderlandsche bodem. En wie beleefd heeft welke offers die grond van het Vaderland den Franschman waard is, zal ook beseffen welke zorg de Fransche vaderlander voor zijne taal over heeft. Zij ook moet verdedigd worden. Over hare zui- | |
[pagina 366]
| |
verheid en sierlijkheid waakt eene Academie. Eer die bestond waren er al de keurmeesters die over het goed of slecht gebruik van de taal den staf braken. Ronsard moest buigen voor de uitspraken van de grammatici en de tijdgenooten van Malherbe ondervonden aan den lijve hoe bewust deze de tuchtroede hanteerde. Later was Vaugelas grootmeester ‘bel usage’ en sindsdien heeft de plaats niet meer opengestaan. Officieel of niet, erkend of miskend heeft altijd in den grammaticalen katheder een leeraar gezeten, die voorschreef en verbood, die zalfde of verbrandde, die heilig verklaarde en verketterde. Voorwaar, het onderwijs is een priesterschap en het opperhoofd matigt zich pausenvoorrechten aan. Maar laat zich eene taal wel aan banden slaan? Kunnen regeerders de taal wel plooien naar politieke doeleinden? ‘Grâce à la grammaire impérialisée, l'ordre règne dans la langue’, zegt Brunot zelf van de organisatie van Napoleon. En uiterlijk slaagde zulks volkomen. De generaties die ons onmiddellijk voorafgingen zijn in de vrees der faute d'orthographe grootgebracht; de spraakkunst die Noël en Chapsal aan de Fransche schooljeugd opdrongen, lost alle vragen op, laat voor twijfel geene plaats open. De Fransche taal is voor goed in een vasten vorm gegoten, er valt niet meer aan te veranderen. In een land waar men bovenal op eenheid en klare begrippen verliefd is, moest deze vastheid en bepaaldheid der uiterlijke taalvormen eene buitengewone bekoring uitoefenen. De schoolmeester kon met dezelfde beslistheid leeraren dat midi précis moet gezegd worden en dat tweemaal twee vier is. Ook buiten de school drong deze zekerheid. Goede zetters kenden hun ‘Noël en Chapsal’ in de puntjes. De schrijver mocht nog zoo slordig spellen en schrijven; uit de drukkerij kwam altijd een foutlooze tekst, waar nooit eene dubbele P voor eene enkele of een an voor een en zou gestaan hebben. Zoodat de Franschman op zijne in alle onderdeelen goed geregelde en effen gepolijste taal met welgevallen kon neerzien als op eene der volmaakste scheppingen van den nationalen geest. Zulk is de toestand geweest gedurende het grootste gedeelte van de XIXe eeuw. Intusschen groeide en steeg in aanzien eene nieuwe wetenschap, die in deze stille zekerheid en dit rustig bezit storing zou brengen. Met Franz Bopp was de taalkunde van liefhebberij eene we- | |
[pagina 367]
| |
tenschap geworden; en hoe meer deze zich ontwikkelde en hoe vaster hare methode werd, hoe duidelijker het bleek dat niet onveranderlijkheid, maar wel evolutie de wet van het menschelijk spreken is. Wel kan men het klassieke Latijn in de enge vakken van eene grammatica opsluiten, omdat het Latijn dood en begraven is. Maar het Fransch is eene levende taal en vrije beweging is het kenmerk van het leven. Het is dus verkeerd het Fransch naar de Latijnsche leest te willen vervormen; die vastheid en regelmatigheid van het Fransch zijn slechts schijn en beantwoorden aan geene werkelijkheid. Het heele stelsel moet omvergeworpen en in plaats van als vroeger op Latijnsche grondslag te bouwen zal men voortaan op Fransche basis zijn gebouw moeten optrekken. Deze zijn, op het eerste gezicht, heel matige en heel redelijke gevolgtrekkingen uit de zeer eenvoudige waarneming, dat eene levende taal niet onveranderlijk blijft. Maar welke macht de overlevering bezit zal blijken als men nagaat hoe traag deze eenvoudige waarheden ingang gevonden hebben. Frankrijk bleef niet buiten den grooten taalkundigen stroom; reeds in 1866 vertaalde Bréal de Vergleichende Grammatik van Bopp; een goede tien jaar later was diezelfde Bréal algemeen inspecteur van het hooger onderwijs. Het ontbrak hem dus niet aan macht en evenmin kan men hem ondernemingsgeest of doortastendheid ontzeggen. Maar hij was niet geroepen om aan het machtige gebouw der Napoleontische université in zake onderwijs van het Fransch veranderingen te brengen. Vóór een twintigtal jaren werd onder minister Gréard een eerste, vrij schuchtere aanval tegen de overgeleverde spelling gewaagd. Het eenige resultaat was dat de Parijzenaars wel eene week lang met de ortograf fonetic den gek scheerden. Enkele ernstiger geesten spraken van eene bedreiging voor de toekomst van de taal, welker ‘volmaaktheid’ door de jongste ‘aanslagen’ in gevaar zou gebracht zijn. Alles bleef in den grond als vroeger. En nu eerst in het jaar 1922 wordt door het nieuwe werk van F. Brunot, la Pensée et la Langue, méthode, principes et plan d'une theorie nouvelle du langage appliquée an françaisGa naar voetnoot(1) de revolutie ingeluid. In andere | |
[pagina 368]
| |
landen en met andere talen is de moeilijkheid dezelfde. Het juk van het Latijn afwerpen en losgeraken uit de veters van eene eeuwenoude traditie, met hare gezonde en halfgezonde beginselen, hare grillen van schoolvossen en misverstane klassieke taalregels, het is sedert het inzetten van eene wetenschappelijke grammatica dezelfde moeilijke taak voor geheel Europa. In Frankrijk lastiger nog dan elders, omdat nergens de traditie zoo diepe wortels geschoten heeft en zoo zeer vergroeid is met het staatsabsolutisme. Dat vooral geeft zijne beteekenis aan het boek van Brunot. Voor de eerste maal zien wij in den tempel van het Fransch Onderwijs een hoogepriester met eigen handen de afgoden van de altaren rukken, de teekens van een valschen eeredienst van zijn gewaad afscheuren en zijn best doen om in het gezuiverde heiligdom nieuwe godheden en een gezonderen eeredienst in te voeren. Wat moet het onderwijs van eene taal en bepaaldelijk van het Fransch zijn? Het moet zijn op de hoogte der wetenschap en niet zooals nu ‘een uitschot-onderwijs, eene vervelingsschool, een schrikbeeld voor leerlingen en meesters’.Ga naar voetnoot(1) Vooral moet het onderwijs niet aan de spelling gebonden blijven. Dat is de hoofdzonde van geheel het stelsel. Zoolang men den uiterlijken vorm onveranderd laat en de kennis daarvan op den voorgrond blijft, is geene verbetering te verwachten: de basis is valsch. Valsch de formatie van het meervoud, die in honderden gevallen niet bestaat; valsch het onderscheid van mannelijk en vrouwelijk evenmin gegrond in de werkelijkheid als het vorige; valsch de meeste indeelingen van werkwoorden, actief en passief, tijden en wijzen. Verkeerd is het de logica van Port-Royal in de taal te willen brengen. Men spreekt zooals men voelt, niet zooals een wijsgeer redeneert. Verkeerd is het, alleen die categorieën te erkennen die in het Latijn bestaan en daar een afzonderlijken vorm hebben: het Fransch bezit er veel meer, hoewel de uitdrukking er van verschillend is; enz., enz. Maar men zou zich vergissen als men meende dat Brunot alleen afbreekt. Integendeel; zijne afbreking vindt men bijna uitsluitend in de XVIII bladzijden der inleiding. Daarna een kleine duizend voor den opbouw! Het is licht te begrijpen dat die massa geleerdheid in enkele | |
[pagina 369]
| |
bladzijden niet kort en bondig weer te geven is. Zelfs is het moeilijk het plan in duidelijke bewoordingen te omschrijven. Vooraan staat de verklaring, die heel juist en gegrond is: ‘ce livre n'est pas une Psychologie’. Men zal hier de fijne psychologische ontledingen niet zoeken die de werken van P. van Ginniken zoo aantrekkelijk -en zoo moeilijk-maken. Evenmin is het boek van Brunot eene hervormde grammatica. De schrijver heeft niets anders willen geven dan ‘eene methodische uiteenzetting van de gedachtefeiten, in betrekking tot de spraak beschouwd en gerangschikt, en tevens van de uitdrukkingsmiddelen die er aan beantwoorden (ibid. blz. VII). Laat ons b.v. het ‘getal’ beschouwen. Het Grieksch, dat zeer rijk is aan buigingsvormen, heeft uitgangen voor enkelvoud, tweevoud en meervoud. Het Latijn kent reeds geen tweevoud meer: blijft dus enkelvoud en meervoud. Deze onderscheiding van enkelvoud en meervoud is voortaan, twintig eeuwen lang, de eenige die onze grammatici kennen en leeren. Is dat nu alles wat aangaande het begrip hoeveelheid in de spraak uitgedrukt wordt en kan uitgedrukt worden? Kondt ge er aan twijfelen, dan hoeft ge slechts het Boek IV les Nombres open te slaan. Vele woorden kunnen in den eigenlijken zin slechts als één of als meer opgevat worden; hoevele nochtans die in een bepaald gebruik of met een kleine afwijking in de beteekenis, in de twee getallen voorkomen. ‘Par définition les choses non nombrables n'ont pas de pluriel; l'argent, l'hydrogène, l'encre. Mais la plupart des matières existent en plusieurs espèces: il y a bien des encres, enz. (p. 96). Het taalonderwijs raakt hier veelvuldig de stylistiek. Zoo b.v. ‘le pluriel augmentatif’ (blz. 97): les blancheurs... des ambitions... enz. zijn in de aangehaalde plaatsen stijleffecten, die in zekeren zin niet tot de Fransche taal behooren maar alleen tot het kunstmatige element van de onnatuurlijke schrijftaal. Maar de lijn is niet gemakkelijk te trekken tusschen de twee gebieden en niemand zal het den schrijver euvel duiden, dat hij ze soms overschrijdt. Men spreekt in geene enkele spraakkunst van hetgeen in Hoofdstuk (Les choses nombrables, behandeld wordt: kleine hoeveelheden, groote hoeveelheden, bij benadering geraamde hoeveelheden...; erst in het vervolg (Quantités précises) vinden we de bekende categorie der telwoorden terug. Daaronder een heel nuttig hoofdstuk over de uitdrukkingsmid- | |
[pagina 370]
| |
delen van nul: geen, niemand, niet één, niets, enz. Zooals men ziet, een zeer volledige ontleding van de begrippen hoeveelheid en getal. Volledig? Neen. - Een criticus heeft dadelijk op eene leemte gewezen. Er ontbreekt een bespreking van het begrip ‘collectief’, dat in andere talen (b.v. het Engelsch) eene zeer groote rol speelt. In het Fransch is die veel bescheidener, maar dat was nog geene reden om hierover te zwijgen. Het zou voor gewone lezers vervelend worden het heele lijvige boek te doorloopen, en Brunot te volgen waar hij feit voor feit, ontleding na ontleding de stukken van zijne taal uiteenneemt. Het boek is voor schoolmannen geschreven door een schoolman. Zij die ten onzent onderwijs in het Fransch te geven hebben zullen het met het grootste voordeel lezen, herlezen en er over nadenken. F. Brunot kent zijne taal, in al haar omvang. Voor den buitenlander is het verfrisschend om er zoovele onvervalschte stalen van het volksfransch in te vinden. Al te dikwijls is hetgeen ons onder dezen naam opgedischt wordt eenvoudig zoutlooze gemeene taal, ofwel zijn het brokken van het zeer veranderlijk en vergankelijk taaltje dat kazernefransch heet. Daarbij eene zeer grondige kennis van het algemeen gesproken Fransch, iets waarover menigeen in België nog zeer veel kan leeren, en eene ontzettende geleerdheid op het gebied van het geschreven Fransch. Niet alleen heeft Brunot dat meesterlijke boek Histoire de la langue française geschreven, maar die heele historie heeft hij ook in het hoofd. Aanhalingen uit alle schrijvers uit het Roelandslied, uit den Roman de la Rose, uit de classieken van de XVIIe eeuw, uit Lamartine en V. Hugo, uit modernen en allermodernsten vloeien bij honderden uit zijne pen. Die kennis alleen van de eigen taal, dat meevoelen met al de kunstenaars die haar gehanteerd hebben, dat volle bezit van het verleden en tevens van het heden zijn eene van de groote bekoringen van het aantrekkelijke boek. En nu een oordeel over het werk van den Franschen revolutionair? Moest ik mijn indruk, niet mijn beredeneerd oordeel, weergeven, dan zou ik zeggen dat Brunot een Franschman blijft, ook waar hij als revolutionnair optreedt. Gematigdheid is dat volk aangeboren, hun ontbreekt de woestheid der Oostersche ‘roofdieren’Ga naar voetnoot(1), | |
[pagina 371]
| |
de gloed van het Zuidelijke anarchisme. De Fransche revolutie verandert meer in schijn dan in werkelijkheid, en bouwt, nadat ze vernield heeft, wederop naar het oude model. De beginselen van Brunot zijn geweldiger dan zijne praktijk. Niemand meer dan hij is overtuigd dat de Fransche spelling een knellende Nessus-rok is, die de ingewanden van het slachtoffer brandt. Geen oogenblik denkt hij er aan, het gezag van zijn naam, de onafhankelijkheid van zijne hooge bediening in den staatsdienst, in de schaal te werpen om diezelfde spelling te hervormen. Brunot gelooft niet erg aan de Latijnsche panacea; hij is niet overtuigd dat een beter en grondiger kennis van het Latijn aan het Fransch ten goede zal komen. Bijgevolg laat hij systematiek het Latijn terzijde. Maar ook hier blijft hij halfweg staan. Wil hij alleen met het moderne Fransch rekening houden, dan moet geheel het historisch element uitgeschakeld worden. Of hoe kon de historicus van de Fransche taal blind blijven voor het feit dat op zekere oogenblikken in de ontwikkeling van het Fransch, niet de middeneeuwsche overlevering, maar wel de invloed van het Latijnsche classicisme het zwaarst gewogen heeft? Zooals men ziet, loopt de revolutie nog al vreedzaam af. Wie alleen de voorrede gelezen had kon ze in twee motto's samenvatten: Qui nous délivrera des Grecs et des Romains? en Mort à l'Orthographe! In het boek zelf, buiten niet al te talrijke zijdelingsche stooten aan het adres dier misdadige spelling, laat de schrijver de twee euveldoeners over 't algemeen met rust. Hij gaat zijn eigen weg en bekommert zich om niets anders. Hierin verdient hij volmondig onzen lof. Maar daardoor is de toestand in zekeren zin weinig gewijzigd. Het terrein is niet zuivergevaagd. Wat hij van de oude terminologie en van de oude begrippen overhoudt is niet altijd duidelijk. Naar mijn bescheiden meening hadde de schrijver vooreerst eene korte spraakkunst moeten schrijven. Daaruit zou klaar gebleken zijn in hoever hij nog vasthield aan de overgeleverde methode en wat hij er van verwierp. En dat was heel natuurlijk de plaats om aan zijne denkbeelden over spellinghervorming een practischen vorm te geven. Zulks heeft hij niet gedaan; mag ik er bij voegen dat hij het niet heeft aangedurfd? In elk geval, ware zoo iets de proef op de som geweest van de waarde zijner nieuwe theorie. | |
[pagina 372]
| |
Bij dit woord theorie moet ik even stilstaan. De ondertitel luidt: méthode, principes et plan d'une théorie nouvelle du langage appliquée au français. Is het wet juist hier van théorie nouvelle du langage te spreken? Nieuw is de methode, wel zeker. Maar de eigenlijke leer is ons bekend. Het beste er van heeft Brunot, gelijk al de Fransche linguisten, van den genialen F. de SaussureGa naar voetnoot(1). Voor het overige is Brunot wel een zeer persoonlijke, zeer zelfstandige taalkundige maar een ommekeer in de theoretische studie van de menschelijke spraak beteekent zijn boek niet. Ook de hoofdtitel is misleidend. La Pensée et la Langue, dat laat u in de eerste plaats denken aan eene psychologische studie over de zielsvermogens en aan de uitdrukkingsmiddelen die het menschelijke woord aan hunne werkzaamheid geeft. Welnu, dat heeft Brunot juist niet willen doen. Hij behandelt alleen wat hij in de taal vindt en rangschikt dat onder taalkundige, niet onder philosophische rubrieken. Zoodat het boek in zekeren zin eene teleurstelling brengt. Het vormt een ontzagwekkende verzameling van taalkundige feiten door een uiterst fijnen waarnemenden geest gadegeslagen en opgeteekend; het zal voor de kenners en liefhebbers van de Fransche taal, vooral voor de leeraars eene onuitputtelijke mijn blijken, waaruit zij buitengewoon veel zullen kunnen scheppen en meedeelen. Maar het heeft eigenlijk geene eenheid. En dat kon ook niet anders. A priori heeft de schrijver den leidraad der zielkunde afgewezen; hij is uitsluitend proefondervindelijk te werk gegaan; de taalkundige categorieën van het verleden neemt hij niet aan, die van de toekomst bestaan nog niet. Vandaar dat zijn werk een zeer interessante massa bijzonderheden vormt, maar geen geheel. Hoe handig hij ook gelijksoortige bouwsteenen in hoopjes verzameld en opgestapeld heeft, een gebouw moet nog daaruit worden. Wie nu zal het optrekken? Dat het boek van Brunot den lezer tot nadenken aanspoort spreekt van zelf. Voor vrienden van de classieke oudheid, die niet gaarne met Grieken en Latijnen afbreken, is het een zeker genoegen te bevinden hoe sterk ondanks den stormloop van velen, de classische | |
[pagina 373]
| |
richting nog staat en ook buitengewoon beslagen en uitstekend toegeruste aanvallers als Brunot kan weerstaan. Slenter, onwetendheid, gemakzucht, luiheid, dat alles komt de overgeleverde opleiding ten goede. Nochtans blijven de onderscheiding der rededeelen, de begrippen getal, geslacht, tijden, wijzen, enz. enz., ook nog in de terminologie van Brunot bestaan. Deze begrippen hadden reeds de Grieken ontleed. Ook het Latijn laat zich niet uitschakelen. Jawel, de zotte navolging der Oudheid is eene dwaasheid van de Renaissance geweest: hoeveel misverstand, hoeveel onmacht om zelf te scheppen dekt niet deze aanbidding der Oudheid! En toch! Zou die Oudheid, zoowel Latijnsch als Grieksch, alleen door de domheid van het nageslacht hare macht en haar gezag hebben doen gelden? Is het alleen en uitsluitend door eene colossale fopperij geweest, dat de moderne wetenschap, in alle vakken, steunt op de basis der oude? Hoe men hierover denke, het boek van Brunot is een bewijs van de kracht van het classicisme, in Frankrijk en daarbuiten. Een andere gevolgtrekking is de volgende: Brunot heeft zich ver willen houden van alle apriorisme. Hij heeft niet eens de psychologen willen raadplegen, uit vrees dat de feiten niet luide genoeg zouden spreken. Alleen heeft hij willen volgen ‘le travail des foules dont le parler commun est le résultat’. Ik wil hem hierin niet afkeuren; in bepaalde gevallen heeft het zijn nut feiten en alleen feiten te verzamelen; later, als het hoort, zal de theorie daarin licht en eenheid brengen. Maar op het gebied der huidige theoretische taalwetenschap kan ik zulke houding in beginsel niet billijken. De spraak, zooals Wundt ze zeer juist gekenmerkt heeft, behoort bij de Völkerpsychologie, d.w.z. bij de gezamenlijke psychologie, bij de psychologie van massa's. Welnu een taalkundige mag noch de individueele noch de zeer eigenaardige sociale psychologie ter zijde laten, evenmin als de psycholoog het recht heeft de taalkunde voorbij te gaan. Natuurlijk mag men de feiten niet in het keurslijf van eene vooropgezette theorie knellen tot ze aan een van te voren opgevat denkbeeld beantwoorden. Maar wie de zielkunde uitsluit zal niet altijd in de feiten alleen genoegzame aanwijzingen vinden om een statig en harmonieus gebouw op te trekken. Vele van de lezers van Brunot zullen wel boomen maar niet het woud zien. Is het | |
[pagina 374]
| |
des schrijvers schuld? Slechts ten deele, zou ik meenen, want de vergezichten die de jongste taalwetenschap opent zijn zoo ruim en zoo ontzagwekkend, dat geen geleerde zich thans de kracht voelt om het geweldige geheel alleen te beheerschen. Het boek hadde eigenlijk moeten heeten ‘La Pensée et la Langue françaises’. Wij leeren er in hoe de Franschman denkt en hoe hij zijn denken in woorden brengt. Zulk eene taak klaar gespeeld te hebben is voor den schrijver wel geen kleine verdienste. JOSEPH MANSION. |
|