| |
| |
| |
Edouard Lalo
Ceci n'est pas un conte...
Na de Franck-verheerlijking, het jubelfeest van Lalo!
Een Vlaming uit de Fransche muziekgeschiedenis! Een Vlaming, die geen Vlaamsch kende, - net gelijk G. Charpentier, - en die van Spaansche afkomst was!
Al had Edouard Lalo, de schrijver van Le Roi d' Ys, het voorkomen van een zuiderling, al doet zijn muziek in de verste verte niet denken aan die van Benoit of Tinel, hij was nochtans een kind van 't blonde ‘Nord’ en werd geboren te Rijssel, de noeste Fransch-Vlaamsche weefstad. Evenals in de Belgische Sinjorenveste, worden daar en in den omtrek nog talrijke huisgezinnen aangetroffen, waarvan de stamvaders tot aan de Spaansche overheersching opklimmen, en waarvan het bloed zelden met dat van Vlamingen of Franschen versmolt. Van daar de niet te ontkennen invloeden van rythmus en kleur in het werk van den toondichter. Lalo heet: de dichter van den rythmus! Zijn Symphonie espagnole is zoo veel als een zuster van Carmen. Door sommigen wordt zij een bewonderenswaardige synthesis van Spanje genoemd, gelijk er weinige in de toonkunst geleverd werden, al kunnen hier de schitterende namen van Schumann, Wolf, Bizet, Chabrier, Moskowski, Albeniz en Rimsky-Korsakoff aangehaald worden.
De vader van Lalo was een officier van Napoleon, die hem op het slagveld van Lutzen het eerekruis verleende. Te Rijssel mocht de knaap les in notenleer en cello ontvangen van een ervaren Duitsch kunstenaar, die te Weenen onder leiding van Beethoven zelf had meegespeeld, en die vol bewondering was voor de laatste kwartetten van den Bonnschen meester. Later zullen de cello-partijen altijd buitengewoon verzorgd zijn in de symphonische gewrochten van Lalo. Ander gevolg: heel zijn leven zal hij het beeld van den strengen Beethoven vóór zijn oogen zien staan en aan de ijdele mode zal hij geen de minste toegeving doen.
Te Parijs, waar hij voortstudeerde aan het conservatorium, - en weinig bijleerde, - zag hij veel zwarte sneeuw vallen en slechts op gevorderden leeftijd zou
| |
| |
het hem lukken eenigszins op het voorplan te geraken. Trouwens, met zijn verbeelding scheen hij gaarne elders te leven, hetgeen zijn werken bewijzen: in de fjorden van Noorwegen, in de ‘landes’ van Bretanje, in de steppen van Rusland, in de sierra's van Spanje, zelfs in de ‘bleds’ van Marokko. Hij trad op met trio's en kwartetten, een vak waarvoor geen de minste bijval in Frankrijk te verhopen was. Ook had hij reeds naam gemaakt in Duitschland, toen hij nog zoo goed als onbekend was ten zijnent. Hij huwde met één van zijn leerlingen, een generaalsdochter, die een puike altzangeres was, en die zijn gloedvolle melodieën, - waaronder Marine en L'Esclave, - op verscheidene muziekplechtigheden voordroeg. Deze fiere, diepgevoelde en handig geschreven bladzijden mogen als treffende staaltjes van den overgangstijd in de geschiedenis van het Fransche lied beschouwd worden, den tijd van Gounod en Delibes, van Reyer en Bizet, doch in 't vervolg zijn zij overtroffen geworden door andere Fransche liedercomponisten, als Franck, Duparc, Chausson, Fauré, de Bréville, Bruneau. Het jonge echtpaar werd een zoon geboren, de welbekende Pierre Lalo, heden een gezagvol medewerker aan ‘Le Temps’ en één der beste kunst-critici van Parijs.
Daar Lalo voor een uitmuntend altist bekend stond, leende hij gaarne zijn medewerking aan het uitvoeren van kamermuziek. Elken Vrijdag-avond kwamen eenige muziekminnende vrienden, waaronder Saint-Saëns en Gounod, in zijn woning samen, en daar werden dan de classieke trio's en kwartetten van Haydn, Mozart en Beethoven vertolkt. Van daar dat hij zoo gaarne voor solo-snaartuigen schreef, meest voor viool, hetgeen hij met een onloochenbaar talent deed. Daar is het ook, dat het geheim van de rotsvaste techniek moet gezocht worden, welke we in zijn werken, in àl zijn werken, bewonderen. Want, is Lalo geen veelschrijver geweest, alles wat hij heeft uitgegeven, is gaaf kunstwerk; en tot heden toe heeft de tand van den tijd er niet veel aan geknaagd. Zijn vorm is die van een meester! Geen cellist, of hij speelt zijn beroemd concerto in re. Zijn Viool-concert Nr 1 werd één der lijfstukken van den knappen Sarasate, voor wien het ontworpen was geworden. Zijn zoogezegde Spaansche symphonie, eigenlijk een ‘suite’ voor viool en orkest, behoort tot het repertorium van alle violisten. Doorgaans is het
| |
| |
sober, hartstochtelijk, buitengewoon dankbaar werk, wat hij levert. Daarbij, rijk aan kleur, vol tegenstelling en melodie, flink van rythmus, dadelijk ingrijpend bij het publiek. Ook altijd kruimig en kort, en, daarbij, gecomponeerd door iemand, die weet over welke middelen het instrument beschikt, waaraan hij de hoofdrol toevertrouwt.
Tot zijn orkestwerken behooren, verder, Symphonie in sol mineur, Russisch Concerto, Fantaisie-Ballet en de veelgehoorde Rapsodie norvégienne, die hem plotseling beroemd had gemaakt, en die hoegenaamd geen vergelijking hoeft te duchten met de puike vier Noorsche Rapsodieën van Svendsen. Oorspronkelijk werd zij voor viool en orkest gecomponeerd en uitgegeven onder den naam Fantaisie norvégienne; slechts later kreeg zij haar definitieven vorm en haar definitieven naam. Het slotnummer is overheerlijk! Dit gewrocht wordt echter nog overtroffen door de partituur van Namouna, één der fijnste en volledigste meesterstukken van de Fransche balletmuziek. Ja, met Franck, Chabrier, de Castillon en Saint-Saëns is Lalo één der baanbrekers van de nieuwe Fransche kunst geworden, die in de laatste jaren zulken ongemeen schitterenden bloei mocht bereiken.
Aan de bekoorlijke Namouna is heel een lijdensgeschiedenis verbonden, want Lalo was geen ‘cabotin’ en bezat het talent niet zich aan anderen op te dringen. Eerst werd zijn oprea, Fiesque, waarvan het onderwerp ontleend was aan Schiller, door den directeur van de Fransche opera aangenomen, en vervolgens weer geweigerd. Hij was de twee en veertig reeds voorbij, toen hij met deze opera in een publieken prijskamp meedong, en de jury de plechtige verklaring ontlokte, dat de muziek van zijn drie bedrijven ‘d'une grande hauteur d'idées’ was ‘et traité de main de maître’. Toen zijn heerlijke Roi d'Ys klaar was, schreef hem de bestuurder der opera, niet om hem te melden, ‘Dignus est intrare!’ maar om hem... een ballet te bestellen! Muziek voor de stemmen? Later, vriend. In de eerste plaats, muziek voor... de beenen! Toen bedoelde directeur nog inspecteur der schoone kunsten was, had hij in een verslag aan den minister geschreven, dat het kunstminnende Frankrijk zich onteerde door het niet uitvoeren van zulke meesterlijke muziek! En, nu hij heer en meester was in de Opera, nu wilde hij ze zelf niet ten gehoore brengen! Luister naar mijn woorden,
| |
| |
maar zie niet naar mijn werken... In stee van te mopperen, neeg de ootmoedige toondichter gelaten het hoofd en, al had hij zich nooit toegelegd op de kunst van Noverre en Sallé, manmoedig toog hij aan den arbeid. Lalo toonde den grilligen directeur een scenario, geschreven door een uitmuntend letter- en tooneelkundige. Het werd verworpen, om plaats te maken voor het Namouna-verhaaltje, ontworpen door Nuitter en Pepita, dat den armen componist opgedrongen werd, - ja, krek na drie maanden moest de partituur af en ingeleverd zijn! Doch eer de flinke compositie voltooid was, werd Lalo in zijn zetel neergehamerd door een plotselinge verlamming, zoodat een dienstvaardig collega het laatste deel der partituur diende te orkestreeren, stukje voor stukje, trekje voor trekje. Dadelijk bood zich de edelmoedige Gounod voor dat karweitje aan. En haast alle dagen kwam hij den zieken meester bezoeken, om hem de georkestreerde bladen te toonen, en nieuwe wenken voor den overblijvenden arbeid te ontvangen. Op kleine reepjes papier, die bewaard zijn gebleven, krabbelde de zieke man telkenmale enkele korte opmerkingen neer.
Eindelijk was het werk gereed. Maar de heeren en de dames uit ‘le monde où l'on s'amuse’, toonden zich heel weinig gevleid, om niet te zeggen gebelgd, daar de meester, in plaats van hun een gemakkelijke partituur van oud-conventioneele choregraphie-muziek te leveren, met een gemimeerde handeling of een zoogezegd ‘ballet-pantomime’ van gansch persoonlijke opvatting, durfde te verschijnen, ja, omdat hij het ballet bijna tot op 't peil der symphonie durfde verheffen! Een ware misdaad, niet waar?
Fabel: hoe op het eiland Corfoe een jonge slavin, Namouna geheeten, gered wordt door een Europeesch reiziger, en hoe zij hem daarna op haar beurt uit een hoop bandieten verlost.
Dat hadden de schouwburgbezoekers niet verwacht en dat hoorde niet thuis bij hun wenschen en gewoonten. Die verwaande ‘arbitres du bon goût’ wilden beenen in de lucht zien vliegen, meer niet. Ontgoocheld en wrevel, luisterden zij niet ééns naar de muziek: noch naar de pakkend schoone inleidingen, - de eerste is puik! - noch naar het levendig spel van den rythmus of de weelde van den klank, noch naar de warm-geheimzinnige kleur, die over heel het werk verspreid lag, - étrange à souhait, - noch naar de welsprekende
| |
| |
onderlijning der gebaren, noch naar het pittig, zwierig, tintelend, gansch persoonlijk orkest. Rozen voor de varkens! Wat een meesterstukje van rythmische kunst diende te heeten, noemden zij een misbaksel, een schandaal, zooveel als een euveldaad van ‘lèse-chorégraphie’. En onmeedoogend vonnisten zij dat de bejaarde toondichter tot de streng-vervelende bende der vroeg-rijpe jongeren moest behooren. Lalo werd uitgelachen en bij het verschijnen van den foorwagen op het tooneel, werd spotlustig meegeneurd en met de voeten gestampt. Men durfde hem zelts ‘chuteeren!’. Om hem nog meer te tergen, werd een ovatie gebracht aan den bevallig-oppervlakkigen Delibes, den schrijver van Sylvia en Coppelia, die de vertooning van in een balkon bijwoonde. De gewone en totaal onbevoegde dagbladschrijvers stelden meer belang in de rivaliteit van de twee danseressen, Mej. Maurien en Mej. Sangalli, en sleurden den prachtkerel, die zijn naam onder de partituur van Le Roi d'Ys gezet had, onverbiddelijk door de modder. Brr!...
Slechts vijf-en-twintig jaar later, in 1908, zou Namoura in haar eer hersteld worden, toen de ongelukkige meester al lang dood was!
Maar goed voor ons en voor de kunst zelf, dat Lalo de bewonderende hulde van nagenoeg al de musici en al de fijnproevers uit de Fransche hoofdstad had mogen ontvangen! Dezen oordeelden gelijk wij heden allen oordeelen: Namouna is en meesterstukje, zooveel als de apotheose van den dans! Sa, anders hadden wij misschien de mooie, nu alombekende suite moeten derven, - eigenlijk zijn het drie suites, - die ons op zóóveel concerten in stroomen van betooverende klanken en subtiele geuren heeft laten baden, en waarvan ik maar weinig tegenhangers in de muziek-literatuur weet aan te wijzen. Alleen die van Bizet's Arlésienne zou hier in aanmerking kunnen komen.
Dat vertelseltje pleit niet buitengewoon sterk voor den smaak der Fransche-Opera-bezoekers!... Zoo veel als een tweede uitgave van het Tannhäùser-schandaal. Over de Faust- en Carmen-fiasco's durf ik niet reppen, omdat zij heden geloochend worden.
Als ballet-handeling met meegaande muziek moet Namouna wellicht aan het hoofd geplaatst worden van de vele knappe stukken, die wij in dit vak aan de Fransche muziek van de laatste vijftig jaar verschuldigd
| |
| |
zijn. Ik noem Giselle (Adam); Le Corsaire (id.); La Source (Delibes); Sylvia (id.); Coppelia (id.); La Maladetta (Vidal); Javotte (Saint-Saëns); La Korrigane (Widor); La Farandole (Dubois); Espana (Chabrier); Les deux Pigeons (Messager); L'Enfant prodigue (Wormser); L'Etoile (id.); Le Lac des Aulnes (Maréchal); La Fête chez Thérèse (Hahn); La Péri (Dukas); La Ronde des Saisons (Busser); Salomé (Schmitt); Philotis (Gaubert); Le Festin de l'Araignée (Roussel); Hansli le Bossu (Gallon); L'Homme au Désir (D. Milhaud). Verscheidene onder deze werken zijn niet overtroffen geworden door de beruchte Russische balletten, als De Notenkraker (Tjaïkowski), Het Goudhaantje (Rimsky-Korsakoff), De Vuurvogel (Strawinsky), Petrouchka (id.), De Sylphieden, Chout, Cuadro flamenco, zonder te gewagen van de ontelbare aanpassingen op reeds bestaande muziekwerken. ‘Il faut rendre justice à l'élégance et à la souplesse de la ligne générate, à la pureté du détail, au coloris persistant, à la fantaisie souvent ailée et aussi au caractère passionné du style... Il (le public de 1908) témoigna une attention admirative aux airs marocains, à la danse des esclaves, à la sérénade, aux détails pittoresques de la fête foraine, à la sieste des odalisques, à la
chanson de la flûte, à l'orgie des brigands.’ (C. Lesenne.)
Zijn de Namouna-nummers als een krans van glinsterende parels te beschouwen, Lalo zal echter altijd de schrijver van Le Roi d'Ys heeten. Hier heeft hij plotseling een ongemeen hooge vlucht genomen. Het meesterlijk gewrocht, dat tijdens een verblijf in Bretanje werd opgevat, waar mevrouw Lalo verwanten had, en dat aan een verhaal van Emile Souvestre ontleend werd, is wel niet zegevierend rond de wereld gegaan, gelijk een Werther of een Faust, een Louise of een Manon, doch nu en dan werd het in de Europeesche grootsteden vóór het voetlicht gebracht, telkens met een onloochenbaren bijval. Nopens dit gewrocht is waarschijnlijk het laatste woord nog niet gezegd.
Vooreerst een ouverture, gelijk er sedert de onsterfelijke modellen van Beethoven, Weber en Wagner geen half dozijn - misschien geen enkele - meer geschreven is geworden. Lang vóór de opvoering van de opera was zij reeds in de groote concerten van de hoofdstad bekend. Wie ze voor de eerste maal hoort, kan
| |
| |
zijn geestdrift maar moeilijk bedwingen. Hij zou recht willen springen, willen roepen en tieren, dolzinnig! Gewoonlijk wordt zij op het einde der concertprogramma's geplaatst, omdat de orkestleiders zich met recht afvragen, wat zij eigenlijk, na zulke plassen van melodie, na zulke orkanen van klankuitbarsting, nog wel ten gehoor zouden kunnen geven. ‘Après cela, on tire l'échelle’, zou de Franschman zeggen. Zulk een gewrocht zal rechtstaan, meen ik, zoo lang de ruige rotsen van Bretanje, die het bezingt, niet in zee zullen neerplompen.
Wat in de partituur zelf het meest te prijzen valt? De prettige volksdansen, ontleend aan de Bretonsche folklore of van eigen vinding, - hier reikt Lalo de hand aan de nationalisten in de toonkunst, aan den Benoit van Het Meilief b.v. - de heerlijke uitbeelding der karakters, de waarheid en de natuurlijkheid der declamatie, - waarin àlle Wagner-invloed door sommigen geloochend wordt, - de werkelijk episch-grootsche kracht, die door heel de bont-wilde orkestwoeling heenstuwt.
Naar mijn meening kan de miskenning niet komen van de dramatiseering der stof: die is doorgaans voldoende; aangenomen dat zij niet op alle plaatsen denzelfden lof verdient. Maar op de stof zelf blijkt ten huidigen dage niet iedereen verlekkerd te zijn. Twee gezusters ontvlammen in liefde voor een zelfden man, zoodat de eene afgescheept wordt, - een pijnlijk onderwerp? - en een afschuwelijke misdaad pleegt: zij rukt de zeesluizen open en de heele stad wordt verzwolgen.
Daarenboven komt in het stuk een episode voor, die door de eenen subliem bevonden wordt, en die anderen tot glimlachen noopt. Vooraleer haar schelmstuk te voltrekken, vaart de booze prinses in razende woede uit tegen een steenen beeld van Sint Corentijn, den heiligen patroon van Bretanje. Doch zie, het beeld begint te bewegen, het wordt levend, het geeft de misdadige vrouw strenge vermaningen te hooren, het wil, - terwijl de engelen haar toeroepen: Repentez-vous! - haar doen verzaken aan de helsche plannen die zij beraamd heeft. Verpletterd door schrik, duizelt zij ineen, doch zij vermant zich weer en roept, niettemin, de vreeselijke hulp in van den wrekenden oceaan.
Niet iedereen houdt van dat heiligengedoe op het tooneel, al is het hier dramatisch en echt Bretonsch.
| |
| |
Wij leven immers in een atmospheer van legende en bijgeloof, van mysticisme en geweld, een vroom-naïeve en ietwat romantische opvatting, die sedert eenige jaren door het gedurig veld winnende ‘verisme’ een geweldigen schok heeft gekregen. Door onbevooroordeelde toehoorders moeten die dingen echter genomen worden gelijk zij zijn, en woorden gelijk ‘Les croyants sont les forts’ passen hier volkomen in den mond der person en. Na de eerste opvoering in 1888 schreef C. Bellaigue wat volgt: ‘Le Roi d'Ys pourrait bien être ce que l'école française, depuis Carmen, a donné au théâtre de plus remarquable et de plus achevé! L'année avait été stérile; mais là voilà fleurie; elle n'aura point perdu son printemps.’
In volle overtuiging meen ik te mogen zeggen, dat het Mane, Thaecel, Phares niet voor goed is uitgesproken over dit mooigekleurd en mij altijd dierbaar gebleven muziekgewrocht. Qui vivra, verra!
***
Bovenstaande regels werden geschreven onder de bezetting. Na den oorlog hebben wij het werk op alle groote muziektooneelen van België en Frankrijk zien verschijnen, en wij stellen vast dat het publiek slechts nu rijp is voor die heerlijke muziek, welke haar tijd ruim dertig jaar vooruit was in Frankrijk en ten onzent. Door sommige critici, die nu misschien wat al te voortvarend handelen, wordt Le Roi d'Ys gladweg het meesterstuk der Fransche opera genoemd!...
***
Ten einde meer gezag aan mijn woorden te geven, besluit ik met enkele aanhalingen.
‘La symphonie en sol mineur de Lalo, très classique de plan, est remarquable par la séduction qu'y exercent les motifs choisis, et plus encore par le charme et l'élégance des rythmes et des harmonies, qualités distinctives de l'imaginatif auteur du Roi d'Ys.’ (V. d'Indes.)
‘La mélodie garde, jusque dans l'extrême douceur, qui chez Lalo est volontiers tendresse, une intensité concise et singulière qui la sauve de la fadeur, lors même qu'elle s'accorde au titre de Romance. Elle
| |
| |
présente un dessin très serré, fin et solide comme celui du fer forgé, dont les courbes semblent toujours capter la vie secrète d'un ressort. Cette mélodie ne se borne pas à chanter: elle vibre et palpite.’ (J. Chantavoine.)
‘Tout dans la musique de Lalo, est lumière et mesure... L'idée est si nette que l'expression, se dépouille naturellement de toute redite et toute surcharge; rien, chez lui, qui ne soit significatif, rien qui ne soit vif et clair... Un vocabulaire riche, coloré, direct; une syntaxe ferme et souple, la distinction savoureuse de l'harmonie, le précieux coloris de l'instrumentation corroborent le style musical de Lalo, et le rythme y est roi: il est à la fois la base et l'ornement.’ (J. Combarieu.)
LAMBRECHT LAMBRECHTS.
|
|