| |
| |
| |
Boekenniewus.
A. van Hoonacker: Grondbeginselen der Moraalfilosofie. Geloofsverdediging, Antwerpen; - de Standaard, Brussel. 1922. Pr. 16 fr.
Anderen zullen uitmaken welke de zuiver wetenschappelijke en wijsgeerige verdiensten zijn van dit werk. Of de schrijver, die een gezond-verstandelijk denker is van eerste gehalte, genoeg heeft rekening gehouden met de nieuwste richtingen en genoegzaam bewijst op de hoogte te zijn van 't geen Frankrijk en vooral Amerika in de jongste jaren op 't gebied van de zedenkunde, ook in zake grondbeginselen, hebben geleverd, laten we hier in dit tijdschrift, dat zich minder tot specialisten richt, onbesproken.
Maar zijn doel heeft prof. Van Hoonacker bereikt. Onze studenten een vasten leidraad te geven en ook degenen, die op eigen houtje kennis wenschen te maken met de moraal-philosofie, een boek te schenken waaraan ze hebben een veiligen, steeds betrouwbaren gids.
Te dezer plaatse dient vooral gewezen op de groote verdienste, die Prof. Van Hoonacker zich met dit werk verwerft als hanteerder van de Nederlandsche wijsgeerige taal. In zoo flinke vaktaal werd totnogtoe geen enkel wijsgeerig handboek, ook niet in Noord-Nederland, gesteld. Want met allen eerbied voor wat ginder reeds werd gepresteerd, ook van katholieke zijde. moet erkend dat het Nederlandsch in de Wijsbegeerte krioelt van vreemde woorden en wendingen. In dit opzicht gaat b.v. Beysens allerminst vrij uit. Hier hebben we nu een moraalfilosofie die bevattelijk is, dank zij het algemeen Nederlandsch Vlaamsch van Prof. Van Hoonacker, ook voor elken buitenmensch die denken kan en een vaste redeneering volgen.
Juist omdat dit werk in opzicht van taal baanbrekend is zouden we graag zien dat het een toonbeeld wordt tot in de kleinste bijzonderheden. Daarom geven we Prof. Van Hoonacker enkele bedenkingen in overweging, waarmee hijzelf het wenschelijke zal doen in een volgende uitgave van zijn werk, die zeker alras noodig zal zijn. 't Zijn slechts voorstellen, waarmee hij doen kan wat zijn bij uitstek echt en zuiver taalgevoel hem zal ingeven:
In plaats van: |
mondelijk: ‘mondeling’ |
In plaats van: |
godsgeleerdheid: ‘godgeleerdheid’. |
In plaats van: |
ruimschootsche overeenkomst (blz. 10): ‘ruime overeenkomst’. |
In plaats van: |
kostelijke waarheden (11): ‘kostbare waarheden’. |
In plaats van: |
begeerbaar in zichzelf (25): ‘begeerlijk in zichzelf’. |
In plaats van: |
niet toereikt tot (81): ‘niet reikt tot’ of ‘niet toereikend is tot’. |
In plaats van: |
ondeugend doel (101: ‘niet deugdelijk doel’; |
| |
| |
en zulke dingen meer, alle van denzelfden spraakkundig schakeerenden aard.
Intusschen weze Prof. Van Hoonacker hartelijk gelukgewenscht, ook om zijn nieuwe vondsten; want willewerkig = voluntarius, tegenover vrijwillig: liber, is wel degelijk een prachtvondst.
V.W.
| |
Steden en Landschappen I: De Kempen. Uitgave van ‘De Sikkel’ Antwerpen. - Deze uitgave staat onder de leiding van Dr Stan Leurs.
Sinds het merkwaardig, zelfs baanbrekend werk van Prof. Vliebergh over ‘de Kempen’, den eersteling van zijn bekende monografiëen over de Belgische landbouwgewesten, was eigenlijk niets meer over onze Kempen verschenen dat van blijvenden aard mag heeten, behalve dan hier en daar een stuk zuivere literatuur.
Naar de nieuwste Duitsch-wetenschappelijke methodes is nu dit nieuwe boek, volkomen up to date. Waar Vliebergh, naar het opzet van zijn studiën, het hoofdgewicht legt op den landbouw, komt hier elke studiestof, zoo van geestelijken als van stoffelijken aard, tot haar gelding. Het is dan ook een boek van specialiseerend-geschoolde krachten in samenwerking: Igr. A. Van Olmen leverde de ‘Aardrijkskunde van de Kempen’: grenzen, aardkunde, physische en economische aardrijkskunde. Dr J. Leenen gaf een overzicht van de Kempische Dialecten. Stan Leurs, Flor Prims, J. Grietens en Jan Mosmans legden hun kennis bijeen van de economische en politieke geschiedenis van hun geboortegouw. Kan. Erens vertelt over de abdijen. Met genoegen teekent hij ons o.a. het portret van Godfried Hermans, ‘den moedigen bestrijder der verwaandheden van Jozef II en het beleidvol kopstuk der Brabantsche omwenteling’. De abdijen, door Kan. Erens behandeld zijn: Tongerloo, Averbode, Postel, dus allemaal Premonstratenzers. Bizonder merkwaardig is het laatste opstel van den bundel: Oude Kunst in de Kempen, door Igr. Dr Stan Leurs. Wetenschappelijk is dit wel het beste van alle. De andere geven zeker niet minder wetenswaardigs, maar dit is zeker het meest bezonkene. Wat men uit de Tentoonstelling der Kempische Kunst (1922, Antwerpen) heeft mogen in zijn herinnering meedragen vindt men hier terug in blijvenden vorm.
Ook de platen zijn keurig. Vooral Hoogstraten, Geel en Breda spreiden hier hun luister ten toon.
Juist omdat dit boek zooveel geeft wenschen we nog meer: Een opstel over de geestelijke vruchtbaarheid der Kempen, de groote mannen op elk gebied uit het woeste gewest opgebloeid zou waardig besluiten al het goede en schoone dat ons hier wordt geboden.
L.D.W.
| |
Giovanni Papini: Histoire du Christ. - Payot. Paris. - 9 fr.
In Maart 1921 pas verschenen, is het boek van den beroemden Italiaanschen bekeerling reeds in vele talen overgezet. De
| |
| |
Fransche vertaling van Paul-Henri Michel is uitstekend, al geeft het Fransch niet altijd al de zwierige lenigheid, al de zangerige welluidendheid der Italiaansche taal terug. In een werk als dit echter, komt de vorm toch maar op den tweeden rang. Eene gemakkelijke taak is het niet, aan het Evangelie te raken. Geen woordenrijke uitweiding, geen nauwkeurige reconstitutie van natuur of van zeden, geen pracht van stijl of taal, kan de krachtige eenvoudigheid van 't Evangelisch verhaal evenaren. Toch is Giovanni Papini er in gelukt ons een heerlijk boek te geven: omdat hij het Evangelie stap voor stap volgt, al mediteerend; omdat hij ook zijne ziel vrij laat spreken, zijne oprechte ziel, die door 't woord van Christus tot de goddelijke Waarheid gestegen is; omdat hij, eindelijk, zich geheel en al aan Jesus geeft, met al de vurige oprechtheid van een eerlijk gemoed.
In dat boek zijn er vele bladzijden waarvan men niet weet wat meest te bewonderen: de dichterlijke ingeving, de breedte van de gedachte, of de diepte van 't christelijk gevoel. Zij die weten wat lijden is zullen dit boek van een mediteerende ziel met vrucht lezen.
T.D.
| |
Giov. Papini: De Christus, uit het Italiaansh vertaald door Dr J.J. Weve. - Teulings' Uitgevers-Mij, 's Hertogenbosch.
Misschien nog meer goed kan van dit Nederlandsch dan van het Fransch worden gezegd. Ik zou niet durven beweren dat het als vertaling hooger staat. De zorg voor stipte weergeving van 't oorspronkelijke is bij beide even groot. Maar Weve's werk heeft meer zelfstandigheid, de taal is échter, de zin zwieriger, en men wordt maar zelden gewaar dat deze ‘Christus’ niet oorspronkelijk in 't Nederlandsch geschreven werd.
Ook het ‘Voorwoord’ heeft zijn verdiensten; het geeft over Papini zooveel als men weten moet om den man te kennen vóor hij zich bekeerde en ook wel iets van het wàarom hij tot de Kerk kwam.
L.S.
| |
André Dumas: Ma petite Yvette. - 6e éd. Plon-Nourrit, Paris. 1922. - 302 blz. 7 fr.
Twee nieuwe boeken over het kind zijn in de jongste weken de letterkunde komen verblijden met hun zuivere schoonheid: ‘Prutske’ van Streuvels en ‘Ma petite Yvette’ van André Dumas.
Er valt niet aan te denken ze met elkander te vergelijken, ten ware om den eenvoud van de kunst die in beide triomfeert. Streuvels gaf een malsch humoristisch relaas van een kinderbestaan, alle oogenblikken van dag en nacht in zijn groei bestudeerd. André Dumas gaf meer een roman in den eigenlijken zin, maar zoo simpel en sober in zijn verloop dat het toch vóór alles is een kinderpsychologie, nagegaan niet door de wetenschap die ontleedt, maar door de liefde die schept.
| |
| |
Vóór we dit boekje lazen van hem was de schrijver ons onbekend. Toch heeft hij al heel wat geschreven. Op de binnenzijde van het titelblad staan de titels van zijn bundels: poëzie en tooneel. Maar 't blijkt wel dat we met dit nieuwste werk van hem het al bijzonder getroffen hebben ter kennismaking. Althans geen van die andere werken gaat er in bij 't publiek gelijk ‘Ma petite Yvette’, dat op enkele maanden tijd zijn 6e uitgave beleeft.
De vader vertelt over zijn dochtertje. Zoo pas is hij met Jeanne gehuwd, hij, leeraar in de Geschiedenis in een kleine Bretoensche stad. De wittebroodsweken zijn niet uit, als de dokter, die bij Jeanne wordt geroepen, al weet te zeggen dat ze in blijde verwachting is.
Blij... 't is eigenlijk een gemengd gevoelen. De jonge leeraar schrikt wel een beetje terug voor het vaderschap, en Jeanne zou er niets op tegen hebben gehad dat een paar zomervacanties onbezorgd op reis werden doorgebracht.
Maar 't zij zoo: de kleine zal welkom zijn; 't zal een meisje zijn, dat staat vast, en ze zal Yvette heeten.
't Is herfst, en ze wordt verwacht. Alles is zorgvuldig in gereedheid gebracht. ‘Ce sera pour le petit jour’ had de baker gezegd. En zoo was het ook.
Nu begint het ouderengeluk! De ziel van vader vooral groeit mee met het kind. Hij heeft geen andere zorg en geen andere uitspanning dan zijn dochtertje. Jeanne ook is fier op haar Yvette, maar ze vindt haar man in zijn gestoei met het kind belachelijk.
Totnogtoe was er niets van te merken, maar Jeanne is, naar den geest, een erfelijk belaste. Haar moeder stierf krankzinnig. En Jeanne begint nu ook wel eens vreemd te doen. Maar alles blijft nagenoeg in orde, tot een moei van haar, die haar opleidde, overkomt, en haar neus ophaalt voor zoo'n leeraartje en zoo'n nest in Bretagne.
Ze komen dan ook aldra dichter bij Parijs. Eens te week alvast neemt Jeanne er een dagie af om met matante te winkelen in de stad der steden. 't Wordt voor Jeanne een obsessie. Het Parijzer leven neemt haar heelemaal op, en zeker als ze is dat Yvette het steeds goed zal hebben bij haar man, verlaat ze 't geluk, - omdat ze zich voor 't huwelijksleven niet geschikt voelt
We hooren nooit meer van haar. Voortaan is 't vader met Yvette, vader óm Yvette, want vader is er om niets anders dan om Yvette. En zoo gaat het in een idylle die met elke bladzijde mooier en fijner wordt. Yvette loopt nu school, Yvette heeft vriendinnetjes. Yvette heeft haar speelgoed, haar poppen vooral. Yvette praat honderd uit op vaders knie. Het leven stoeit en kwettert... En de heele stad weet wat zulk een vader is voor zulk een kind. En elk voelt dat dit leven vol beproeving er een is vol geluk, omdat het er een is vol opoffering.
Yvette wordt ziek. En nu groeit de idyle tot een tragedie.
Weken lang worstelt het kind tegen den dood. Maar de dood grijpt toe... en wil, helaas, van den vader niet... Die moet blijven. Maar de man zal sterk zijn. Hij leefde voor zijn dochtertje, nu zal hij leven voor haar herinnering. Zijn dochtertje leeft elders voort. Ze zullen malkander eenmaal weerzien. Hij is
| |
| |
alleen. Maar telkens blikt hij omhoog naar de sterren, en vandaar ergens straalt haar blik in den zijnen.
Die man is protestant. Maar zijn geloof is op de hoogte van zijn lijden. En wij sluiten dit boeksken eerbiedig en dankbaar om zoo veel goeds dat het bracht. Want wie we ook zijn, dit boek maakt ons beter... Ik zeg niet dat er geen fouten zijn. De fataliteit waarin die man berust bij 't heengaan en bij 't wegblijven van zijn vrouw.... Geen enkele poging immers om haar op te sporen en haar te brengen tot plichtbesef... Dat is inderdaad wat àl te bar. Maar in allen eenvoud blijft hij wat hij steeds was: een stille werker en droomer, die beschikt, in al zijn fijnbeschaafde bescheidenheid, over de hoogste kracht... het leven te beheerschen in vertrouwen.
En dit boek van zachte, schier meisjesachtige aandoening is een oorlogsprodukt: Yvette, dat tenger, speelsche figuurtje, met haar lokken, haar poppen en haar babbelmondje is geboren voor de onsterfelijkheid ‘aux armées, janvier-juillet 1916.’
Wij hebben ‘Le Feu’ en dat is kranig. Wij hebben ‘Ma petite Yvette’ onder één zelfde bloedfurie. En dat is subliem.
J.P.
| |
Maurice Paléoloque: La Russie des Tsars pendant la Grande Guerre. Tome II. 3 juin 1915 - 18 août 1916. - 15 fr. - Plon. Nourrit. Paris. -
Dit 2e deel van Paléologue's merkwaardig werk moet niet onderdoen bij het eerste, waarover wij het een paar maanden geleden gehad hebben. Naarmate Rusland meer tegenspoed oploopt op het slagveld, wordt de binnenlandsche toestand tragischer. De ontevredenheid van 't volk, de vijandschap tusschen Moskow en Petrograd worden dreigender, terwijl de zwakheid van 't kolossale Rijk met den dag klaarder in 't licht komt te staan. En, terwiil Bulgarië zich tegen Servië verklaart, en Roemenië aarzelt zijne medewerking aan de Bondgenooten toe te zeggen, treedt Raspoutine al meer en meer op 't voorplan en wordt zijn invloed op de keizerin, en aldus. op 's werelds zoowel als op Ruslands lot - immer noodlottiger. Door hun toedoen geeft de tsar de handen aan eene autocratische, reactionnaire politiek; daardoor zijn de revolutionnaire driften altijd bereid om in laaie vlam uit te slaan, ophitsend zonder er zich zelfs rekenschap van te geven. Zelfs aan het Hof begint felle toorn op te laaien tegen den ellendigen Raspoutine, tegen de keizerin die hem als een heilige vereert, tegen den zwakken tsar, die zich door hen laat leiden. En reeds is er spraak hem te dwingen zijn troon aan den jongen césaréwitch af te staan. 't Noodlot is op weg.
Veel uiterst belangrijke détails en bespiegelingen over politieke personen van Rusland, Serbië, Roemenië, Bulgarië, enz.; op al wat achter de schermen omging; over het Hof; over de leden der Doema, die 't Rijk misschien gered hadden, zoo ze steun bij den tsar gevonden hadden; en ook over de boeren van Rusland hun tsar zoo trouw en diep genegen, zoo eenvoudig naïef geloovig, en wier ziel toch vol tegenstrijdigheden is, omslaande ‘d'un extrême à l'autre, de la soumission à la révolte,
| |
| |
de l'inertie à la fureur, de l'ascétisme à la luxure, de la douceur à la férocité...’ Dostoïevsky, die de Russische boer goed kende, schreef: ‘Een of anderen dag... zal hij weggaan, alles verlaten: hij zal naar Jerusalem gaan om zijne zaligheid te bewerken, ofwel zal hij zijn dorp in brand steken, ofwel zal hij eerst de misdaad plegen, en dan op bedevaart gaan...’
Dat legt wel vele zaken uit!
T.D.
| |
P.B. Benjert en J.J.B. Elzinga: Fransche Vertaaloefeningen, 2 deeltjes, Wolters, Groningen-Den Haag 1922. 65 en 75 blz.; per. elk fr. 0.90.
De leeraars Benjert en Elzinga zetten logisch hun grooten arbeid voort: Ze bezorgen immers het Fransch voor de Middelbare School.
Ze gaven totnogtoe twee reeksen Fransche Lectuur: daarin komen voor een fijne keus ‘Récits’ en ‘Contes’, verder ‘Le Tour de la France par deux enfants’, en ‘Un Tour du Monde en Aéroplane’; en dan, in de tweede reeks, ‘Ramuntcho’; van Pierre Loti, ‘Les Romanesques’ van Edm. Rostand.
Ze gaven ook een Fransche Grammatica, ‘bestudeerd in de tekst-zinnen ontleend aan ‘Contemporains’ van E. Boulan,
En nu deze ‘Fransche Vertaaloefeningen’. Onder dien dorren titel zit voor de hoogere klassein M.O. heel wat gezellige leerzaamheid saam. ‘We hebben, zegt het korte voorbericht, van bekende schrijvers uit de 17e, 18e en 19e eeuw, prozafragmenten bijeengebracht, die als vertaaloefeningen dienst kunnen doen. Het komt ons voor dat ze ook geschikt zijn om in de klasse gelezen en besproken te worden’.
'k Wil 't gelooven. Een steviger leesboek, en zoo up to date wat de keuze betreft, zal men bezwaarlijk vinden. De portretten der grooten doen ook het hunne. Daar is b.v. een prachtig portret van Anatole France uit den jongsten tijd. René Bazin, Octave Mirbeau, Louis Bertrand, Marcelle Tinayre, Henri Barbusse: ze komen allemaal aan 't woord. Maar een kinderspel is 't niet zulke Fransche teksten in even goede taal in 't Nederlandsch weer te geven.
L.D.V.
| |
J.H.A. Gunther: English Synonyms, 4 th. Ed. - Wolters, Groningen, den Haag. 1922. f. 5.90. 575 blz.
De lof van dit boek moet niet meer worden gemaakt. De Nederlandsche leeraar in het Engelsch die dit boek niet op zijn schrijftafel liggen heeft, is er niet goed aan toe.
En deze vierde uitgave geeft nog heel wat meer dan de vorige. Want intusschentijd is ook de lange lijst van de schrijvers, die met dit doel door den auteur gelezen werden nog aanmerkelijk verlengd; thans zijn er immers nog bijgekomen: A. Bennet. J. Gissing, J. Galsworthy, H.J. Wells. J.K. Chesterton, J.B. Shaw, Compton Mackenzie, and U. Walpole.
Steeds viel ons op in de reeks van ongeveer honderd Engelsche prozameesters, zooals reeds de le uitgave die onder de
| |
| |
geëxcerpeerden vermeldde, Dickens niet werd vermeld, terwijl integendeel zooveel auteurs van wetenschappelijk proza werden te nutte gemaakt. Vooral vreemd is het dat een der allergeniaalste hanteerders van het Engelsche woord totnogtoe onvermeld bleef: Kardinaal Newman. Ook Faber, Coventry Polmore en F. Thompson hebben meer recht om als modellen te worden beschouwd dan dozijnen van degenen die werden opgenomen.
Verder zullen de verdiensten van bewerking moeilijk te hoog worden geprezen.
L.W.
| |
H.G. en J.E. de Maar: Engelsche Handelstaal. Inleiding 1 en 2; Handboek A en B. - Wolters, Groningen-den Haag 1921-1922.
In 't geheel 800 bladzijden! Iets eenigs te onzent als omvang, maar ook als hoedanigheid. En een zegen, niet enkel voor al degenen die zich willen bekwamen énkel in het Engelsch, én het Nederlandsch. Want de klacht is gegrond dat de Vlamingen in onze Handelsgestichten maar zeer weinig meedoen aan Nederlandsche vakkennis te kennen zoowat hun taal, meenen ze, en ze laten de lessen in de Nederlandsche handelstaal... aan de Walen. En op 't examen staan diezelfde Vlamingen dan verbaasd en verbolgen dat de Walen hun voor zijn. De eeuwige waarheid van de fabel Haas en Schildpad. We moeten ons hiervan doordringen dat de handelstaal een vaktaal is, die als elke andere moet worden aangeleerd. En dat elke vaktaal, en dus ook de handelstaal, - en warempel in niet geringe mate - een soort van taal op zichzelf is, die in stijl, in woord- en zinswending, in spraakkunst, verschilt van de algemeene taal.
Dit werk nu brengt het onschatbaar voordeel gedurig-aan de Nederlandsche vaktaal te plaatsen naast de Engelsche, dus naast de grootste handelstaal ter wereld. Mochten onze scholen en scholieren hun voordeel doen met dit degelijk studiewerk, dat meteen zoo frisch is en zoo gezond als het groote leven zelf.
Dit alles is nog maar een voorloopige aanbeveling. Want het Handboek, waarvan thans deel A en deel B verschenen zijn, moet nog drie deelen rijker worden. Wij komen op het werk terug zoogauw als 't volledig zal zijn.
D.R.
|
|