Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1923
(1923)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |||||||||||||
Gezinsloon: absoluut of relatief?‘Dietsche Warande en Belfort’ vroeg me een bespreking van E.P. Bus' boek: Het relatief gezinsloon of het kindertoeslagstelsel (Brussel, N.V. De Standaard, 1922, 153 blz., 8 fr.). We denken beter te doen, ingezien het belang dezer vraag, er een artikeltje aan te wijden, waaruit genoeg onze meening over het boek van E.P. Bus zal blijken. ***
Onder het woord ‘loon’ verstaat men de vergoeding door den werkgever voor arbeid, voornamelijk spierarbeid, betaald. Sommigen zouden het loonstelsel afgeschaft willen zien. Ook P. Bus denkt daaraan: ‘'t Zou natuurlijk heel wat beter zijn, indien het loonstelsel zelf kon verdwijnen, en we dus niet aan zijne verbetering behoefden te werken.’ (blz. 91-92). Vroegertijd reeds hebben katholieke volkshuishoudkundigen het gevoelen uitgedrukt dat het loonstelsel verdwijnen moest. In Juni 1883 kwamen te Haid, in Bohemen, op 't kasteel van den prins von Loewenstein, eenige bekende katholieke ekonomisten bijeen, wier besluiten neergelegd werden in de befaamde Haider-thesen. Daar eveneens was men van oordeel dat het loonstelsel moest verdwijnen, en dat de arbeider, uit rechtvaardigheid, een deel van het voortgebrachte krijgen moest. We meenen niet beter te kunnen doen dan hier een paar zinnen aan te halen die we in 1920 schreven in onze ‘Beginselen van Volkshuishoudkunde’: ‘Waarom zou de werkman zijn arbeid niet mogen verkoopen, evenals een pachter, mits het betalen eener vaste som, de hoeve van zijn verpachter in huur krijgt, zonder dat er omgezien worde naar een minder gunstig jaar? Waarom zou de arbeider moeten wachten tot dat alles voortgebracht en verkocht zij? Heeft hij niet geregeld geld noodig om te leven, en moest de onderneming eens slecht uitvallen, zoodanig dat zij met verlies heeft gewerkt, zou hij dan niets krijgen? Wij spreken er nu niet over, dat de baas eigenaar is van de verbruikte grondstoffen, en dat er wellicht, bij den verkoop, krediet zal moeten gegeven worden.’ (blz. 268) | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
Velerlei stelsels werden betrekkelijk het loon vooruitgezet. Drie voornamelijk zijn van belang: het materialistisch stelsel der vrijheidsgezinden, de liberale volkshuishoudkundigen, hetwelk, omdat dit stelsel, bij 't opkomen der volkshuishoudkunde als zelfstandige wetenschap, vrij algemeen aangenomen werd, ook het stelsel der ekonomisten wordt genoemd. Hier is men alleen met de voortbrenging der goederen bekommerd, en de geleverde arbeid wordt slechts aangezien als een koopwaar, zonder dat men zich bekommere om wie den arbeid leverde. Voornamelijk sedert het verschijnen van 's Pausen wereldbrief Rerum novarum, over den toestand der werklieden, zijn zeer vele katholieken gaan inzien, dat het niet volstaat den geleverden arbeid te scheiden van den arbeider, die daarin het eenige middel van zijn bestaan vindt. Als kooper en verkooper voor den prijs der koopwaar overeenkomen, meende men vrij algemeen, ook onder de katholieke volkshuishoudkundigen, is alles geklonken. Neen, zei Leo XIII, een spaarzaam en oppassend arbeider moet behoorlijk kunnen leven van het loon dat hij door zijn arbeid verdient. Dus, men moet omzien naar den arbeider. Men mag het woord van Ruskin niet vergeten: ‘Dàt land is het rijkste, welk het grootste getal edele en gelukkige wezens voortbrengt. En die man is de rijkste, die, nadat hij zijn werk ten volle deed, op het leven van anderen den grootsten en meest-hulpbiedenden invloed uitoefent, door zijn persoon zoowel als door zijn fortuin.’
***
Maar het komt erop aan, te weten met welke behoeften van den arbeider men rekening moet houden: elke arbeider heeft het recht te huwen, en moet het loon niet volstaan om hem en zijn vrouw en een gemiddeld getal kinderen behoorlijk, volgens hun stand, te laten leven? Het komt erop aan, de waarde van den geleverden arbeid te schatten, en die schatting moet, volgens ons, hiermede rekening houden. De strikte rechtvaardigheid vereischt dit; zulk loon moet dus aan alleman betaald worden, de arbeider weze jonggezel of gehuwd, hij hebbe weinig of vele kinderen. Zijn er vele kinderen, daar kunnen wel eenige moeilijke jaren te doorworstelen zijn, maar men mag niet vergeten dat, | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
althans dikwijls, de oudste der kinderen reeds iets zullen kunnen verdienen om den vader bij te springen. Er kunnen wellicht maatregelen getroffen worden om de talrijke gezinnen te helpen, doch hier is geen strikte rechtvaardigheid meer in 't spel, wel een sociale rechtvaardigheid. Deze stelling wordt door het grootste deel der katholieke schrijvers verdedigd. Ten onzent stond het meest als haar voorman bekend Kan. Pottier. Er zijn er nog die beweren dat de arbeid door den alleenstaanden arbeider geleverd wordt, en dat dus de strikte rechtvaardigheid enkel vereischt dat het loon volsta om den alleenstaanden arbeider te onderhouden; men mag echter niet vergeten dat het recht om te huwen aan de persoonlijkheid van den arbeider eigen is, en er dus daarmee dient rekening gehouden. Neen, zegt E.P. Bus, de strikte rechtvaardigheid vereischt niet het absolute gezinsloon, doch wel een loon dat zoowel rekening houdt met de arbeidsprestatie als met de natuurlijke behoeften van den arbeider, voortspruitend uit den ongelijken kinderzegen. En dit is wat men noemt het relatief gezinsloon, in tegenstelling met het absoluut gezinsloon. Blz. 75: ‘Deze (de stoffelijke goederen) zijn middel, de mensch is het doel. De stoffelijke goederen moeten dus den mensch dienen. Hunne verdeeling moet aangepast worden aan zijne behoeften. Wij moeten dus niet zeggen: het loon moet in alle gevallen, ook voor hen die ongehuwd of kinderloos zijn, voldoende wezen om een normaal gezin te onderhouden, want dan zou het kunnen gebeuren dat ongehuwden en kinderloozen zulk deel van de beschikbare goederen wegdragen, dat de kroostrijke gezinnen moeten verhongeren of gaan bedelen.’ Blz. 84: ‘In het recht om te huwen ligt besloten: eene mogelijke uitbreiding der behoeften. Deze echter zal dan pas aanwezig zijn, wanneer men werkelijk tot het huwelijk overgaat. Eischt men voor ieder volwassen arbeider een absoluut gezinsloon, dan loopt men met de toekenning der goederen vooruit op de werkelijke behoeften. Tegenover een abstract recht stelt men een concrete werkelijkheid. Dit zou te rechtvaardigen zijn, indien anders van het huwelijksrecht niets kon terechtkomen.’ Blz. 91: ‘Ofschoon wij moeten aannemen dat | |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
de goddelijke Voorzienigheid in voldoende mate voorzien heeft in de behoeften der menschen, mogen we toch niet eischen dat de Voorzienigheid zich zoo gul betoone, dat alle volwassen loonarbeiders, ook ongehuwden en kinderloozen, elk voor zich een loon verdienen, zich derhalve zooveel stoffelijke goederen kunnen aanschaffen, als zouden volstaan om een gezin van vijf of zes personen te onderhouden.’ Blz. 123: ‘Dat bij de huidige maatschappelijke ordening en de heerschende individualistische opvattingen, practisch niet is toe te passen dat de direkte werkgever een loon betaalt in overeenstemming met de behoeften, doet niets af aan het beginsel, dat in eerste instantie de behoeften moeten gelden als maatstaf voor het loon. (Kindertoeslag, blz. 5, Rapport v. den R.K. Centralen raad.)’ De pauselijke wereldbrief Rerum novarum moet in dezen zin verstaan worden. Het absoluut gezinsloon noemt E.P. Bus een overgangsstelsel: men moest aan de werkgevers vasten koopprijs voor de hun geleverde koopwaar, de arbeidsprestatie, vaststellen. Aan den ongehuwden arbeider moet niet het absolute gezinsloon uitbetaald worden, hij heeft de behoeften niet; de strikte rechtvaardigheid vereischt alleen de vergoeding van zijn arbeid. Het loon moet zijn volgens de behoeften van den arbeider. Op blz. 104 haalt E.P. Bus deze woorden aan van Mgr Julien, uitgesproken op de Semaine sociale de France in 1920: ‘Om rechtvaardig te zijn, moet het loon niet alleen vastgesteld worden naar de opbrengst der onderneming, maar de hoedanigheid van het werk en de bekwaamheden van den arbeider. Het loon moet zich evenzeer richten naar de behoeften en de lasten van het menschelijk en maatschappelijk leven, zoowel naar den zedelijken als stoffelijken nood, als naar de gezinslasten en mogelijke ongevallen.’ Of E.P. Bus elkeen zal overtuigen, blijft hier buiten beschouwing. Men moet nochtans toegeven dat er te letten valt op de groote kwaal onzer dagen: de neo-malthusiaansche middelen ter voorkoming der zwangerschap. E.P. Bus spreekt er veel over, en terecht, maar of hij daarvoor de commutatieve of strikte rechtvaardigheid in 't spel moet brengen, is iets anders. Wij, voorstanders | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
van 't absolute gezinsloon, beweren dat een loon moet betaald worden toelatend een gemiddeld getal kinderen te onderhouden. Dit zal verschillen van land tot land, volgens het getal kinderen dat de doorsnee geeft. Zoo is stellig het gemiddeld aantal kinderen in Duitschland hooger dan in Frankrijk, en dit juist naar aanleiding van de gewilde kinderbeperking in dit laatste land. In verscheidene staten ziet men naar middelen uit om de talrijke gezinnen te helpen. Reeds in 1877 schreef Mr. Cort v.d. Linden in ‘De Gids’: ‘Wanneer de ervaring ons iets geleerd heeft, dan is het dit, dat vooruitgang en ontwikkeling samen gaan met een krachtig toenemen der bevolking. De vermeerdering der bevolking is de veer van het leven, prikkelend tot ruimer productie, tot nieuwe vindingen, de concurrentie opwekkend. Zal de maatschappij vooruitgaan, dan moet de bevolking toenemen. Zoek een beperkte bevolking te midden van een rijke natuur, en gij vindt armoede en gebrek aan beschaving. Zoek beschaving en overvloed van alle genietingen des levens, en gij vindt een dichte bevolking’.Ga naar voetnoot(1) Nergens echter werd er met meer nadruk en algemeenheid naar uitgezien dan in Frankrijk, nergens ook was het meer noodig. *** Voornamelijk in Frankrijk dus is er te klagen over gewilde kinderbeperking. Men ging ertegen in bij middel van de compensatie-kassen, zoo talrijk in deze laatste jaren in Frankrijk opgericht. Deze naam is zoo uit te leggen, dat de kas al de leden op denzelfden voet stelt. De toeslag, dien zij uitkeert, wordt niet berekend op het feitelijke loon der arbeiders, doch is voor iedereen gelijk. De patroons hebben veel of weinig arbeiders met kroostrijke gezinnen. Wij schrijven hier het voorbeeld over gegeven in de Dossiers de l'Action populaire, die in hun nummer van Augustus 1922 een studie brachten: La profession au secours de la race. Les allocations familiales: Drie werkgevers, X., Y., Z., betalen in hun werkhuis een kindertoeslag. X. betaalt per trimester 180.000 fr. aan loon en 5.000 fr. aan kindertoeslag, | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
Y. betaalt respectievelijk 75.000 fr. en 4.000 fr., Z. 45.000 fr. en 1.000 fr. De drie betalen dus 300.000 fr. aan loon en 10.000 fr. aan kindertoeslag. De regel van drie wijst uit dat X. moet betalen 6.000 fr., Y. 2.500 fr. en Z. 1.500 fr. X. en Z. zullen dus aan Y., de eerste 1.000 fr., de tweede 500 fr. van den kindertoeslag moeten terugbetalen. Dit is nu een voorbeeld op zijn eenvoudigste genomen. Maar honderde leden zijn bij die kassen aangesloten. Het vergelijk is hetzelfde. Sedert lang bestonden kindertoeslagen in enkele werkhuizen, nl. in de welbekende fabrieken van Léon Harmel te Val-des-Bois. De eerste compensatiekas werd echter slechts opgericht te Lorient den 29 Januari 1918. De twee kassen tot stand gekomen in 1918 keerden 113.352 fr. uit aan 598 menschen. In Juni 1922 waren er reeds 91, en er komen er in Frankrijk steeds nieuwe tot stand. In den loop van ditzelfde jaar 1922 werd er door die 91 kassen 80.000.000 fr. aan kindertoeslag uitgekeerd. De kas van 't gewest Parijs alleen, betaalde in een kwartaal van dit jaar 3.658.826 fr. Men had voorzien dat, ingezien den nu gebruikelijken toeslag, de bazen in de kassen zouden moeten storten, berekend op een gemiddeld loon van 6.000 fr., 3,70 fr. voor 100 fr. loon. Feitelijk echter bereikt men dit cijfer niet. Uit het hierboven aangehaalde artikel in De Katholiek deze zin: ‘... de premies voor de invaliditeitsverzekering (bedragen) 3 pct. ongeveer van het loon, en de premies voor het kinderfonds volgens de ervaringen opgedaan bij het Arnhemsche fonds en bij het fonds van de R.K. Textielfabrikanten, slechts ongeveer 1 pct....’ Het bedrag der kindertoeslagen en die toeslagen zelf verschillen van de eene kas tot de andere. Laten we hier als voorbeeld vermelden, toeslagen tot 1,60 fr. per dag en per kind onder de 16 jaar, geboortepremieën soms reikend tot 500 fr., zoogpremieën ten bedrage van soms 30 fr. maandelijks, en dit 2 jaar lang. (Soms ook is er een toeslag voor 't onderhoud der ouders.) We vinden als doorsneecijfers van den eigenlijken kindertoeslag het volgende: voor 1 kind, 15-25 fr. maandelijks; voor 2, 35 à 50 fr.; voor 3, 65 à 80 fr.; voor 4, 95 à 110 fr.; voor elk daaropvolgend kind 30-50 fr. per maand meer. Doorgaans worden die toeslagen betaald tot den leeftijd van 14 jaar. | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
Ze worden uitgekeerd aan het hoofd der familie, zegge de vader of de moeder of de voogd of het oudste kind, indien het den last heeft van 't huishouden. Sommige kassen betalen steeds aan de moeder, opdat de toeslag niet afbrokkele eer het geld thuiskomt. Wanneer vader en moeder werken gaan, wordt de toeslag slechts éénmaal gegeven. De compensatiekassen zijn niet alle op denzelfden leest geschoeid. Er bestaat veel verscheidenheid daaronder: sommigen zijn ingericht per bedrijf, andere per stad of streek, deze berekenen de bijdragen volgens 't uitbetaalde loon bij de aangeslotenen (dit is de meestgebruikelijke manier), gene volgens het aantal werkdagen of uren, anderen volgens het aantal gebezigde arbeiders. In den landbouw neemt men soms als grondslag het getal bebouwde hektaren. De Fransche compensatiekassen berusten op de gedachte van liefdadigheid. Daarom werd de vroegere benaming ‘sursalaire familial’ vervangen door ‘allocations familiales’. De bazen willen iets doen voor de kroostrijke gezinnen, en ze denken erbij belang te hebben, niet alleen omdat ze daardoor nieuwe arbeiders voor hun werkhuizen aankweeken, maar ook omdat de ondervinding leert dat die bazen, waar de werklieden het 't best stellen, daarbij gewoonlijk profijt hebben. Men zou zich kunnen afvragen of de Staat het aansluiten bij zulke kassen niet zou mogen verplichtend maken. Hij heeft er immers alle belang bij, dat er zooveel mogelijk kroostrijke gezinnen bestaan; het algemeen welzijn is hier in het spel. Den 24 Februari 1920 diende de socialistische volksvertegenwoordiger Bokanowski in de Fransche Kamer van Afgevaardigden een wetsvoorstel in, om ‘iedereen die ten minste gedurende 150 dagen per jaar en 5 uren per werkdag een of meer personen in loondienst heeft’ te verplichten bij een bedrijfskas of in een gewestelijke kas aan te sluiten. Mocht er geene bedrijfskas in het departement bestaan, dan zou er eene ingericht worden ‘door het beheer van het departement’. Er bestaan reeds zoovele compensatiekassen dat er niet te denken valt dat het departementaal bestuur veel tusschen te komen hebbe. De bazen ten andere zijn tegen dit wetsvoorstel gekant; dit om reden van zijn | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
oorsprong, en ook omdat zij beweren dat ze vrijwillig die kassen tot stand brachten, en hierin door de socialisten werden tegengewerkt. Tegen het princiep der Staatsinmenging, waartegen men in Frankrijk over 't algemeen zeer gekant is, wordt hier nochtans niet opgekomen. En volgt dit ook niet o.a. uit een artikel van den meestbekenden voorman van het kindertoeslagstelsel, ingenieur Romanet, bestuurder der metallurgische werkhuizen Regis Joya te Grenoble, Les allocations familiales, in Chronique sociale de France (no 5, Mei 1922)? Op blz. 320 schrijft hij: ‘Or, qui bénéficie des enfants?
De même que l'industriel a le devoir de prélever les sommes nécessaires pour s'assurer contre les risques d'incendie ou contre les accidents du travail, de même, s'il est prévoyant, il a le devoir de souscrire une assurance ayant pour but de garder à son usine la maind'oeuvre qui est nécessaire à son fonctionnement. Les enfants assurent la pérennité de ses établissements, et cela d'autant mieux que leurs parents ont été plus considérés à l'usine et plus satisfaits des conditions dans lesquelles ils ont travaillé.’ We kunnen nog opmerken dat de ondervinding leert dat loonopslag dikwijls gepaard gaat met opslag der levensbehoeften aangekocht in 't klein. Kindertoeslag | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
is beter in dit opzicht dan verhooging van loon, omdat hij niet dezelfde is voor alle arbeiders, en men er dus minder staat kan op maken. En hier schrijven we ten slotte E.P. Bus' geestdriftige beoordeeling der Fransche Compensatiekassen over: ‘Bekrompen en kleinzielige aanbidders van Frankrijk en al wat Fransch is, die Frankrijk ophemelen omdat zij Vlaanderen en zijn “boerentaal” haten, beschuldigen ons, flaminganten, van afkeer van alles wat van over de Zuidergrens komt. Arme dwazen en verblinden! Wij eeren het goede, waar het ook te vinden is; en gaarne breng ik hier mijn huldegroet aan Frankrijk, dat aan de wereld het voorbeeld gegeven heeft, en het eerst begonnen is een onrecht te herstellen, dat alle volkeren voerde naar een wissen ondergang. Eere wien eere toekomt!’ (blz. 99)
E. VLIEBERGH. |
|