| |
| |
| |
De ethnologie in Amerika
R.H. Lowie: Culture and Ethnologie (New-York, 1921).
De twee groote autoriteiten op het gebied der ethnologie in Amerika heden ten dage, zijn Prof. Franz Boas van de Columbia University te New-York, uitgever van het ‘American Folklore Journal’ en Prof. Robert H. Lowie van het American Museum of Natural History, uitgever van de ‘Current Anthropojegical Literature’. Geen van beiden is Amerikaan van geboorte. Prof. Boas werd geboren te Berlijn in 1858 en Prof. Lowie te Weenen in 1883. Beiden hebben een boek geschreven waarin hun opvattingen en hun ethnologische theorieën volledig zijn samengevat. Franz Boas, ‘The Nund of Primitive Man’ (New-York, Macmillan Company, 1911) en Robert Lowie het onlangs verschenen ‘Culture and Ethnologie’.
In hoofdzaak gaan beide schrijvers denzelfden weg op. Beiden trekken te velde tegen eenzijdige methoden waarbij getracht wordt kultuurverschijnselen te verklaren door ingeboren raseigenschappen (Spencer) of dewelke elke beschaving aanzien als een produkt van de omgeving (de géographie humaine).
Doch, sedert 1911 werd er reuzenwerk verricht op het gebied der beschavingswetenschap. Het werk van Prof. Lowie, waarvan wij hier nu nader kennis nemen, stelt ons dan ook voor talrijke, nieuwe problemen.
Lowie neemt als uitgangspunt de bepaling van Tylor beschaving is dit heele complex dat omvat; wetenschap, geloof, kunst, moraal, wetten, zeden en alle overige eigenschappen en gebruiken verworven door den mensch als lid van de samenleving’. (Primitive Culture.)
Hoe zijn beschavingsverschijnselen te verklaren?
Hier is sprake van eigenschappen van den mensch, niet als physisch verschijnsel, maar als hooger geestelijk beschaafd wezen. Kunnen wij door de psychologie, de wetenschap van ons geestelijk organism, de hoogere en
| |
| |
lagere, onze vroegere en tegenwoordige beschavingstoestanden verklaren?
Psychologie geeft een ondergrond, kan inlichten over den algemeenen aard van sommige drijfveeren die de grondslag zijn van kultureele feiten; maar is niet in staat voor een bepaald geloof, een bepaald gebruik, het ‘waarom zóó, en niet anders’ te verklaren.
Wat kunnen Höffding of James, Wundt of Titchener ons leeren over de uitvinding van het papier, vraagt Lowie. Kennis van het menschelijk denkvermogen, de leer der gedachtenassociaties, enz. verklaren in het algemeen de psychische functies, het geestelijk proces: eene uitvinding. Maar zulke verklaring is toepasselijk op alle uitvindingen en kan ons niet inlichten waarom dît bepaald volk, de Chineezen, deze uitvinding deden, waarom in dît bepaald tijdstip (795) de Araben die kunst aanleerden en zelf papier begonnen te fabriceeren in plaats van even als andere volkeren het papier van de Chineezen ‘gemaakt’ af te koopen.
De schrijver geeft verscheidene voorbeelden in dezen aard en maakt dan het onderscheid: psychologie verklaart ingeboren, individueele eigenschappen; beschavingsverschijnselen gaan terug op maatschappelijke en verworven eigenschappen. Hier is de rol der psychologie te nauw beperkt. Waar de tegenwoordig ‘individual’-psychologie geen dienst kan doen is het niet uitgesloten dat de studie van de psychische reacties op sociale invloeden een mogelijke sociaal- of ‘völker’- psychologie, zoo men wil, een essentieële beteekenis verkrijgt voor de beschavings-wetenschap.
Het tweede hoofdstuk handelt over ‘Culture and Race’, het verband tusschen raseigenschappen en beschavingstoestanden.
Eerste vraag: ‘Zijn er verschillen waar te nemen in de geestelijke constitutie van de verscheiden rassen?’ Zulk een onderzoek staan groote technische moeilijkheden in den weg. 1o De proefnemingen moeten gaan over een groot getal individuën, wil men een waardevol gemiddeld bekomen; 2o de tegenwoordige experimenteel psychologische methoden laten enkel toe lagere geestelijke eigenschappen te onderzoeken als zijnde, zinnelijk waarnemingsvermogen, enkelvoudige oordeelen, enz. Enkele proeven toch van vergelijkende raspsychologie werden reeds uitgevoerd. (Schrijver, steunt
| |
| |
vooral op E.L. Thorndike ‘Mental Work and Fatigue and Individual Differences and their Causes’, New-York, 1914.) De proefnemingen hebben uitgewezen dat, voor wat waarnemingsvermogen en vlugheid van geest betreft, er geen grenzen vielen tusschen Europeërs, Eskimos, Indianen en Negers en enkel een klein verschil in de gemiddelde resultaten kon worden vastgesteld. In afwachting dat de wetenschap toelaat een nauwkeurig vergelijkend onderzoek van de hoogere psychische functies uit te voeren hebben wij ons te houden aan de psychische eenheid van het menschdom.
Tweede vraag: Kunnen mogelijke rasverschillen voldoende factoren zijn om cultuurverschillen te verklaren? - Dat er gedurende het historisch tijdvak geene essentieele veranderingen hebben plaats gehad in het menschelijke ras is een feit buiten kijf.
Welnu, dat er zich in eenzelfde ras overgroote beschavingsveranderingen, ware kultuur revoluties, kunnen voordoen, daarvan zijn de Araben en de Mongolen, die van een plots verworven, hoogen stand van beschaving, terug tot halfbeschaafden vervallen zijn, een treflend voorbeeld; om niet te spreken van de oude Saxers en Lombarden en tegenwoordige Engelschen en Italianen. Zulke beschavingsverschillen kunnen niet alleen vastgesteld worden voor een zelfde ras, voor verschillende tijdperken van zijn bestaan maar zelfs gelijktijdig in een en hetzelfde ras. Denken wij maar aan onze tijdgenooten in ons eigen land. Er is wel zooveel verschil tusschen onze vlaamsche intellectueelen eenerzijds en een groep bijgeloovige, ongeleerde en aan overleveringen verslaafde vlaamsche buitenlieden anderzijds als tusschen het gemiddeld pijl van twee kultuurverscheiden rassen. Met het feit dat veranderingen van beschaving kunnen voorkomen zonder eenige rasverandering, trekt de schrijver het onverwachte besluit, dat, waarschijnlijk, een relatief kleine verandering van erfelijke ontwikkelingsmogelijkheden geweldige beschavings-verschillen kan teweeg brengen. Om dit duidelijk te maken geeft hij het volgend voorbeeld: In de veronderstelling dat het behoud van eene versterking afhangt van het afwentelen van een rotsblok van tweehonderd kilogr., waar maar een individu gelijk toegang toe heeft, een beetje meer of een beetje min spierkracht van één man van de bezetting zal dan over het al of niet behouden
| |
| |
van de stelling beslissen. Eveneens een klein beetje meer of min mechanische capaciteit van een individu zal voor een volk beslissen of in hun midden een technische uitvinding gedaan wordt van onafzienbare gevolgen. En hier had de schrijver kunnen vaststellen dat er klaarblijkend geen rechtstreeksche verhouding bestaat tusschen het gemiddeld peil van twee beschavingen en hunne respectieve beschavingsmogelijkheden. Wat de mogelijkheden betreft brengt schrijver deze in verhouding, op grond van eene probabiliteitsberekening; met de zuivere quantitatieve waarden. In dezen zin dat het min waarschijnlijk is, bij een klein getal individuën, belangrijke afwijkingen te vinden van het normale, dan bij een groot getal. Zulke gunstige afwijkingen zijn dus meer mogelijk bij de Europeesche, door verkeer drukvermengde millioenen bevolking dan bij een afgezonderde negerstam van een paar honderd individuën. Na aldus de rasfactor uitgeschakeld te hebben als oplossing van het beschavingsprobleem komt Lowie tot het derde punt.
‘Culture and Environment.’ Op 't eerste zicht schijnt er een weinig verband te bestaan tusschen eene beschaving en hare natuurlijke omgeving. 't Schijnt van zelf sprekend dat er causaliteit bestaat tusschen grondgesteltenis en landbouw, zeekust en scheepvaart. Nochtans, zegt Prof. Lowie, kan de omgeving eene beschaving niet verklaren. Dit om de volgende redenen:
1o | In een onveranderde omgeving kunnen verschillende beschavingen voorkomen. Ten bewijze somt schrijver enkele gebieden op uit zijn eigen land, Zuid-Californië, Navado, Noord-Oost Arizona gebied. Dit laatste werd opvolgens bewoond door twee indiaansche stammen: de Hopi, die aldaar eene vreedzame, welvarende landbouwbeschaving ontwikkelden en de Navagodie die in hetzelfde gebied na hen een wild veehoudersleven leidden. - |
2o | Sommige beschavingselementen blijven door ‘inertie’ voortbestaan, onverschillig het midden. De wet der cultureele inertie komt duidelijk tot uiting in het bronzen tijdvak dat in het praehistorisch Europa, het steentijdvak opvolgde. De eerste metaalbewerkers, in plaats van hunne producten aan te passen aan hun nieuw materiaal bleven slaafs hun steenen en beenen modellen namaken. - |
| |
| |
3o | De omgeving op zich zelf is niet in staat beschavingselementen in 't leven te roepen of in 't leven te houden. Volgens Dr Rivers (The Disappearance of Useful Arts) hebben de bewoners van de Torres eilanden (Melanesia) eens de kunst gekend om kano's te maken en nu hebben zij geen booten meer om de waters over te steken die hunne eilanden van mekaar afscheiden. Tegenwoordig gebruiken zij onpraktische bamboevloten. |
Dat de omgeving hier niet in staat geweest is, minstens de scheepvaartkunst uit deze kultureele degeneratie te redden! Uit dit alles besluit de schrijver dat de omgeving geen scheppend (formative) maar enkel een passief (inert) beschavingselement uitmaakt. Geographische verschijnselen zijn enkel begrenzende (limiting) factoren.
Tot hiertoe heeft het boek nog geen andere dan negatieve resultaten opgeleverd. Welke zijn dan volgens Prof. Lowie de eigenlijke positieve factoren, de hoofdzakelijke determinanten van de beschaving. Omnis cultura ex cultura, antwoordt hij. Beschaving kan enkel verklaard worden door beschaving. Aldus geeft de ethnoloog voldoende rekenschap over een gegeven verschijnsel, door het te klasseeren in de groep waarin het thuis hoort of door een ander verschijnsel te bepalen waaruit dit eerste ontwikkeld is. Elk verschijnsel ontstond uit een voorgaande uit hetzelfde beschavingsmidden ofwel werd het ontleend uit een anderen beschavingskring. Dit zijn de enkele mogelijkheden, daar vinden wij de twee hoofddeterminanten. En hier wijdt de schrijver uit over de onafzienbare beteekenis van de ‘verspreiding’ of ‘contact of peoples’ als beschavings factor. Aan de hand van Montelius' meesterwerk ‘Der Handel in der Vorzeit’ duidt hij aan dat, enkel door verspreiding, de Scandinaafsche landen van barbaarschheid tot beschaving gekomen zijn. De Chineesche wereld, eene beschaving, in de gemeene opvatting steeds aanzien als zelfstandig gegroeid, ontwikkeld in volstrekte afzondering, deze ook is een complex waartoe Indieërs, Turken, Tungus, Babiloniërs, enz. het hunne hebben bijgedragen. Maar de beschavingselementen moeten toch ergens oorspronkelijk’ ontstaan zijn, moeten zich toch ergens oorspronkelijk ontwikkeld hebben! Hier blijft schrijver stilstaan bij eene voorafgaande
| |
| |
beschouwing van de ontwikkeling van de menschelijke beschaving in haar geheel. Op grond van geologische gegevens zou 50.000 jaar het minimum zijn voor den ouderdom van het paloeolitisch menschdom. Voor den ouderdom van de menschelijke beschaving in het algemeen kan dus het dubbel verondersteld worden. Nu, het einde van het paloeolitisch tijdperk gaat zeker niet verder dan 15.000 jaar terug. Dus meer dan acht tienden van zijn bestaan zou het menschdom noodig gehad hebben om zich te ontwikkelen tot een niveau van beschaving best vergelijkbaar bij dat van de centraal Australiërs. Wij kunnen dus aannemen, zegt Prof. Lowie, dat het gedurende dit geweldig tijdbestek was dat de verspreiding van het menschdom over den aardbol plaats had en dat afzondering de groote verscheidenheid en taal en beschaving veroorzaakte.
Tien duizend jaar dan, heeft het geduurd om weer enkele schreden verder te geraken, eer wij van het paloeolotisch tijdvak het bronzen tijdvak bereikten, want deze kultuur gaat zeker niet verder terug dan 6.000 jaar v. Chr. Zelfstandige beschavingsontwikkeling gaat uiterst, uiterst traag. En dan nog, daar waar verschillende perioden zich betrekkelijk snel opvolgden of waar een volk van den eenen trap van beschaving zonder overgang een veel hoogeren trap bereikte, is zulks steeds weer te verklaren door verspreiding ‘cultural contact’. Zoo komt de schrijver ons terug wijzen op de onoverschatbare beteekenis van verspreiding en ontleening voor de beschavingsontwikkeling.
Wat dus het oorspronkelijke beschavingselement betreft, dat is een uiterste gegeven, dat is de eenvoudigste term, het onherleidbaar feit der beschavingswetenschap. Deze grens, het herleiden tot den eenvoudigsten term, mag de beschavingswetenschap niet overschrijden. Dit even als de dioloog, die mag metaphysische beschouwingen maken over den oorsprong van het leven, zooveel hij wil, maar gaat hij het princiep te buiten ‘elke cel is ontwikkeld uit een andere cel’ dan geeft hij ook geen biologische wetenschap meer.
Het besluit van Prof. Lowie textueel: ‘Culture thus appears as a closed system. We may not be able to explain all cultural phenomena or at least not beyond a certain point; but inasmuch as we can explain them at all, explanation must remain on cultural plane.’
| |
| |
Daar leggen wij ons niet bij neer. Wij kunnen meer verklaren, wij moeten verder gaan. Verklaren in den zin zooals de schrijver het bedoelt, niet oorzaken vaststellen waaruit de gegeven feiten zich noodzakelijk moesten ontwikkelen, maar verstaanbaar maken, door analyse de elementen en de invloeden vaststellen waaruit en waardoor een gegeven feit zich heeft kunnen ontwikkelen. Het animisme b.v., volgens schrijver (bl. 91) een onherleidbaar feit, - waarom zouden wij niet trachten dit algemeen voorkomend primitief reactie-verschijnsel van de menschelijke geest te onderzoeken en te begrijpen. Niet enkel voor de studie van den oorsprong, maar ook voor de kennis van de ontwikkeling (kultuurverspreiding, kunnen en moeten wij deze nauwe grenzen overschrijden. ‘As I already pointed out it is not sufficient to bring two cultures into contact in order to have a perfect cultural interpenetration. The element of selection enters in a significant way... The Japanese have accepted our technology but not our religion and etiquette.’ Dit zijn de eigen woorden van den schrijver. Hier kunnen kultuurhistorische gegevens geen verdere opheldering geven. Alleen een aangepast onderzoek van de geestelijke Constitute, een ontleding van gevoel en temperament zullen deze selectie beter verstaanbaar maken.
Waarom eene wetenschap in haar enge kaders willen afsluiten. Elke methode, elk middel tot kennis dat ons een verschijnsel helpt begrijpen in zijn oorsprong of ontwikkeling, leert ons daardoor nieuwe mogelijkheden, laat ons nieuwe krachten kennen, geeft nieuwe waarden aan het menschelijk begripsvermogen, is op zijn beurt, nieuwe beschaving.
MAUR. DE MEYER.
|
|