Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922
(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1169]
| |
De literaire werkzaamheid van Leonard Lessius (1554-1623)Het volgend jaar brengt ons den drie honderdsten verjaardag van Lessius' dood: het past hier, dat wij een eerbiedige hulde brengen aan de nagedachtenis van den grooten geleerde. Lessius' leven en werken herdenken is voor dit tijdschrift uiterst belangwekkend, en wel vooral om twee redenen: een geschiedkundige en een philologische. Vooreerst Lessius is een figuur van groote beteekenis voor de godsdienstige geschiedenis van ons land en van de Kerk in de beroerde tijden der tweede helft der XVIe en der eerste helft der XVIIe eeuw. In de gedachtenstroomingen van die dagen heeft Lessius met kracht en vastberadenheid stelling genomen, en zijn optreden heeft grooten invloed uitgeoefend op zijn tijdgenooten. Het leven van Lessius staat in nauw verband met de godsdienstgeschiedenis van dien tijd. Een tweede reden, die ons noopte om hier Lessius voor te stellen is van philologischen aard. Wel heeft Lessius in 't Vlaamsch geen werken uitgegeven, doch hij was Vlaming, en wel een geleerde Vlaming: is het derhalve niet behoorlijk dat wij, lezers van een tijdschrift aan de letteren gewijd, met hem in voeling treden? Lessius, boezemvriend van Justus LipsiusGa naar voetnoot(1), schreef zijn werken in 't Latijn, doch verschillende daaronder hebben meer dan één uitgaaf in Nederlandsche vertaling beleefd; daarenboven is het Latijn onder Lessius' pen zoo vloeiend, zoo rijk, dat menige bladzijde waard zou zijn in onze Latijnsche bloemlezingen opgenomen te wordenGa naar voetnoot(2). Leonard Leys werd geboren te Brecht den 1n October 1554. In het jaar 1567 werd hij student aan het Atrechtsch College ter Hooge- | |
[pagina 1170]
| |
school van Leuven; in de paedagogie van 't Vercken voltrok hij zijne humaniora enstudeerde er in de wijsbegeerte. Na verloop van den tweejarigen cursus in dit vak, werd hij ‘primus’ uitgeroepen op honderd vijftig mededingers in den wedstrijd onder al de studenten der vier pedagogiën van Leuven. Dit was in die tijden een groote eer; hij, wien ze te beurt viel, werd met grooten luister gevierd. Een schitterende loopbaan stond hem aan de Hoogeschool te wachten; de professoren wedijverden onder elkaar om hem de verleidelijkste voorstellen te doen, met het doel hem naar hun cursus te trekken. Lessius weerstond aan alle bekoring, en den 23n Juni 1572 trad hij in het klooster der Paters Jezuieten, die sinds 1542 in de hoogeschoolstad waren gevestigdGa naar voetnoot(3). In de inleiding tot het werk ‘Lessius et le droit de guerre’,Ga naar voetnoot(4) leest men, zooals men dat ook vindt bij vorige schrijvers, dat Lessius aldaar zijn twee noviciaatsjaren doorbracht; we nemen hier de gelegenheid te baat om desaangaande een kleine terechtwijzing aan te brengen, den schrijver naderhand bekend geworden. Nauwelijks enkele weken was Lessius in 't noviciaat van Leuven getreden, of de troepen van den prins van Oranje vielen de stad binnen. De Jezuieten zagen zich verplicht de vlucht te nemen. Lessius vertrok naar Rijsel, in gezelschap van P. Laurent Norvegus en P. Baudouin Hanguart. Nadat hij in 't ouderlijk huis van dezen laatstgenoemde wat uitgerust had, werd hij naar S Omer gezonden, om er zijn noviciaat te voleinden. Na zijn noviciaat vertoefde hij hier nog enkele maanden, om er zijn leergang in de wijsbegeerte voor te bereiden; einde October 1574 vertrok hij naar Dowaai, en doceerde er de philosophie tot in 1581. Te Dowaai wachtte hem een nieuwe beproeving. In 1578 brak een oproer los; in den nacht van 16 op 17 October dwong het volk gewapenderhand de stadsregeering een besluit af waardoor de Jezuieten uit de stad werden verbannen. Weerom moest Lessius de vlucht nemen. Den tweeden avond na een ganschen dag zwerven in een onveilige streek, trad hij in een afgelegen herberg. | |
[pagina 1171]
| |
's Nachts te voren had aldaar een soldaat geslapen. Afgemat legde Lessius zich te rust in hetzelfde bed, en, rond middernacht ontwaakte hij in volle koorts: hij had de vreeselijke ziekte opgedaan die hem zijn leven lang zou martelen, doch nimmer zijn onbuigbare wilskracht zou breken. Toen de openbare rust in Dowaai hersteld was, kon Lessius er zijn leergang in de wijsbegeerte hernemen. Doch weldra werd hij naar Rome gestuurd; daar studeerde hij, onder de leiding van Suarez,Ga naar voetnoot(5) twee jaren lang de godgeleerdheid. In September 1585 kwam hij aan te Leuven. Hier zou zijn echte loopbaan van professor en schrijver beginnen. Vijftien jaren lang, tot in 1600, commenteerde hij er de Summa theologica van St Thomas. Daarna werd hij van alle onderwijs ontslagen, om zich uitsluitend te wijden aan het schrijven van zijn werken. Zulks zette hij voort tot aan zijn dood, den 15 Januari 1623. Om den schrijver naar waarde te schatten, zullen wij hier den inhoud van zijn werken niet ontleden of beoordeelen, zijn leeringen zelf niet voorstellen. Inhoud en leer willen we slechts aanraken, in zoover zulks noodig blijkt om den schrijver te waardeeren. We schrijven hier niet in een tijdschrift voor godgeleerdheid en wijsbegeerte. We willen dus enkel wijzen op de literaire werkzaamheid van Lessius en er meer het uiterlijke dan wel het innerlijke van schetsen. Om nu den veelzijdigen arbeid van den Schrijver Lessius aan te toonen,Ga naar voetnoot(6) kunnen we hem achtereenvolgens beschouwen als dogmatieker, als moralist, als mystieker en als apologeet. In die vier richtingen vatten wij Lessius' geschriften saam en geven wij de voornaamste aan. Zijn voornaamste werk van leerstellige gbdgeleerd- | |
[pagina 1172]
| |
held is: ‘de gratia efficaci’, ‘over de werkdadigheid der genadeen de vaarbestemming des menschen’. Dit vraagstuk is een der moeilijkste in de gansche godgeleerdheid; verscheidene meeningen, heerschen daarover in de katholieke scholen., Allen aanvaarden het bestaan vans de werkdadige genade en ook van de menschelijke vrijheid; de uiteenloopende meeningen betreffen enkel de wijze waarop genade en vrijheid samenwerken, met elkaar overeengebracht worden. De middeleeuwsche godgeleerdheid had dit vraagstuk wel behandeld doch niet dieper ingestudeerd dan veel andere vraagstukken. De jongere godsdienstige stroomingen hadden het vraagstuk naar voren gebracht. Calvijn had geleerd dat sommige menschen door God vooraf ter hel zijn voorbestemdGa naar voetnoot(7). Luthers leer had zoodanig de kracht der genade verheven,dat de vrijheid van den mensch eronder te loor ging. Ook te Leuven ontbrandde de strijd. Reeds in 1588 had Lessius tegenover de UniversiteitGa naar voetnoot(8) het volgend standpunt verdedigd: God wil de zaligheid aller menschen, doch op voorwaarde dat deze vrij medewerken door het onderhouden van Gods geboden. Dit medewerken ter bovennatuurlijke zaligheid kan de mensch niet door eigen, louter natuurlijke krachten; daartoe behoeft hij de hulp der dadelijke genade. Die genade nu is op zich zelf voldoende tot het verrichten van de heilsdaad, doch, dat zij bij den éénen haar uitwerksel mist en bij den anderen tot hetzelve voert, zulks hangt niet at van de genade zelf, doch van den vrijen wil, die aan de genade weerstaat of, onder den aandrang der genade, | |
[pagina 1173]
| |
met deze medewerkt. Te Leuven was intusschen, door het verbod van Sixtus V aan beide partijen van elkanders leer als ketterij te bestempelen, een betrekkelijke rust ingetreden. Doch zie, Molina, een Spaansch Jezuiet, gaf zijn werk uit, hetzelfde vraagstuk als Lessius stellend en nagenoeg dezelfde oplossing brengend. De beschuldigers droegen het geding over naar Rome. Het duurde van 1598 tot 1607. Onder twee Pausen, Clemens VIII en Pauius V, hadden menigvuldige vergaderingen plaats: het was een der schitterendste toernooien waaraan de beroemdste theologen van dien tijd deelnamen om het vóór en tegen te pleiten. Eensgezindheid werd niet verworven, zoodat Pauius V het ten slotte raadzaamst achtte het twistgeding te schorsen en aan beide partijen te verbieden elkander voor ketters uit te geven. Veel was er intusschen van beide kanten geschreven. In de hierboven aangegeven omstandigheden schreef ook Lessius zijn boek. Het handschrift werd in 1602 naar Rome opgestuurd, waar het door den Generaal der Societeit werd goedgekeurd; ook aan Paus Clemens VIII beviel het. Het keerde naar Leuven terug, einde 1602. Niets belette een onmiddellijke uitgaaf, doch, daar de strijd om Molina's boek hier nog voortwoedde en kort te voren een tegenstrever van Molina een werk had uitgegeven, dat, om zijn onnauwkeurigheden door den Paus was verboden geworden, werd het raadzaam geoordeeld, om de gemoederen niet verder op te hitsen, het drukken uit te stellen. Het boek werd dus ingehouden, tot in l610, toen Lessius, op aandringen van velen, het liet verschijnen (in 4o, 419 bladz.) bij Jan Moretus, te Antwerpen. Nog hetzelfde jaar werd het ook uitgegeven te Barcelona, bij Sebastiaan Matheuad, met bisschoppelijke goedkeuring van 25 Augustus 1610; deze uitgaaf is Sommervogel (Les Ecrivains de la compagnie de Jésus) onbekend gebleven. Met grooten lof werd het onthaald, o.a. door de professoren der Gregoriaansche Hoogeschool te Rome. Doch welhaast zou het zware moeilijkheden aan zijn schrijver berokkenen. De geschiedenis daarvan schrijven zou ons te ver leiden; enkele trekken mogen volstaan. In September 1610 kwam onverwachts te Leuven een brief aan van den Generaal, met al de klachten tegen Lessius' boek ingebracht. Daarop volgde een drukke, briefwisseling tusschen Lessius en den Generaal; ook met | |
[pagina 1174]
| |
Bellarminus en Suarez, die den schrijyer hun grieven hadden blootgelegd, werden brieven gewisseldGa naar voetnoot(9). Aquaviva, de generaal der Orde, vreesde dat het den strijd zou aanvuren in plaats van nader tot de oplossing te brengen. Reeds was het bij Paulus V aangeklaagd; daarom richtte Lessius aan den Paus een eerbiedig vertoog om de gegrondheid en de orthodoxie zijner leer te verdedigen. Paulus V gaf daarop een algemeen verbod uit van over het betwiste vraagstuk nog nieuwe schriften in het licht te geven zonder voorafgaande goedkeuring der Romeinsche Inquisitie. Derhalve werd een tweede door Lessius' reeds voorbereide uitgaaf uitgesteld. Deze, reeds gereed in 1612, verscheen na den dood van den Paus en van Lessius. Het tractaat verscheen verder in de verzameling van Lessius' werkenGa naar voetnoot(10). Op aandringen van Paulus V, had Aquaviva den 14 November 1613 een dekreet uitgevaardigd, waarbij aan de professoren der Societeit voorgehouden werd de meening aan deze van Lessius tegenovergesteld te onderwijzen. In Januari 1615 overleed Aquaviva; de afgevaardigden der Jezuieten uit alle landen te Rome saamgekomen ter verkiezing van een nieuwen general, onder dewelke Lessius, als afgevaardigde der Vlaamsche Jezuieten, aanwezig was, wijzigden het verbod zoodanig dat Lessius' leer er niet meer door getroffen was. Van den moralist Lessius verdient op de eerste plaats vermeld en geroemd zijn standaardwerk: ‘De Justitia et Jure’. Slechts sedert korten tijd had men | |
[pagina 1175]
| |
Lessius van zijn leeraarsambt ontslagen om hem toe te laten zich heel aan het schrijverswerk te wijden, of men kon reeds de goede gevolgen van den maatregel vaststellen: op 15 December 1603 mocht Pater Olivier, provinciaal, zijn goedkeuring hechten aan vernoemde werk. Het bevatte de lessen door Lessius in 1593 en 1594 gegeven, over de rechtvaardigheid, benevens een verhandeling over de drie overige kardinale deugden: de voorzichtigheid, de matigheid en de sterkte, wier uitleg de tijdsomstandigheden hem verhinderd hadden. Het werk was dus een commentaar op een deel der II-IIae van St. Thomas. Voor de eerste maal werd het gedrukt bij Masius, te Leuven, in 1605 (in fol., 731 bl.). Buitengewoon was de bijval dien het nieuw werk genoot; van alle kanten werden den schrijver de warmste gelukwenschen toegestuurd: onder meer van den bisschop van Geneve, den H. Franciscus van Sales. Van toen af tot op onze dagen werd het werk hooggeprezen; onder hen die zijn lof hebben uitgesproken, noemen wij: Fridericus Borromaeus, aartsbisschop van Milaan, Aegidius Coninck, en onder de modernen: Lehmkuhl en Génicot. 't Was 't eerste werk door Lessius uitgegeven. Groot was en is steeds de invloed ervan geweest. Aartshertog Albrecht schatte het zeer hoog, en had het steeds, tot gemakkelijke raadpleging, in zijn gehoorzaal op tafel liggen. In de Nederlanden diende het tot richtsnoer bij de tribunalen. Het bevat een uiteenzetting der princiepen, met aanpassing op de nieuwe toestanden. Inderdaad, de ontdekking van Amerika had den koophandel tot een onbekenden groei gebracht; het goud uit het Oosten ingevoerd had alhier den wisselhandel doen ontstaan. Foppens beweert dat Lessius, om de ingewikkelde problemen van koophandel, intrest en wissel te bestudeeren, geruimen tijd te Antwerpen verbleef, en ter plaats zelf de operaties naging. Van af de tweede uitgaaf van het ‘De Justitia et Jure’, werd een aanhangsel bijgevoegd over de bergen van barmhartigheid. Reeds in de XVIe eeuw bestonden er in Italië zulke inrichtingen, die zonder intrest geld voorschoten aan de behoeftigen. In onze streken konden dezen geld in leening ontvangen slechts bij de Lombarden, die drie en twintig. leeningsbanken hadden ingericht: een intrest van 30 tot 40% werd geëischt. Met geld, door de begijnen en de voornaamste kloosterorden | |
[pagina 1176]
| |
bijeengebracht, werd tegen dien Lombardschen woeker een Berg van Barmhartigheid gesticht, die zich tevreden hield met een intrest van 15% en later zelfs van 12%. Heel natuurlijk botste de nieuwe inrichting op hevigen weerstand. De Lombarden wilden zich voortaan met 15% vergenoegen, doch eischten dat de bergen van barmhartigheid gratis zouden uitleenen, overtuigd dat zulke maatregel tot den ondergang van hun vijand zou leiden. Van een andere zijde nog kwam verzet: van wege de rigoristen; ook deze eischten gelduitleening zonder intrest; bij hen kwam de eisch niet voort uit afgunst en winstbejag, doch enkel uit gewetensbezwaar. Acht professoren van Leuven, eenigen van Dowaai en Parijs gaven een consultatie uit om de bergen te veroordeelen. Lessius nam hun verdediging op, toonde hun nut aan voor de maatschappij en bewees de geoorloofdheid van een gematigden kroos; tezelvertijd stelde hij de beginselen vast, waarnaar de intrest moest bepaald worden. Lessius is een krachtdadige voorstander geweest der bergen van barmhartigheid, en heeft aldus tot de welvaart van ons land machtig veel bijgedragen. Men heeft berekend dat, het eerste jaar na de stichting dier bergen te Antwerpen en te Brussel, ongeveer 50.000 gulden in de handen der armen dier twee steden zijn gebleven, die anders bij de Lombarden waren te recht gekomen. Ten bewijze van den buitengewonen bijval en invloed van Lessius' ‘De Justitia et Jure’, stippen wij enkel aan dat het werk, van 1603 tot 1734 niet min dan twintigmaal herdrukt werd, te Antwerpen, te Parijs, te Lyon, te Venetië, te Milaan en elders. Die invloed moest natuurlijk de Jansenisten hinderen, met hun gekend rigorisme. Pascal heeft de droevige eer gehad Lessius' boek uit te pluizen, er hier en daar een zin uit te halen, dezen te verdraaien, om Lessius als een heiden te doen doorgaanGa naar voetnoot(11). Van den moralist Lessius hebben wij nog: ‘Disputatio de Statu vitae eligendo et religionis ingressu quaestionibus XII comprehensa’, opgedragen aan Drusius, abt van Park, bij Leuven. Het gaat hier over de | |
[pagina 1177]
| |
keuze van een levensstaat. De eerste uitgaaf verscheen bij Plantijn, in 1613 (210 bl. in 8o). Latere uitgaven in 't Latijn: in 1617 bij Plantijn alsook te Venetië; in 1666 te Weenen; in het Spaansch in 1624; in 't Fransch in 1873 te Tours. Het werk werd ook opgenomen in de verschillende uitgaven der Opuscula. Voegen wij hierbij een korte studie over den staat van hen, die, in de wereld levend, gelofte van zuiverheid aangaan: ‘De bono statu eorum qui vovent et colunt castitatem in saeculo’, Leo Hubertinus, Coloniae, 1615. Onder de werken over zedenleer kunnen wij rangschikken het eigenaardige en vermaarde ‘Hygiasticon seu vera ratio valetudinis bonae et vitae una cum sensuum, iudicii et memoriae integritate ad extremam senectutem servandae’, in 8o, 108 bl. Het is een soort genees- en zedenkundig werk, waarin de schrijver, uit eigen ervaring, het middel aanwijst ter bewaring van goede gezondheid en werkkracht. Dit middel is: de matigheid. Lessius droeg het op aan Colibrant, abt der Norbertijnerabdij te Postel. De kwaadwillige vijanden der Jezuieten in Spanje, door den titel geprikkeld, waren belust op nieuwe wapenen tegen hun vijand: het betaamde toch niet dat een kloosterling schreef over het middel om lang te leven! Te Segovia kochten zij al de exemplaren op die aldaar te koope waren. Doch, toen zij zagen dat de schrijver een allerstrengst regiem aanprees, gaven zij teleurgesteld hun verwachting op. De eerste uitgaaf van het Hygiasticon kwam uit in 1613 bij Plantijn. Hoe dit werkje in den smaak viel der lezers, bewijzen zijn ontelbare uitgaven; we tellen er twee en dertig, waarvan negen Latijnsche, drie Engelsche, één Spaansche, vier Vlaamsche (De Schat der Soberheit), tien Fransche, twee Italiaansche, en twee PoolscheGa naar voetnoot(12). In't gemeentemuseum van Brecht wordt een | |
[pagina 1178]
| |
Vlaamsche uitgaaf bewaard, van Middelburg, 1678, bij Joannes Mertens, alsook een Latijnsche, van 1623. Denkt niet dat de werkdadigheid van Lessius op gebied van zedeleer hiermede uitgeput is. Het kon niet anders of de faam van den moralist moest hem allerhande raadplegingen doen geworden. Bisschoppen, prelaten, edellieden, kloosteroversten, kapittels van kanunnikken, universiteiten, krijgsoversten, aartshertog Albrecht zelf gingen, in netelige gevallen, om raad bij Lessius. Een honderdtal dier oplossingen werden, na Lessius' dood, door Pater Wyns in de ‘Opera Posthama’ opgenomen. In de rijksbibliotheek te Brussel berusten verscheidene handschriften van Lessius' leergangen, uit dewelke vdor de moraal voorzeker nog veel kon gehaald worden. De betreurde professor V. Brants heeft daaruit geput om verscheidene heel belangrijke leeringen van Lessius te doen kennen. Vermelden wij: Les théories politiques de Lessius, in de Rev. Néo-Scol., 1912; L'économie politique et sociale dans les écrits de L. Lessius, in de Rev. d'histoire ecclésisastique, 1912 en 1913; Sur la perception des impôts, in Mélanges Godefroid Kurth, 1908, alsook in: La Belgique au XVIIe siècle, Albert et Isabelle, chap. V; ten slotte: le de Eleemosyna, in: Analectes pour servir à l'histoire de l'Université de Louvain, 1911 Daaruit werd ook de studie getrokken over het oorlogsrecht: Lessius et le droit de guerre, Brussel, 1920. We zijn overtuigd, dat de leer van Lessius over het oorlogsrecht de volledigste en de meest uitgewerkte is van dien tijd; in dit werk werd verder er op gewezen hoe Wiggers en Mercerus, in hun leer over ditzelfde onderwerp, waarschijnlijk Lessius hebben benuttigdGa naar voetnoot(13). Op het gebied van ascetisme en mystiek is Lessius heel vruchtbaar geweest. Zijn eerste werk in dien zin handelt over het Opperste Goed en de eeuwige gelukza- | |
[pagina 1179]
| |
ligheid des menschen, ‘De Summo Bono et aeterna beatitudine hominis, libri quatuor, ad I-IIae S. Thomae’, in 8o, 603 bladz. Heel bondig geven wij hier den inhoud weer: in 't eerste deel betoogt Lessius dat het opperste goed niet in eenig geschapen goed is gelegen, doch in God alleen; in het tweede handelt hij over de vereeniging der ziel met God, door dewelke de ziel gelukkig wordt gemaakt; in het derde beschrijft hij de gelukzaligheid naar het lichaam bij de uitverkorenen; in het vierde stelt hij de middelen voor waardoor het opperste gelukt bereikt moet worden. Op zijn minst achtmaal werd dit werk afzonderlijk uitgegeven, de eerste maal bij Plantijn, in 1615; een Duitsche vertaling, onder den titel: ‘Büchlein von Weg zum Leben’ verscheen in 1630; een Sineesche overzetting werd bezorgd door den bekenden Pater Schall; eindelijk kwam de laatste uitgaaf uit in 't Latijn, in 1869, te Freiburg in Breisgau, door Hürter. Ook in de Opuscula werd het opgenomen. Op het gebied van mystiek geldt als Lessius' meesterwerk zijn alombekend boek over de volmaaktheden Gods: ‘De perfectionibus moribusque divinis libri XIV’. In dit werk, dat Lessius eerst tot persoonlijke devotie had geschreven en dat hij slechts op aandringen zijner oversten in het licht gaf, worden achtereenvolgens de volmaaktheden Gods beschouwd. Elke dezer beschouwingen wordt besloten met een roerend en echt theologisch gebed, waarin wij al de gedachten over de volmaaktheid in de beschouwing vooruitgezet bondig terugvinden; dit gebed heet: Recollectio precatoria. Van het werk over de volmaaktheden Gods kennen wij verscheidene uitgaven, zonder deze der Opuscula meê te rekenen. Het verscheen de eerste maal in 1620, bij Plantyn (592 bl. in 4o), alsook te Parijs, hetzelfde jaar. Een nieuwe uitgaaf zag het licht te Parijs, in 1875. Van vertalingen van heel het werk hebben wij slechts de Fransche uitgaaf van 1891, te Parijs. Uittreksels nochtans werden in vertaling uitgegeven, o.m. een verkorte uitgaaf, in 1865, te Doornijk. De recollectiones precatoriae, die op elke beschouwing der volmaaktheden volgden, werden, na Lessius' dood, vereenigd en verscheidene malen heruitgegeven, onder verschillende titels: zoo b.v. in 1626, te Ingolstadt, in Beieren, ‘Flammae divini Amoris’; in 1638, te Mün- | |
[pagina 1180]
| |
ster; in 1710, te Luzern; in 1660, te Wirzburg a/Mein: ‘Itinerarium hominis abeuntis ad Deum’; in 1643, te Leuven, in 1655 te Antwerpen (Recollectiones precatoriae), in 1664 te Brussel; ten laatste in 1892, te Freiburg, door P. van SullGa naar voetnoot(14). Welbekend is verder Lessius' gulden boekje over de vijftig namen Gods, ‘Quinquaginta nomina Dei’. 't Was zijn laatste geschrift; hij voltooide het op zijn sterfbed. Het bevat korte overdenkingen over vijftig goddelijke eigenschappen. Het werd eerst uitgegeven in 1640, na 's schrijvers dood, te Brussel, bij Godfried Schoovaerts, door Thomas Courtois, als aanhangsel aan Lessius' leven. Een groot aantal uitgaven heeft het boekje, beknopt van vorm doch rijk aan inhoud, de eeuwen door gekend. Heden nog wordt het gesmaakt en gezocht. De uitgevers hebben het soms aangevuld met uitleg en verklaringen getrokken uit andere werken van Lessius, namelijk uit ‘de perfectionibus’ en uit ‘de Summo Bono’; soms hebben ze de orde zelf gewijzigd en de beschouwingen gerangschikt naar de drie baanvakken op den weg naar de volmaaktheid: den reinigings-, den verlichtings- en den vereenigingsweg; anderen nog hebben er als aanhangsel een litanie bijgevoegd, de litanie van de Vijftig Namen Gods, door hen opgesteld, naar de wijze der kerkelijke litanien, uit de vijftig benamingen door Lessius beschouwd. De overzettingen van het boekje in verscheidene talen: Fransch, Hongaarsch, Vlaamsch zijn een bewijs van den buitengewonen bijval van dit werkje. Vooral latijnsche uitgaven zijn aan te stippen: te Brussel, te Leuven, te Dillingen, te Keulen, te Constanz, te Praag, te Venetië, te Olmutz, te St. Michiels-Gestel (Nederland), te Freiburg. Smakelijk zijn soms de titels der vertalingen; zoo in 't Fransch: ‘Eschele mystique’, 1643, of nog: ‘Le chemin du ciel tracé sur quelques considérations des noms divins’, 1648. Onder de Vlaamsche uitgaven ver- | |
[pagina 1181]
| |
melden wij deze van Leuven, 1648, bewerkt door den Kartuizer Pallens: ‘De drij Weghen der Volmaektheyt voor den Beghinnenden, Voortgaenden ende Volmaeckten’. Al deze werken dateeren uit de laatste jaren van Lessius' leven, toen hij, door geweldig lijden zich meer en meer van de aarde onthechtte en opging in beschouwing van en vereeniging met de Godheid. Hij was innig vertrouwtd met de werken van Dionysius den Areopagiet en met die van onzen Ruysbroeck. Wat Lessius' mystieke geschriften kenmerkt, is de theologische eenvoud der taal; daardoor onderscheidt hij zich van veel anderedergelijke schrijvers, die, meer dan Lessius, beeldspraak gebruiken. Opvallend is ook, dat Lessius rechtstreeks tot de Godheid zelf opstijgt. Verlaten we thans de kalme, rustige atmosfeer der beschouwing, om het rumoerige strijdperk te betreden; want die hooge beschouwer was ook, terzelfdertijd, een harde strijder: een apologeet, een polemist. Doch, zelfs als polemist, bewaart hij steeds dien geest van kristelijke liefde, die hem wel de dwaling doet bestrijden, doch gewoonlijk, zooveel mogelijk, de personen doet eerbiedigen. Op apologetisch gebied, is Lessius een schrijver van groote beteekenis. Zijn werkzaamheid was verstrekkend, in verband met de heele godsdienstige geschiedenis van zijn tijd. 't Was immers de tijd dat het protestantisme in ons land was binnengedrongen; ook in andere landen had het den standaard tegen Rome geheven; 't zou waarlijk te verwonderen zijn, moest Lessius, de trouwe zoon der Roomsche Kerk, naar de pen niet hebben gegrepen om het voorvaderlijk geloof te verdedigen. Hij schreef in de latijnsche taal, destijds algemeen gekend, waarschijnlijk om zijn geschriften in ruimeren kring te laten lezen; doch ook in de volkstalen liet hij zijn latijnsche geschriften overzetten, om aldus ook het eigenlijke volk te bereiken. Een der princiepen destijds door het protestantisme verspreid luidde: dat het ter zaligheid onverschillig is welk geloof men aankleeft. De gedurige herhaling van dit beginsel had voor gevolg dat veel eenvoudige lieden van het katholicisme naar het protestantisme overliepen, en, in het protestantisme, van de ééne sekte naar de andere, om ten slotte dikwijls in 't volslagen ongeloof aan te landen. Dit beginsel ging Lessius te keer in zijn eerste apologetisch geschrift: ‘Welk geloof en welken gods- | |
[pagina 1182]
| |
dienst wij moeten aankleven’ (Quae fides et quae religio sit capessenda, consultatio auctore L.L., 1609, in 8o, 145 bl. bij Plantijn). In het eerste deel haalt hij al de bewijsredenen aan waarom de katholieke Kerk de ware Kerk is; de veertien hoofdstukken van het tweede deel hebben ten doel aan te toonen hoe het protestantisme de ware Kerk niet is. Buitengewoon was de bijval. Nog vóór zijn dood zag de schrijver zijn werk tot zesmaal herdrukt: te Antwerpen, te Praag, te Keulen, te Turijn, te Krakau en te Fulda. In 't geheel kunnen wij vaststellen: veertien latijnsche uitgaven (benevens de Opuscula), acht Duitsche, vier Vlaamsche, vijf Fransche, zeven Poolsche, één Engelsche, één Arabische, een ItaliaanscheGa naar voetnoot(15). Verscheidene protestanten heeft het tot de Roomsche Kerk teruggebracht; onder hen den vermaarden veldheer Jan van Nassau, die het boekje uit het Italiaansch in het Duitsch overzette, en er immer een eigenhandig afschrift van bij zich had. Reeds in 1610 had Pater Thomas Sailly een Vlaamsche vertaling bezorgd, die te Antwerpen gedrukt werd: ‘Beraedt wat gheloof ende religie men behoort t' aanveerden’. Het kon niet anders of het ‘Beraedt’ moest, in Duitschland en Holland, groote ontroering verwekken in het protestantsche kamp. De synode van Dordrecht noemde het ‘Beraedt’ een ‘Zielenverraet’ en droeg aan Michiel Hogius, ‘woorden-dienaer’ te Sevenbergen, de taak op aan Lessius te antwoorden. Dit antwoord verscheen onder den niet hoffelijken titel: ‘de Mont-stoppinghe’ van Lessius. De kalme Lessius gewaardigde zich niet de Mont-stoppinghe te weerleggen, doch een ander Jezuiet, Jan Van Gouda, gebooitig van Utrecht, deed zulks in zijne plaats, en liet, in 1612 bij Plantijn, een boek verschijnen met den volgenden titel, en voor de opgewondenheid der gemoederen te dien tijde kenschetsend: ‘Leughehen ende Beuselen bij Dosijnen Michaëlis Hogii teghen het Beraedt... P. Leonardi Lessii.. aenghetelt ende wederleyt door Joannem de Gouda, priester derselver Societeyt’. De reden van zijn schrijven lezen wij in zijn voorwoord: ‘De eere ende danck- | |
[pagina 1183]
| |
baerheyt welcke ick schuldigh ben aen den E. Heer P. Leonardus Lessius, Professeur ende mijnen Meester inde Godheyt: de welcke soo ick sagh dat hij hem verontweerdighde (= zich niet gewaardigde) teghen soo onverstandighen graven botten leugenaer als M. Michiel van Sevenberghen is, de penne in de handt te nemen, hebbe 't selve voor sijne E. willen doen, betrouwende dat 't selve syne E. aenghenaem zijn sal, als van eenen discipel voor sijnen Meester ghedaen’. Op Hogius' antwoord volgde een tweede schrift van Gouda: ‘Tale ende redenen Joannis de Gouda, Ultrajectini, priesters der Soc. Jes. voor het beraedt Leonardi Lessü... teghen de misluckte Mont-stoppinghe M. Michaelis Hogii, woorden-dienaers in Sevenbergen. T' Antwerpen, in de Plantijnsche Druckerye, 1613’. En daar Hogius het nog niet opgaf, gaf de strijdlustige Gouda nog een derde schrift uit: ‘Sommighe catholijcke redenen Joannis de Gouda, priesters der Societeyt Jesu, teghens de gereformeerde valscheyden Michaelis Hogii, Woorden-dienaers in Sevenbergen. In syne aenwijsinghe van 't misgepraet, oft raes-kallinge der Tale ende reden des Praters Joannis de Gouda, Jesuwyts te Brussel, gedruckt t'Amsterdam, bij Peeter Pieterss. inden Kerckbijbel anno 1615. Voor het Beraedt Leonardi Lessii... in het stuck der Religie. Tot Bruessel, bij Huybrecht Antoon, 1615’. Ook uit Duitschland kwam tegenstand. De lutheraan Balthasar Meisner (1587-1626) schreef tegen Lessius een ‘tegenconsultatie’, en de calvinist Hendrik Brandius een ‘onderzoek van Lessius' consultatie’. Beiden werden weerlegd door Pater Herman Hugo, oudleerling van Lessius, beroemd om zijn treurdichten; die weerlegging besloeg drie boekdeelen. Michiel Veresmarti, een bekeerde calvinist uit Hongarië, nam ook de pen op tegen Balthasar Meisner, die op zijne beurt antwoordde. Lessius liet ze begaan, en schreef intusschen nieuwe werken. De geweldige aanvallen tegen de Kerk hadden voor gevolg dat velen aan 't twijfelen waren geraakt over het bestaan van God en over de onsterfelijkheid der ziel. Lessius zag het gevaar en achtte het zijn plicht die twee dwalingen te keer te gaan. Daarom schreef hij zijn: ‘De Providentia Numinis et Animi Immortalitate.’ Die twee verhandelingen liet hij verschijnen | |
[pagina 1184]
| |
bij Plantijn, in 1613, en een tweede maal, bij denzelfden, in 1617.Ga naar voetnoot(16). Het werk droeg hij op aan zijn vriend Hendrik Frans van der Burch, pas bisschop benoemd van Gent. De beroemde missionnaris, Pater Adam Schall von Bell, uit Keulen, vertaalde in 't Sineesch de eerste verhandeling; daar hij in 1622 in Sina aankwam, (en aldaar in 1669 overleed), moet die vertaling na 1622 gesteld worden. De tweede verhandeling werd insgelijks in 't Sineesch overgezet, door Pater Martinus Martini, van Trente, die te Hang-Tcheou stierf in 1661. In 1651 kwam ook van de pers een vertaling in 't Engelsch, door Sir Walter Daleigh' Gost. Over dit werk van Lessius merken wij enkel het volgende aan: in beide verhandelingen voert Lessius een overgroot getal argumenten aan, vijftien voor het bestaan Gods, en twee en twintig voor de onsterfelijkheid der ziel. Hier blijkt de schranderheid van zijn geest en zijn spitsvondigheid. Die argumenten zijn, zooals van zelf spreekt, niet alle van gelijke waarde: veel zijn enkel ‘ex convenientia’. In hun geheel genomen moesten zij nochtans een diepen indruk maken, en menige bladzijde zou heden nog met nut worden gelezen. Het tweede onderwerp wordt soberder dan het eerste behandeld; in het eerste treffen wij aan al de kenmerken van Lessius' stijl: zijn diepe natuurkennis, zijn rijke, warme taal, zijn overvloedigen woordenschat. Zelfs de natuurkundigen zouden hier verbaasd staan over Lessius' wetenschap (voor dien tijd) der natuur, en de taalkundigen zouden verwonderd staan over zijn beschrijvingen, in 't Latijn, van bloemen en planten met al hun verscheidenheden en schakeeringen. Voor 't pauzelijk gezag waren de XVIe en XVIIe eeuwen tijden van groote beroering. In 1603 had Jacobus I den troon van Engeland beklommen. Zijn wreede wetten tegenover de katholieken voerden enkelen onder dezen tot het zoogenaamde buskruitverraad (5 Nov. 1605). Het verraad van enkelen moest door allen worden uitgeboet. Een eed van getrouwheid werd door den koning opgelegd aan elk katholiek, getrouwheid aan den koning zelfs tegen den Paus: de koning ging hier zijn macht te buiten, en het weigeren van den eed was voor | |
[pagina 1185]
| |
den katholiek gewetensplichtGa naar voetnoot(17). Blackwell, de aartspriester der Engelsche katholieken, legde den eed af. Paulus V verbood het afleggen van den eed en zette de katholieken tot tegenstand aan. De verbitterde koning gaf twee geschriften uit, waarvan het tweede, opgedragen aan Rudolf II en aan alle monarken der kristenheid, een aanval was tegen het Pausdom: de Paus was de antichrist, Rome het ontuchtig Babylon; de Paus zocht het gezag der vorsten te ondermijnen, allen moesten samenspannen om het pauselijk juk af te schudden. Het boek was gedrukt te Londen, bij Norton, en had voor titel: ‘Apologia pro juramento fidelitatis’. Dadelijk werd het koninklijk boek in de volkstalen vertaald, en herdrukt in Holland en Frankrijk. Het bracht groote opschudding teweeg. Paulus V verzocht den generaal der Jezuieten twee zijner paters met de taak te gelasten van 's konings boek te weerleggen. Lessius werd aangewezenGa naar voetnoot(18); hij werkte met zulken ijver dat hij, in 1611, met twee boekdeelen klaar was. Het eerste droeg als titel: ‘De Antichristo et ejus praecursoribus disputatio apologetica gemina’, en verscheen bij Plantijn. Het werd door Lessius opgedragen aan al de kris- | |
[pagina 1186]
| |
tene vorsten. Opmerkenswaardig is het hoe de schrijver gedurig aan den Engelschen koning poogt te verontschuldigen: deze, naar hij van bevoegde zijde vernomen had, was de schrijver, de ‘architecta’ niet van het werk dat Lessius weerleggen zou; 's konings naam was door Calvinistische ministers misbruikt geworden. In de eerste zijner twee disputationes, weerlegt Lessius de valsche beschuldiging dat de Paus van Rome de Antichrist is: in zestien bewijzen somt hij, uit de H. Schrift, al de Voorzeggingen op over den Antichrist, legt ze uit naar de verklaringen der heilige Vaders en besluit hoe geen enkele op den Paus kon toegepast worden; in de tweede gaat hij zelf ten aanval over: hij stelt de vraag wie de voorloopers van den Antichrist mogen zijn en ziet ze in de belhamels der ketterij. Pater Leonardus de Fraeye bezorgde van dit werk een Vlaamsche vertaling: ‘Disputatie van den Antechrist ende sijn Voorlooperen, waermede wederleyt wordt de Vermaenende Voor-redene valschelijck, zoo te ghelooven is, toegedicht den Coningh van Groot-Brittanien; geschreven in 't Latyn door Leonardus Lessius, der Societeyt Jesu, Professeur ende Leeraar der H. Godtheyt, verduytscht door eenen anderen Priester derselver Societeyt. T'Antwerpen, inde Plantijnsche Druckerije, bijde Weduwe ende Sonen van Jan Moerentorf, 1613’Ga naar voetnoot(19). In April 1611 verscheen het tweede boek van Lessius (416 bl. in 4o): ‘Defensio Potestatis Summi pontificis adversus librum regis Magnae Britanniae’, de macht des Pauzen verdedigd tegen het boek van den koning van Groot Britannie. Hier moet men zich verplaatsen in de kristene samenleving der middeleeuwen: de Paus bezat niet enkel het geestelijk gezag, doch had ook de macht om de vorsten te vermanen, te bestraffen en desnoods de onderdanen van hun eed van getrouwheid te ontslaan; natuurlijk stond het hem niet vrij die macht naar louter willekeur te gebruiken, doch enkel wanneer het hooger belang der zielen zulks vereischte. Daartegen was de koning van Engeland door zijn boek opgekomen, en ook door van zijn katholieke onderdanen den eed van getrouwheid te eischen. William Barclay, | |
[pagina 1187]
| |
Schotsch jurist uit Aberdeen, die te Pont-à-Mousson en te Angers doceerde, had ook die macht aangerand. John Barclay liet in 1609 te Londen het boek van zijn overleden vader verschijnen over de macht des Pauzen tegenover de wereldsche vorsten. Die aanvallen werden door Lessius weerlegd. Paulus V was uitermate over diens werk tevreden, en toen hij, in 1615, Lessius voor zijn voeten zag neergeknield, wilde hij hem op praktische wijze zijn dank betuigen, doch Lessius wees alle belooning van de hand. De strijd rondom Lessius' schrijven kon natuurlijk niet lang uitblijven. Zijn ‘de Antichristo’ werd in Engeland bestreden door Georges DownnameGa naar voetnoot(20). Het tweede boek werd aangerand door den afvalligen benedictijn Thomas Preston, die Rogerus Widdrington onderteekende en zich voor katholiek deed doorgaan.Ga naar voetnoot(21). Doch ook van een kant, van waar zij het minst te voorzien waren, rezen moeilijkheden op. In den strijd om het Pauselijk gezag was, insgelijks, en nog vroeger dan Lessius, kardinaal Bellarminus betrokken. Hij had het opgenomen tegen Blackwell, tegen Barclay en koning Jacob zelf. In twee schriften had de kardinaal zijn stelling verdedigd. Het kon niet anders of zulks moest het Gallicanisme leelijk in den weg staan: Bellarminus' boeken over den Paus en diens macht in tijdelijke zaken werden in Frankrijk veroordeeld en verboden. De Paus beschouwde zulks als een smaad hem persoonlijk aangedaan; hij dreigde met afbreking der diplomatieke betrekkingen met Frankrijk en met terugroeping van zijn | |
[pagina 1188]
| |
gezant. De koning van Frankrijk bood den Paus verontschuldigingen aan en hiermede was de zaak effen. Doch de vijandschap van het Parlement bleef voortduren. Zoo kwam het dat de Fransche Jezuieten met reden vreesden dat, zoo Lessius' boek in Frankrijk binnendrong, de strijd opnieuw zou ontvlammen en voor henzelf noodlottige gevolgen zou hebben. Van daar de harde maatregel door den Generaal der Jezuieten tegen Lessius' boek genomen: verbod van het in vreemde handen te laten komen en bevel al de verkochte of weggeschonken exemplaren terug te nemen en zorgvuldig weg te sluiten, opdat noch vriend noch vijand het nog zou drukken. Velen beklaagden dien strengen maatregel, en drongen herhaaldelijk, doch vruchteloos, aan op zijn intrekking. De overheid was bang voor de mogelijke onheilen waaraan het Gezelschap door het verspreiden van het boek zou kunnen bloot staan, en ze verkoos die onheilen te voorkomen door het boek in te houden. In 1641 kreeg de Provinciaal Florentius de Montmorency van den Generaal het antwoord: ‘Liever zag ik het (boek) in de kachel verbranden dan op den brandstapel’. Malderus, bisschop van Antwerpen, beschouwde het inhouden van Lessius' werk als een onherstelbaar verlies voor de kristenheid. Paulus V liet het op San Angelo onder de kostbare stukken der Kerk nederleggen om het ten eeuwigen dage te bewaren. In de koninklijke boekerij van Brussel berust er een handschrift van, vermeld in den kataloog der handschriften onder nr 1754, voortkomend uit de verzameling van kardinaal Thomas Philippus van den Elzas, aartsbisschop van Mechelen. Een andere maal nog werd Lessius' geleerdheid en werkzaamheid ingeroepen om de Kerk en haar Paus, Paulus V, te verdedigen, ditmaal tegen Marcantonio de Dominis. Deze Dalmaat, geboren in 1560, bisschop van Segnia in Kroatie in 1596, en twee jaar daarna aartsbisschop van Spalato en primaat van Dalmatie en Kroatie, kwam in 1616 in Engeland aan, waar hij kort daarop in St Paulus kerk tot de Anglikaansche Kerk overging. Daar gaf hij verscheidene boekdeelen uit tegen de katholieke kerk en het PausdomGa naar voetnoot(22). Lessius kreeg op- | |
[pagina 1189]
| |
dracht tegen Marcantonio te schrijven. Den 9 December 1617 ontving hij van Pater Mutius Vitelleschi uit Rome bevel alle andere bezigheid te staken en zich onmiddellijk aan het werk te zetten. Lessius gehoorzaamde, doch zijn gezondheid was reeds zoo geknakt dat hij onmogelijk het werk kon ten uitvoer brengen. Daarom kreeg hij den 15 November 1618 van den generaal een brief, die hem van de opgedragen taak ontsloeg. Een Engelsche Jezuiet, Pater Joannes Floyd (geb. in 1572, gest. te St. Omer, in 1649), uit Engeland verbannen en alsdan professor in de godgeleerdheid bij zijn Engelsche ordebroeders te Leuven, zette het werk, door Lessius begonnen, voort. In 1617 had hij reeds onder den deknaam: Fidelis Annosus Verimentanus, een ‘Synopsis Apostasiae M.A. de Dom... olim archiep. Spalat., nunc apostatae’ laten verschijnen te Antwerpen, waarin de afval van de Dominis werd verhaald. Later gaf hij onder denzelfden deknaam nog drie andere schriften uit: ‘Detectio hypocrisis M.A. de D.’, en ‘Censura in libros M.A. de D.’ waar Marcantonio's dwalingen worden weerlegd. Deze twee verschenen te Antwerpen, in 1620. Het derde had voor titel: ‘Monarchiae Ecclesiasticae, ex scriptis M. Antonii de Dominis Ex-Archiepiscopi Spalatensis, Demonstratio, duobus libris comprehensa’, en verscheen te Keulen in 1622. Niet zonder reden mogen wij gissen, dat Floyd, voor de drie laatstgenoemde werken, het materiaal door Lessius bijeengebracht benuttigd heeft. Zoo loopt onze taak ten einde. Uit de korte schets, die wij hier mochten toonen, blijkt klaar dat Lessius als schrijver voorzeker merkwaardig is, en beter dient bekend te zijn: zulks niet enkel om het groot aantal zijner geschriften en dezer verscheidenheid (Sommervogel wijdt aan Lessius' werken en uitgaven niet min dan vier en twintig kolommen, en nog is zijn lijst niet volledig) - doch ook om de geschiedkundige gebeurtenissen van het einde der XVIe en 't begin der XVIIe eeuw, gebeurtenissen zoowel in de Nederlanden als in de heele Kerk, waarmede Lessius' werkzaamheid zoo nauw verbonden is. Op het gebied van ascetisme en mystiek, van dogma- | |
[pagina 1190]
| |
tiek, van zedeleer en geloofs- en Kerkverdediging is Lessius een hoogstaande figuur. Driehonderd jaren lang hebben verscheidene zijner werken een diepen en wijdstrekkenden invloed gehad: thans nog is zijn ‘de Justitia et Jure’ een meesterwerk dat met nut wordt geraadpleegd, en zijn: ‘de Perfectionibus divinis’, zijn ‘de Summo Bono’, zijn ‘de L Nominibus Dei’, zijn ‘Reccollectiones precatoriae’ worden heden nog met smaak en voordeel gelezen. Wat ons betreft, aan deze werken van Lessius zouden wij den palm toekennen. We hebben, naar het doel dat we ons hadden voorgesteld, vooral gewezen op het uiterlijke van Lessius' literairen arbeid. Wie het innerlijke nader verlangt te kennen, neme Lessius' geschriften zelf ter hand: hij zal er in dien kalmen toon, dien rijken zuiveren stijl, die diepe leer en gedachten, die klare uiteenzettingen, die warme geestdrift, die serene en godvruchtige gebeden een echt genot smaken. Het uiterlijke hebben wij meest aangetoond, doch het is voldoende om voor onzen geest een heerlijke figuur te doen rijzen: de figuur van een groot en scherpzinnig geleerde, die een gezaghebbend woord kon spreken in moeilijke wetenschappelijke vraagstukken, de figuur van een groot en edel man, een karaktermensch, vroom en nederig, goed en vriendelijk en zachtaardig, altijd vol zelfbeheersching in de gestadige kwelling van zijn lijden, een stoeren werker, die met stalen wilskracht er naar streefde nooit zijn tijd te versnipperen, maar ieder oogenblik van zijn leven ten dienste te stellen van zijn ideaal: God, de Kerk, en zijn evennaaste. Zoo verbeelden wij ons Lessius wanneer we zijn pennevruchten lezen, en zoo vertoont hij zich voor ons oog in het portret dat we van hem bezitten, en dat in 1613, door Ferdinand van Apshoven, te Antwerpen, getrouwd met Eleonora Wijns, Lessius' nicht, werd geschilderd. J. BITTREMIEUX - K. VAN SULL. |
|