[1922/11]
In memoriam
Dr Margriet Baers
‘Zij sterven jong, de door-de-goden-geliefden’. Zoo luidt de heidensche spreuk, zoo oordeelt de heidensche wijsheid. Maar is de christenwijsheid haar niet in menig opzicht gelijk? Naar de jong-gesneuvelden op het veld des levens gaan alle harten met bijzondere liefde. Er is, bij hun lot, iets onafgewerkt gebleven, iets roerends-schoon, iets dat ons met heiligen weemoed vervult. Want zij konden niet geven al wat hun rijke jeugd beloofde, al wat hun opbruischende levenskracht verlangde te schenken - in den knop werden ze geknakt, en treurig staat de stengel te staren... Cecidit flos; quia spiritus Domini sufflavit in eo.
Zoo mijmeren wij bij 't vroegtijdig afsterven van haar die den streng-zwaren titel van ‘Doctoresse’ wist te dragen in fijn-vrouwelijke bekoorlijkheid: Die open ging als eene belofte van veelgevende vruchten vor ons Vlaamsche leven, en de oogen sloot vooraleer haar taak tot rijpheid was gegroeid.
En toch - van haar, de jonge wijsgeer, zullen wij leeren hoe alle aardsche wijsheid kortstondig is en kortzichtig. Ja, zij droomde van een schoone toekomst voor haar werk en voor haar volk, maar uit de hoogte warn zij thans gestegen is, meenen wij haar stem te hooren roepen: Sursum corda. Hoog de oogen en de harten! - De glimlach der Beatrice zweeft op de lippen der vroeg-ontslapene, die zoo waardevol den mantel droeg eener wijsbegeerte enkel wijzend op de stralende godgeleerdheid. Haar heengaan is geen dood, geen afscheid, geene verdwijning: enkel eene lichamelijke afwezigheid. Van de banden van 't vleesch ontbonden, leeft haar geest slechts krachtiger onder ons. Zij zal over 't ontluikende werk waken; zij zal er groei en bloei voor verkrijgen. Haar sterven is 't zekerste pand van 't leven der school, waarvoor zij leefde en zich offerde.
M.E. BELPAIRE.