| |
| |
| |
Boekennieuws
J. Salsmans, S.J., Biecht en Altaarsakrament, in ‘Onze Studiën’, de Vlaamsche Boekenhalle, Leuven, 1922 (VIII-368 bl. in-8o).
Met verlangen zagen wij dit nieuw boek van den geleerden en werkzamen professor aan het Collegium Maximum der Jezuieten te Leuven te gemoet. P. Salsmans' literaire vruchtbaarheid wekt ons aller bewondering. Zijn rechtelijke en zijn geneeskundige plichtenleer werden in korten tijd uitverkocht, en beleefden reeds elk twee uitgaven. Zijn boek over den Index en de verboden boeken genoot buitengewonen bijval. Zijn gezaghebbend woord wijst, in ‘Ons Geloof’ en elders, den rechten weg en brengt de vaste oplossing in vele netelige gevallen. En dit alles in 't Vlaamsch. Hier gewagen wij niet van zijn noesten theologischen arbeid ook in de Latijnsche taal. Ja, Pater Salsmans verdient onze bewondering; hij is meer en meer, zoo het dikwijls reeds door zijn vrienden werd gezegd, onze Vlaamsche moralist. Onwillekeurig doet hij ons denken aan dien anderen Pater zijner orde, die, in vroeger eeuwen, door zijn ontzaglijke schrijverswerkzaamheid aan land en Kerk zoo onschatbare diensten bewees, aan Pater L. Lessius...
Wat nu gezegd van het nieuwe werk, waarmede hij onze godsdienstliteratuur verrijkt heeft? Beter zullen wij het niet kunnen aanbevelen dan met de woorden aan te halen uit de inleiding door zijne Hoogw. Mgr Heylen ervoor geschreven: ‘Ik heb het met de grootste belangstelling gelezen, en met vreugde heb ik gezien dat gij op bevattelijke wijze alles geeft wat over die Sakramenten en over de H. Mis moet gezegd worden, vooral in apologetisch, zedelijk, kerkwettelijk, ascetisch en sociaal opzicht. Wat mij bijzonder bevalt, is dat gij die onderwerpen ontwikkelt, die andere schrijvers haast niet behandelen, zooals de gewetensvorming, de geestelijke leiding, enz.’. Op onze dagen is een heilzame streving waar te nemen, vooral bij onze ontwikkelde kristenen, naar dieper geloofsleven, gebouwd op diepere geloofskennis. Die opbloei van het geestelijk leven wordt vooral gevoed door de praxis van biecht en Communie, door het bijwonen der heilige Mis. Daarom nu moet het boek van P. Salsmans welkom zijn, daar het over biecht, mis en communie tot hoogere kennis zal opvoeren, grondslag van alle bloeiend geestelijk leven. Zulks kon alleen de pen van een theoloog, die zijn zaken kent en ze daarenboven eenvoudig en klaar kan mededeelen. In die taak is P. Salsmans ten volle geslaagd. Zijn boek is het werk van een moralist: men wordt aldoor den leeraar gewaar. Juist daarom verschilt het van zoovele geschriften, die we zoo dikwijls op de boekenmarkt zien verschijnen en die louter sentimenteele godsvrucht opdisschen. P. Salsmans leeraart, zoodat de stof in onze latijnsche theologieboeken voorgesteld hier duidelijk en eenvoudig wordt aangetroffen. Hij heeft ook zijn werk in den breede aangedurfd en uitgevoerd, zoodat we hier voor een soort kortbondige ‘Summa’ staan, waarin alles wat biecht en Altaarsakrament betreft, wordt saamgevat.
| |
| |
Wat ons bij het lezen bijzonder opviel, zijn vooreerst de talrijke apologetische beschouwingen ten allen kante ingelascht, hetzij van geschiedkundigen, hetzij van psychologischen aard. Voegen wij hierbij de menigvuldige praktische raadgevingen, die zoo natuurlijk en zoo passend overal voorkomen. P. Salsmans moest daartoe slechts zijn jarenlange, eigene ervaring aan 't woord laten komen. Het is toch geen geheim, dat zoovelen, en wel voornamelijk Vlaamsche hoogstudenten, den weg bewandeld hebben die leidt naar de eenvoudige kloostercel van den schrijver in de Minderbroedersstraat van Leuven.
Het ware aan onze taak te kort blijven, moesten we hier niet nog eenige kleine bemerkingen nopens het boek aangeven. Op verscheidene plaatsen is er spraak van ‘daadzakelijken twijfel’, waardoor bedoeld wordt het ‘dubium facti’ (bl. 92, 241), in tegenstelling met het ‘dubium juris’. 't Is mogelijk dat het woord in die beteekenis gebruikt wordt, en toch hebben wij er een bezwaar tegen, daar ook het ‘dubium juris’ in zekeren zin een daadzakelijke twijfel is. We meenen dat het juister zou klinken: ‘twijfel over het feit’. Op bl. 91 lezen wij dezelfde vertaling van ‘dubium facti’, t.w. ‘daadzakelijke onzekerheid’ ook het ‘dubium juris’ kan toch een daadzakelijke onzekerheid genoemd worden. Op bl. 193 treffen wij aan de welgelukte vertaling van het woord ‘transsubstantiatio’, namelijk: ‘zelfstandigheidsomzetting’. Het weze ons toegelaten hier, in 't voorbijgaan, op nog een ander woord te wijzen, dat we vroeger eens hoorden, t.w. ‘omzelfstandiging’. Op bl. 289-290 worden, over het vraagstuk waarin de vernietiging, het misoffer eigen, bestaat, de twee voornaamste theologische meeningen aangewezen. Hier hadden we graag de meening van Kard. Billot vermeld gezien, die heden misschien wel de meest verspreide opvatting mag genoemd worden. Wel komt deze met Lessius' opvatting hierin overeen dat de vernietiging op mystieke wijze geschiedt door de afzonderlijke consecratie van het brood en den wijn, doch, terwijl bij Lessius de vernietiging hierin is gelegen dat de dubbele consecratie tot scheiding van Lichaam en Bloed strekt, en deze werkelijk zou uitwerken, zoo niet een reden, buiten het offer om, ze verhinderde, is de scheiding, naar Billot, werkelijk, actueel, t.w. de mystische, de sakramenteele scheiding. Natuurlijk is het werk van P. Salsmans niet eerst en vooral dogmatisch, doch waar één of twee
theologische meeningen voorgesteld werden, mocht, ons dunkens, deze van Kard. Billot niet nagelaten worden. Het werk wordt met prachtige boekenlijsten besloten, waar de lezer voor diepere studie ten overvloede stof zal vinden. Een zakenregister (bl. 352-368) vergemakkelijkt het raadplegen, en levert tevens het beste bewijs van den rijken inhoud van het boek.
J. BIT TREMIEUX.
| |
Edouard Ducpétiaux, 1804-1868. Tome Premier. Par Edmond Rubbens, docteur en sciences politiques et sociales, membre de la Chambre des Représentants. - Bruxelles, Albert De Wit, 1922; XVIII-268 blz.
Dit boek is Edmond Rubbens' proefschrift tot het bekomen van den doctorstitel. Het is het Eerste Deel van de eerste groote,
| |
| |
volledige levensbeschrijving van den vader van het Belgisch gevangeniswezen. Benevens de volledige lijst van Ducpétiaux' ontelbare geschriften bevat het de geschiedenis van Ducpétiaux' jeugd en studies - een overzicht van Ducpétiaux' deelneming aan den strijd over de doodstraf - het verhaal van Ducpétiaux' optreden in de Omwenteling van 1830 - eene uiteenzetting van het gansche vraagstuk der hervorming van het gevangeniswezen vóór 1830 - twee hoofdstukken aan de hervorming van dit gevangeniswezen in België na 1830 - Een onderzoek naar hetgeen geschiedde ten voordeele van vrijgelaten veroordeelden en in zake voorbereidende of voorwaardelijke invrijheidstelling - een beoordeeling van Ducpétiaux als criminalist - het einde van Ducpétiaux' loopbaan en eene waardeering van zijn arbeid op gebied van het gevangeniswezen.
Het boek, alhoewel soms dorre stof verwerkend, is zeer levendig en boeiend geschreven. Meer dan eens gaat men onwillekeurig aan het vergelijken b.v. waar het gaat over politieke processen uit den Nederlandschen tijd. De gebeurtenissen van 1830 leeft men mede. Het overzicht van de inrichting van de gevangenissen verdient vooral thans de aandacht daar de hervorming van het strafstelsel hedendaags zoo druk besproken wordt.
Een boek waaruit voor allen die aan politiek of beleid van het recht doen onberekenbaar veel te leeren valt en dat daarenboven zeer vlot leest.
L.D.
| |
Noordling: Een Duit voor Kermis. - Drukkerij Excelsior, Brugge, 1922.
Dit boek is iets nieuws, in de eerste plaats omdat het een blijde naklank is uit een goeden en grooten tijd, uit den besten literairen tijd eigenlijk der Vlaamsche letterkunde sinds '30, uit de groote Antwerpsche Romantiek.
Verbeeld u Door of Jan van Ryswyck levend in 1920, en levend buiten Antwerpen, in ballingschap, even over de grens, om wille van 'k weet niet welke snakenstreek, die het hart grootmoedig heet en het hoofd krankzinnig. Ze willen hun land en hun volk beter maken, grooter, vooral grooter in de kunst en in de wetenschap, groot ook in die grootheid die steeds komt als de hoogere standen willen meehelpen om de lagere op te heffen. Wijl ze nu eigenlijk geen apostelen kunnen zijn, niet kunnen rondgaan als predikers, van Vlaamsche dorp tot Vlaamsche dorp, zal hun dichterschap, dat steeds is geweest ‘l'écho sonore’ van hun volk zich uitspreken in een fantasie, ditmaal geen ‘polka’ of geen ‘Liedje van den Liereman’, veeleer een ‘Antigonus’, een symbool, waaruit de ‘volksklagten’ zich laten hooren...
Treffend, die koning die ontsnapt uit zijn paleis en uit al de larie der etikette, om te gaan leven onder 't verontachtzaamd gedeelte van zijn volk, het Vlaamsche. Aan de pers, die spreekt van ‘vlucht’, van ‘schaking’, van ‘geestesverzwakking’ stoort de vervlaamschte koning zich niet. Hij wil regeeren al werkend, al meewerkend met zijn volk, en hij helpt zoo waar bouwen, met voorbeeldige metselaarsvlijt, de hoogeschool.
Er is in dit boek een overvloed van geest, echt Antwerpschen trutersgeest, en, waar de kunst te kort schiet, kunst
| |
| |
van compositie, van typeering, van aanschouwelijkheid en van stijlnuanceering, daar redt weer voor de letterkunde die kostelijke Van Rijswycksche geest dit aanstekelijk-volksgezinde boek. De eerste helft is intusschen beter dan de tweede geslaagd. Waar de fantasie volkomen vrij spel heeft is Noordling beter in zijn element dan waar hij ze vastlegt bij Verriest en bij Streuvels, met hoeveel sympathie hij ook die beide figuren heeft bedoeld te bouwen als centraalpunten van Vlaamsche heerlijkheid.
Kan Noordling vaster hand krijgen in de teekening, kan hij de lijn leeren verkiezen boven de eenigszins grovere kleur, dan mogen we van dezen nieuwgekomene nog blijvende dingen verwachten.
J.P.
| |
Marie Koenen: Limburgsche Verhalen. - Mij voor Goede en Goedkoope Lectuur. Amsterdam, 1922.
We lazen achtereen twee Limburgsche bundeltjes die ons tegelijkertijd in handen kwamen. 't Een een Belgisch: ‘Limburgsche Beelden’ van Lambrecht Lambrechts, door het Davidsfonds uitgegeven; 't ander een Hollandsch, waarvan de titel hierboven.
Lambrechts gaf ons al veel over zijn geboortegewest. Behalve zijn verzen waaronder dat blijvende stuk: ‘Heimwee’, kregen we in proza: ‘Uit de Demergouw’, ‘Het Mirakelfeest’, ‘Uit Belgisch Limburg’, ‘Limburgsch Leven’, smakelijke schetsen en verhalen, een beetje los van stijl, een beetje vaag van typeering, een beetje onbeholpen of slordig soms in deteekening, zoodat dikwijls meer een vaardig reporter aan 't woord is dan een rassig schrijver. Toch voegt deze man bij zijn groote verdienste als dichter en zanger van liederen, ook die van een piéteitvol beoefenaar van heimatkunst. ‘Schuppen Aas’ en ‘De verloren Zeuge’, ofschoon al te zeer openbarend het gewone trucje van factuur, zijn lang niet kwalijk. Maar opgevijzeld, romantieker-ideaal gedoe als ‘het Motu proprios’ moest voortaan wegblijven. Enfin, in Lambrecht Lambrechts' bundel krijgen we bloeiende twijgjes tusschen dorre takken.
Eén bloei daarentegen is Marie Koenen. Dit is inderdaad een volbloed schrijfster. Haar schoone Limburg lacht ons alweer uit deze vier verhaaltjes tegen. Wat een zorg daarbij voor haar taal en haar stijl. Nergens hapert het, altijd vlot en keurig. Enkel blijft ze in deze korte dingetjes niet altijd op dezelfde hoogte, wat haar karakteriseering of liever haar karakterkennis betreft. Vooral na ‘De Moeder’ beleven we hier wel een paar ontgoochelingen. Zoo in ‘De Zusters’ b.v. Hoe is 't godsmogelijk dat ten overstaan van zulk een Anne-Marie de pastoor zoo mak en zoo werkeloos blijft? Hij moet nochtans wel afweten van haar testament, wijl heel de parochie het weet. Toch is daar weer op 't groote moment een meesterzet: ‘Bij ons’ dat was: het ouderlijke huis, het eigene van hen samen. Hoe drong dat innige woord ineens in Anne-Marie's hart, dat er een warme golf van tranen naar haar keel welde, naar haar oogen? Schuw beefde toch een glimlach over haar gezicht, verwijt en verwondering. Die vergeten jonge stem met diepen harteklank, ze riep ineens alles van langgeleden wakker. ‘Kind’, prevelde ze...
| |
| |
En opeens is 't uit niet den haat bij de verlatene, die haar jonger zuster had zien huwen met den man, dien zij, de oudere, had liefgehad, maar dien ze, door haar hardheid van haar had verwijderd.
We weten sinds lang dat Marie Koenen even goed in den toon blijft wanneer ze over haar geliefde Middeleeuwen als wanneer ze over haar eigen omgeving vertelt. Zoo ook hier. Enkel betuigt ze zich in ‘De Godsvlam’ een àl te gewillige optimiste. De bekeering van zulke zondaars loopt zoo gladjes van stapel dat ik aan de duurzaamheid ervan niet kan gelooven. Nu, dat het zoo bleef beweert ook Marie Koenen niet. We zijn al blij te vernemen dat het de stakkerds, nu O.L.H. weer in hun midden woont, goed zal gaan.
J.P.
| |
Stephanie Claes-Vetter: Vertelsels uit het Schoone Hemelrijk. - N.V. Het Vlaamsche Land, Antwerpen; 85 blz.
‘Hoe zijn de vertelsels uit het schoone hemelrijk op aarde gekomen? Ik weet het niet... ze zijn toch zoo mooi dat ze er altijd gaarne naar luistert. En gelukkig dat er sommige van onthouden worden, daar kunnen we het dan mee doen tot ze ons later in den hemel alle worden verhaald.’
De verhalen van Stephanie Claes-Vetter zijn mooi genoeg om uit den hemel te komen. - Ze stroomen wat hemelsche schoonheid op aarde, en Eric mag blij zijn dat moeder zoo vertellen kan. Of hij alles begrijpen zal... misschien niet... maar hij zal met gretig oog geluisterd hebben naar het verhaal van Salomé die door een klein melaatsch kind op de baan naar het bederf weerhouden wordt, en naar de vertelsels over Adam en Heva die alleen de liefde behouden na hunne uitdrijving uit het Paradijs, en van den Jongen Monnik en van den Ongenooden Gast en van den Berg der Volmaaktheid en van Wierook en van Gauw en Goed en van den Laatsten Avond en de Kleine Typiste en De Hoofdzaak.
De jongen zal denken: ‘Wat is moeder toch vroom, barmhartig, menschlievend! Hoe klinkt dat alles als goud en geurt het als wierook. Hoe ruischt die taal, hoe vloeit zij als een reine beek.’ En als hij later in den Catechismus leert: ‘Zalig de zuiveren van hart’, zal hij denken: ‘Ook in de kunst ns dit zoo’.
Wij kunnen niet anders zeggen dan: Eric heeft gelijk.
L.D.
| |
Jozef de Cock: Ons Leven. - Standard Bibliotheek; 116 blz. - 4 fr. Bij den titel staat: ‘Bladzijden uit het dagboek van een schacht, ingeleid, aangeteekend en uitgegeven door Joz. De Cock.’
De herdruk van dit werk is opgedragen aan de Vlaamsche Hoogstudentenschap als dank voor haar optreden toen de schrijver in 1919 als hoogleeraar aan de Roomsch-Katholieke Universiteit van Leuven werd ontslagen.
| |
| |
Het boek verhaalt het eerste jaar uit het schachtenleven: verblijf in Justus Lipsius, eerste lezing in Met tijd en vlijt, te laat komen in Justus Lipsius en gedwongen nachtdoorbrengen op de straat; de bloktijd; de eerste liefde, het geslaagd examen.
Dit alles wordt zeer raak gezien en smakelijk verteld. 't Is. echte lectuur voor de rusturen. Toch is stellig Ons Leven De Cock's beste werk niet. Het is tamelijk ongelijk, al te gemakkelijk geschreven. Geestigheid en zielkunde zijn meer dan eens oppervlakkig. Doch zelfs als de vogel stapt, voelt men nog dat hij vleugels heeft.
L.D.
| |
Karel van den Oever: Kempische Vertelsels. 2de uitgave. Geïllustreerd door M. Pieck. - N.V. ‘Het Vlaamsche Land’ te Antwerpen; 148 bl. De vertelsels zijn de volgende: ‘De verdronkene Jonkvrouw’. - ‘Perelierken en Ginneginneken.’ - ‘Het betooverd Kasteel.’ - ‘De Tilkjesjacht.’
Karel Van den Oever bezit in hooge mate de kunst zelfs wat volkomen een sprookje is voor te stellen als of het werkelijk geschied was. ‘Is dat echt gebeurd’, vragen kinderen wanneer men hun iets wonders verhaalt.
Wat verteld wordt heeft minder belang dan de wijze waarop het geschiedt.
De vorm is zoo rijk, zoo splinternieuw, zoo plastisch-levend als de inhoud arm is.
Van dep Oever's stijl en taal zijn niet immer van gekunsteldheid vrij te pleiten, doch eenige fouten worden vergoed door de eigenaardigheid en de oorspronkelijkheid.
Van den Oever is van den Oever en niemand anders.
Dat is een zeer hooge verdienste.
L.D.
| |
Asbjornson en Jorgen Moe: Vertelsels uit het hooge Noorden. Vertaald dobr M.E. Belpaire. - Geïllustreerd door Sam. De Vocht. - Uitgegeven door de N.V. ‘Het Vlaamsche Land’ te Antwerpen; 58 blz.
Het bundeltje bevat de volgende verhalen: De goudvogel. - De vos als herder. - De heer die naar Dooreffeld ging, opdat de wereld niet zou vergaan. - De haan die getrouwd was. - De...? en het verken die naar het bosch moesten gaan om op hun eigen te wonen. - Heerepees. - Smeerbuikske. - Geertruid's vogel.
Half folklore, half letterkunde. Eenvoudig-gemoedelijk verteld.
L.D.
| |
Jack London: Tusschen de Wielen. Vertaald door W.L. Leclercq. - Wereldbibliotheek. 1922.
Dit vinden we niet mooi van de Wereldbibliotheek. Ze noemt zich een Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur. En de keeren zijn niet meer te tellen dat we dankbaar
| |
| |
en met hooge waardeering dit tijdschrift hebben doen getuigen voor de groote zorg en den bewonderenswaardigen ijver waarmee ze haar taak vervult. Juist daarom teekenen we ditmaal protest aan. De Wereldbibliotheek heeft zich laten verleiden door de populariteit waarmee een perverse lezerswereld Jack London heeft opgetroond. Ze had zich, met het oog op haar goed en groot publiek, moeten afvragen of ze mocht meedoen aan deze manie.
Jack London heeft zelfmoord gepleegd. Dat veroordeelt daarom nog zijn literatuur niet; maar nog minder pleit het voor zijn gezonde levensopvatting. En wie Jack London leest weet algauw genoeg. Deze man was een hoogbegaafde, maar die 't als een heldenstuk beschouwde nu eens groot schrijver te worden zonder ook maar een oogenblik te laten blijken dat hij een mensch was vatbaar voor eenig hoog gevoel of eenige veredelende gedachte. En dan wordt zoo'n individu door den vertaler voorgesteld als een man ‘die durfde te leven’. Ik zou daarop a priori durven vragen: Waarom verdeed hij zich dan? Maar op dat oogenblik was hij een stakker; en daarover zeggen we dus niets verder. Kijk liever even naar zijn portret in dit boek: ‘Jack London als zwerver in de Achterbuurten van Londen’, en we zeggen: 't Is toch een rare wereld, die op één zelfde papier de levenswijsheid van Thomas a Kempis drukt en den levenswaanzin van dezen ellendeling.
J.P.
| |
A. O'Flanders, Norbertijn van Tongerloo: Erin; bij Filliaert, Nieuwpoort, 1922 (176 blz.).
Dit is een boek over Ierland, waaruit u van elke bladzijde de warmste genegenheid voor 't groene Erin tegenwaait. Daarover zal men zich niet verwonderen, als men weet dat de Bruggeling, die O'Flanders onderteekent, als Vlaming tusschen de toestanden in Ierland en in Vlaanderen talrijke gelijkenissen heeft gezien, - en dat hij daarenboven zelf van een Ier afstamt, van Thomas Johnston, een der ‘Wild Geese’, een soldaat in 't begin der XVIIIe eeuw naar Vlaanderen uitgeweken om zich aldaar in de Iersche brigade te laten inlijven. Wie met Ierland wil kennis maken, zal nergens daartoe geschikter boek vinden dan hier. We kenden O'Flanders als een zanter, zooals zoovelen uit Westvlaanderen, waar de geest van Gezelle nog voortleeft. In zijn boek wordt men zulks alras gewaar. Niet enkel treffen wij er aan een overzicht over Ierland, zijn geschiedenis, zijn taal, zijn barden, zijn heilige bronnen, zijn bloedige vervolgingen en dies meer, doch ook hoogst belangrijke historische bladzijden over Ierland's betrekkingen met Vlaanderen in den loop der eeuwen. 't Is niet mogelijk het werk door te lezen, zonder voor 't Iersche volk een diepe sympathie op te vatten. Tot nog toe kennen wij geen enkel Vlaamsch boek, dat ons op Ierland en zijn volk zulken breeden kijk geeft. De geschiedenis der allerjongste politieke gebeurtenissen in Ierland lag buiten 's schrijvers bestek: dit zal men nuttig aanvullen door Dr Vermeulen's bijdrage daarover, onlangs in dit tijdschrift verschenen. Enkel valt het te betreuren dat de uitgever, wat druk en inbinding betreft, niet steeds met de vereischte zorg heeft gewerkt.
J. BITTREMIEUX.
| |
| |
| |
J. Kleyntjes en Dr H.H. Knippenberg: Van Goden en Helden; geïllustreerd. Vierde druk. - J.B. Wolters, Groningen-Den Haag. 260 blz.; fl. 2,75.
De vierde druk binnen vier jaar! En telkens verrassende verbetering. Niet enkel een vade-mecum voor studerenden die moeten op de hoogte zijn van ‘mythen en sagen van Grieken, Romeinen en Germanen. Maar tevens een bizonder prettig leesboek.
Er wordt verteld over de goden der Grieken: over elk der grooten een hoofdstuk, maar in zulke chronologische orde, van de oudere tot de nieuwere goden, dat het zoo ongeveer een doorloopend boeiend verhaal wordt: Kronos, Zeus, Hera, Pallas Athene, Ares, Hephaestus, Aphrodite, Poseidon, Apollo, Artemis, Hermes, Dionysos, Pan, Hestia, Demeter, Persephone, de Eleusimische Mysteriën, Hades. Dan komt de beurt aan de mindere goden. Almeer krijgt de verteltrant de bovenhand naarmate, in de plaats van goden, gebeurtenissen naar voor treden: de onderwereld met hare straffen, enz. Bizonder keurig ook worden ons voorgesteld de Muzen, de Gorgonen, de Sirenen, de Nymphen; de twaalf Werken van Heracles, de Tocht der Argonauten, de lotgevallen van Medea, die van Oedipus, enz. Maar het leeuwenaandeel krijgt de Trojaansche Oorlog, en dat is dan ook de roman binnen dit leesboek. Al de groote momenten worden naverteld met Homerischen eenvoud en moderne beknoptheid. En na de Ilias, de Odusseus, en daarna de Aeneis... Het is uitstekend werk, en om dit brok alleen reeds is het boek voor eenieder een welkome gave.
Telkens ook als er in de ‘persoonsbeschrijving’ sprake is van de Grieksche goden wordt hun Latijnsche naam mede opgegeven.
Minder omvangrijk, maar niet minder boeiend wordt in de tweede helft van het boek, de Germaansche godenwereld behandeld. Vooreerst de cosmogonie der Edda's. Dan weer elk van de goden hun beurt: Odin, Frigga, Thor, Freya, Freyr, Tyr, Balder, Hodur, Forzeti, Hermode, de Valkyren en het Valhalla, Yggdrasil en de Nornen, Bragi en Iduna, Heimdall, Vidar, Alfen, Dwergen en Kabouters, Loki, Hela's rijk, de Fenris-wolf, de Godenschemering, de Nibelungen-sage.
De toon van dit leesboek is des te literairder gehouden, daar het doorspekt is met aanhalingen uit Nederlandsche dichters, Vondel, Bilderdijk en de Modernen. Misschien ware 't gewenscht er ook het beste uit de buitenlandsche literaturen bij te betrekken, zooals trouwens reeds werd gedaan voor de bundels ‘Mythen en Legenden’ van Guerber, door Goudsmit vernederlandscht.
D.W.
| |
T. van den Blink en J. Eigenhuis: Lezen en Opzeggen. Een bundel gedichten voor de Middel- en hoogere klassen der Lagere School, 1ste deeltje voor de Middelklassen; 2de deeltje voor de hoogste klassen. - Elk fl. 0,90. Wolters, Groningen, Den Haag, 1922.
Vlaanderen en Nederland bloeien thans in rijken kinder- | |
| |
zegen. En de literatuur volgt dien zegen op den voet. Kinderkweek en kinderliteratuur gaan, nogal natuurlijk, saam, - ook een beetje naar de wet dat de behoefte het orgaan schept. Op dezen regel, gelijk op zoovele zijn er uitzonderingen. Daar is b.v. Frankrijk, dat weergaloos mooie kinderboeken heeft, die onmiddellijk tot de literatuur behooren. Maar de beste daaronder zijn prozaverhaaltjes. Bij ons overtreft de poëzie verre het proza. Wat een kinderversjes, en wat een fijne dingetjes daaronder. In dit boekje vindt ge het keurigste saam. Wel zijn ze voor de school bedoeld. Maar in onze Vlaamsche scholen krijgen we dit boekje zoogauw niet, en zeker nog minder gauw, als de gulden zoo verstokt blijft stijgen. Het Vlaamsche gezin moet dan maar zorgen dat het bijspringt. Hoeveel rijker aan beschaving zouden we hier worden, kon in elk Vlaamsch huis het Vlaamsche kerelslied wat minder luidruchtig worden gezongen, en kon er elken avond een beetje aan voorlezen en reciteeren uit dit bundeltje worden gedaan, want over één ding ben ik het met de verzamelaars in hun voorbericht niet eens. ‘Lezen en opzeggen’ is een moeilijke kunst, beweren ze. Ik ben zoo vrij te meenen dat dit niet zoo is, als maar onze kleintjes thuis er aan meedoen. Als ze, nog vóór ze lezen kunnen, leeren opzeggen, en het de grooten nadoen. Dan wordt deze kunst wat de kunst naar Schillers beweren altijd is: het edelste spel van den menschengeest. Waar dit boekje den Vlaamschen kring binnentreedt, laat men het zeker nooit meer los.
| |
T. van den Blink: Opstellen en Brieven. Practische Oefeningen in het stellen en het zuiver schrijven voor het hoogste leerjaar der lagere school en het vervolgonderwijs; geïllustreerd, 3de druk. - Wolters, Groningen, Den Haag, 1922. - FI. 0,75.
Diezelfde T. Vanden Blink, die 't vorige boekje hielp maken, weet dat er ook schooluren zijn die aan onmiddellijk practischer dingen dan de poëzie moeten worden gewijd. Zoo krijgen we dit boekje van hem, thans in 3n druk. 't Heeft verbazend gauw zijn weg gevonden. De eerste druk verscheen in 1919. Het boekje heeft drie afdeelingen:
1o Opstellen, meestal parafraseeringen van eenvoudige versjes, of verklaringen van - keurig uitgevoerde - plaatjes. Verder worden de opstellen in korte punten opgegeven.
2o Brieven; aan familieleden of kennissen, of advertenties, aan officieele personen en collegas. Een afdeeling waar T. Van den Blink zich, met het oog op Vlaamsch België, best kon verstaan met E.H.A. De Boeck.
3o Woorden, uitdrukkingen en oefeningen in het zuiver schrijven. Dit gedeelte komt, even als het tweede, te pas, niet enkel voor onze schooljongens, maar ook voor menschen die de school allang achter den rug hebben. Wil Van den Blink ook zijn afzetgebied over Vlaanderen verruimen, dan ware 't goed dit derde deel te verrijken met spreuken uit den Vlaamschen volksmond, die hier zooveel beter dan in Nederland uit den ouden taalschat bewaard zijn, en die dan ook heel wat kleurrijker en sappiger zijn dan de Hollandsche, waarvan 't ongerief is dat ze meestal zijn geschapen in een àl te vlug opgekomenhandelswereld.
| |
| |
| |
L. Leopold: Leesboek voor de Volksschool, opnieuw uitgegeven door J.B. Ubink. Geïllustreerd door J.B. Midderigh-Bokhorst. - J.B. Wolters, Groningen, Den Haag, 1922. - 10 deeltjes, elk gemiddeld fl. 0,55.
Het schijnt Leopold's voorbestemming te zijn tot onafzienbare tijden de leesboekwereld te domineeren. Als hij oud wordt en te verouderen dreigt komt weer van hier of elders een verjongingskuur: Pik of Ubink. En zoo volledig is 't herstel dat hij telkens weer op zijn minst zoo frisch als de piekfijnste nieuweling te voorschijn treedt - en, dit is immers ook wat waard - steeds primus inter pares in degelijkheid.
Het zou eigenlijk een uitstekende gelegenheid zijn om al vertellend over de evolutie der Leopold's de geschiedenis van het Nederlandsch Leesboek te schrijven. Maar een recensie moet een recensie blijven, en als de Warande plaats kan gunnen aan een artikel daarover hoeft ze 't maar te zeggen.
Het prospectus van Ubink's vernieuwing brengt ons intusschen al zooveel van een overzicht als een recensie verdragen kan.
‘Tot ongeveer 1800 was de inhoud der leesboeken van godsdienstigen aard: gebeden, alsmede verhalen; vóór de hervorming katholiek, daarna protestantsch.
Na 1800 traden de boekjes met een zedelijke strekking meer op den voorgrond. Toonbeelden van braafheid werden uitvoerig beschreven en geprezen.
Omstreeks 1860 kwamen veel leesboeken; de vakken aardrijkskunde, geschiedenis en kennis der natuur moesten nu worden onderwezen. En dat dacht men het best te doen, door er leeslessen over te geven. Het waren dorre, droge boekjes, uittreksels uit de leerboeken voor de onderwijzers.
In 1866 verscheen “Stofgoud”, het eerste van een serie leesboeken, die men bellettristische noemt.
Een der meest bekende is “Mosroosjes”. De schrijver wilde een bloemlezing van de beste auteurs. Hij nam niet enkel Nederlandsch werk op, maar vertaalde ook stukken van Duitsche schrijvers. Strenge eischen stelde hij aan de taal; die moest niet alleen zuiver Nederlandsch zijn, maar ook mooi. Allerlei lessen werden opzettelijk gekozen, omdat de stijl mooi was, omdat er taalschoonheid viel te genieten. Hij stelde zich voor dat de bespreking van deze mooie zegswijzen veel invloed zou hebben op de taalontwikkeling en den smaak der leerlingen, zoodat ze belang leerden stellen in goede lectuur, en later ook boeken van beste schrijvers zouden lezen.
Proza en poëzie wisselden elkaar af; er werd iets voor hoofd en hart gegeven; lessen over planten en dieren en enkele onderwerpen uit de geschiedenis en aardrijkskunde werden geheel wat meer smaakvolle wijze gegeven dan in de leerleesboeken van dien tijd.
De verschijning van dit “Leesboek voor de Volksschool” was een gebeurtenis in ons land. Op alle scholen werd het ingevoerd en tot heden wordt het nog steeds gebruikt.’ Dit Leesboek nu werd vernieuwd en opgemscht door Ubink. Maar Douwes, die het overzicht gaf in zijn ‘Moderne Paedagogiek’,
| |
| |
waaruit bovenstaande aanhalingen getrokken zijn, had geen kijk op wat er binnen diezelfde periode in Vlaamsch-België gebeurde. In zake leesboeken bleven we lang niet werkeloos. En de evolutie van het leerleesboek naar het bellettristische hebben wij evenzeer en op zijn minst zoo mooi als Noord-Nederland doorgemaakt. Trouwens voor nagenoeg alles wat het gemoed betreft op de school waren we 't Noorden een flinken stap voor. Ze waren zich ginder nog uitsluitend Pruisisch aan't drillen naar Thorbecke's kranige, maar droge lessen, toen bij ons twee priesters een ‘Nederduitsche Bloemlezing’ samenstelden, die een heel eindje overtrof met haar goed-ronde katholiciteit alles wat de Hollandsche paedagogiek in haar regelings-manie had verzonnen. En minstens even heilzaam als de zending van Leopold in 't protestantsche Noorden is de zending geweest van Bols en Muyldermans in 't Katholieke Zuiden. De meeste Vlaamsche jongens, die op later leeftijd, iets van beteekenis te zeggen hadden hebben hun zeggingskracht opgedaan in de letterkundige opvoeding hun in 't lager en middelbaar onderwijs door de beide bundels van de ‘Nederduitsche Bloemlezing’ gebracht.
Nu is Ubink den ‘Leopold’ aan 't moderniseeren. Van de 2de lagerschoolklasse tot de hoogste, dus over vijf leerjaren gaat zijn werk. Hij brengt de jeugd van Knagelijntje af tot Shakespeare toe. Het is mooi; en de tien deeltjes zijn zoo poeselig in hun illustratie als in de verhaaltjes. En toch zouden we Ubink durven raden zijn geest van wijsheid en degelijkheid nog wat op te monteren met wat er te onzent voorradig is: Bols en Muyldermans, en Pater Bauwens: Zuid en Noord. Voor 't Noorden moet de verhouding natuurlijk blijven ‘Noord, en Zuid’. Maar zouden ze ginder durven beweren dat het Noorden even goed acht heeft geslagen op het Zuiden, waar het geldt bloemlezingen en veel andere dingen, als het Zuiden dit voor het Noorden deed? Wie op de hoogte is van de zaken weet stellig van niet. Katholieke, Hollandsche bloemlezers trachten 't verzuim in te halen. Ze zijn er nog niet, maar ze geven de anderen een goed voorbeeld. Mocht het gevolgd worden en mochten de vernieuwers van Leopold wat minder bang worden van Roomsche schoonheid.
V.L.
| |
Bos' Schoolatlas der geheele Aarde, herzien door J.F. NIERMEYER. - 27e druk. J.B. Wolters, Groningen, den Haag, 1922. - Prijs f. 7,90.
Uit het cartografisch Instituut van J.B. Walters komt nu te voorschijn de 27e verbeterde en vermeerderde druk van Bos' Schoolatlas.
Het is, geloof ik, niet het gebruik van dit tijdschrift, een gemakkelijke aanbeveling van een boek te schrijven met te putten uit de inleiding tot datzelfde boek. Maar ditmaal zegt die inleiding zooveel dat we het voornaamste daaruit behooren mee te deelen.
‘Nog altijd zijn het - naast de steeds talrijke aanvullingen van spoorwegen, bootlijnen, kabels - de wijzigingen ten gevolge van den oorlog, die het leeuwendeel in beslag nemen van den tijd, voor de herziening van den atlas beschikbaar.’
| |
| |
‘Het zijn niet alleen grenswijzigingen, die de oorlog ten gevolge heeft; ook veranderingen van namen. Daarbij is de regel gevolgd, den naam die in Nederland het meest gebruikelijk is, te doen vooropgaan, en daarachter zoo noodig, den naam te voegen, die door de meerderheid der inwoners gebruikt wordt; alsook de officieele benaming. Zoo zal men in Zevenburgen lezen: Klauzenburg (Koloszvar, Cluz. In de Baltische Staten zijn de Russische naamvormen weggelaten, omdat die nu wel zullen uitsterven.
‘Omtrent België, is sedert jaren eenigszins anders gehandeld: in het Vlaamsche gebied de Nederlandsche naam voorop, in het Waalsche gebied de Fransche.’
Uit de inleiding blijkt ook dat J.F. Niermeyer, dezen atlas niet langer zal kunnen herzien. Hij wenscht ‘zich op ander werk te concentreeren’. Op 18 jaar heeft hij van Bos' Atlas 12 drukken bezorgd. Wij wenschen den Atlas, die voor zoo velen een vriend des huizes is geworden, even goede verzorging onder de handen van den heer Niermeyer's opvolger. De atlas zou bij ons ongetwijfeld nog beter doordringen kon wat meer plaats, voor Belgie worden ingeruimd. We zijn zoo stiefmoederlijk bedeeld, dat het eene kaartje, ons gewijd, lang niet zoo gedetailleerd is als b.v. dat van Zwitserland. Dat is niet erg buurtschappelijk. Niet eens zijn al onze steden er op te vinden: Ninove, Maaseik, Gosselies, Fontaine l'Evêque, om maar die vier, twee Vlaamsche en twee Waalsche, te noemen. Nijverheidscentra als b.v. Zelzate, zijn ook zoek. Maar de keuze uit ons spoorwegnet is eenvoudig onnoozel. Geen spoorweg b.v. van Leuven op Charleroi noch van Gent op Doornik. En van den spoorweg, dan nog wel Belgisch-Nederlandsch, Mechelen-Terneuzen, ligt hier maar de Noorderhelft, tot St. Niklaas. Vanwege een zoo nauwgezet kaartensteller als Niermeyer begrijpen we dat niet. Ook voor ruimer bedeelde landen, b.v. Duitschland, zijn er enkele anomalieën. Neem Westfalen. Een nest als Olpe krijgt zijn plaats. Maar grootcentra van industrie, die nu ook al de 100.000 bereiken of overschrijden, zooals Hagen en Recklinghausen, bleven achterwege. Over 't geheel blijft, zouden we meenen, ons oordeel streng objectief: Een model van een atlas, niet enkel voor de school. Maar kon het leeuwenaandeel, door Nederland ingenomen, een beetje minder overweldigend zijn, dan was er plaats, binnen 't zelfde bestek, voor enkeie detailkaarten van andere brokjes van Europa, die recht hebben op een minder karig deel.
L.B.
| |
F.S. GOMM: Elementary Word and Phrase-Book, 12th edition, revised by A. Picnot and N. Gorter. -J.B. Wolters, Groningen-Den Haag, 1922, fr. 1,25.
Een huiselijke kuiering door het leven heen. Allemaal woordjes, 't een na 't ander, en verder allemaal korte zinnetjes, de Nederlandsche vertaling naast het Engelsche woordje of zinnetje. Gomm's geheim nu was dit: die woordjes en zinnetjes te schikken onder rubrieken, zoodat ze telkens een gezellig geheel vormen, en dat het wordt... boeiende lectuur. Die honderd bladzijden geven u een schat van leering, die er bij klein en groot ingaat als klokspijs: het gezin, de school, de stad, het huis,
| |
| |
het menschelijk lichaam, de kleeding, eten en drinken, de planten, het platteland, de delfstoffen, de natuurverschijnselen, de dieren, de ziekten, de tijd, handel en arbeid, ambten, kunsten, wetenschappen, werktuigen, aanspreektitels, godsdienst, kerkelijke en wereldlijke feesten, uitspanning, leger en vloot, munten, maten en gewichten, aardrijkskundige benamingen, kleuren.
En al die vakken leveren dan in de tweede helft van het boek stof tot zinnetjes van dagelijksch gebruik. - Dit bundeltje is een handwoordenboekje op zijn prettigst.
L.P.
| |
Fondscatalogus J.B. Wolters, Groningen-Den Haag. - April 1922.
Wat moeten we in België nog veel leeren! Wie van onze uitgevers is bij machte ook maar bij benadering zulk een fonds open te leggen. En als 't er was, wie der onzen zou in staat zijn van zijn fonds zulk een catalogus uit te geven. Het is een geïllustreerde encyclopedie van het schoolboekbedrijf.
Alles wat meetellen mag onder 't beste wat in onze taal verscheen in elk leervak is hier aanwezig: leesboeken voor de lagere school, bellettrie, aardrijkskunde, geschiedenis, kennis dernatuur; Nederlandsche Taal- en Letterkunde; Fransch, Duitsch, Engelsch, Spaansch; Grieksch, Latijn, Hebreeuwsch; Wiskunde en Boekhouden, Staats- en Handelswetenschappen, Natuurlijke Historie, Natuur- en Scheikunde; Land- en Tuinbouw; Opvoeding en Onderwijs; Schrijven, Teekenen, Vrouwelijke Handwerken; Muziek en Zang; Godgeleerdheid; Rechtsgeleerdheid; Geneeskunde; Letteren en Wijsbegeerte, Redevoeringen, Academische Proefechriften; Schoolplaten, Wandkaarten, Tijdschriften... De School van laag tot hoog in haar verleidelijkste verschijning.
Bedenk allen, gij die nu veertig zijt, hoe wij 't in onze leerjaren hebben gesteld, en uit welke paedagogische schandaaltjes we wijsheid en schoonheid moesten opdoen. Hulde aan onze leermeesters, die uit niets nog iets wisten te maken!
Onze kinderen staan er, gelukkig, heel anders voor. En onze scholen hebben godenkansen thans. Ongelukkig degenen die nu nog voortvegeteeren, en die maar blijven ploeteren alsof geen Wolters bestond.
Een buitenkans voor Wolters is ook de illustrator Jetses geweest. De niet makkelijke Cornelius Veth heeft dien idealen teekenaar zijn hulde gebracht in ‘Elzeviers Geill. Maandschrift’, en inderdaad gesproken naar het hart van alwie met de kleinen genieten kan: ‘Jetses heeft in het Wnderleesboek ingevoerd den smaak voor het huiselijke, intieme, trouwhartige, heeft helpen bekijken en liefhebben wat gemeenzaam en misschien tealledaagsch en gewend was’.
De catalogus geeft ook met zijn platen een kijk in Wolters' werkhuizen; we krijgen te zien: de handzetterij, de boek drukkerij, de monotype-tikmachines; de monotype-gietmachines, de steendrukkerij, de innaaierij; een snijmachine; de binderij; de kaarten- en platenniakerij.
Voor een Vlaming een prettige wandeling, die meteen tedenken geeft.
P.P.
| |
| |
| |
ST. ANTONIN, archevêque de Florence (1389-1459). Une règle de vie au XV siècle. Traduction de Madame Thiérard-Baudrillard. Préface de Monseigneur Baudrillard. (Librairie Académique Perrin et Cie, Paris); 7 fr.
Een uiterst belangrijk boek. ‘Un livre de direction spirituelle écrit par un saint, à Florence, en pleine splendeur de la Renaissance, pour la mêre de Laurent le Magnifique.’ De oorspronkelijke tekst werd slechts in 1858, in Italië, door Fr Palerma onder den titel Opera a ben vivere, uitgegeven.
Mme Thiérard-Baudrillard is de eerste die hem in 't Fransch heeft vertaald. Het boek is niets anders dan een strenge levensregel, geschreven door den H. Antoninus voor twee zijner biechtelingen, waarvan de eene was Lucretia Tornabuoni - echtgenoote van Pietro di Medicis, en grootmoeder van Paus Leo X - die verkoos te leven als eene kloosterzuster in de wereld.
Het is in drie deelen verdeeld. 't Eerste, Purification, gaat geheel en gansch over den tekst van David: ‘Keer u van 't kwaad at en doe het goede; zoek den vrede, en streef hem na’. Een echte regel tot christene volmaaktheid, waarin de heilige bewijst ‘qu'il n'est pas possible de semer des vertus sur des vices; que c'est une folle prétention que de vouloir greffer des vertus surnaturelles sur des vices naturels...’ Maar tevens wilde hij dat de godsvrucht blijdschap zou meebrengen, en meende dat ‘le grand levier de l'oeuvre de notre perfection c'est l'amour, l'amour au point de départ et l'amour au terme’.
Het tweede deel, Vertu, en het derde, Prière, bevatten meer bepaald raadgevingen, en stipte aanduidingen voor het naleven van den opgelegden regel. En zoo streng is die regel, dat men zich afvraagt hoe eene vrouw, thuis hoorend in de hoogere kringen, hem kon opvolgen.
En wat die hooge wereld was in het brillante Florentië van de XVe eeuw, weten wij. Mgr BaudriHart, overigens geeft er een levendig tafereel van in zijn voorwoord.
Het werk verdient gelezen en gemediteerd te worden. Het is even actueel nu als vijf eeuwen geleden, voor de zielen die maar volmaaktheid streven.
T.D.
|
|