Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922
(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1076]
| |
In memoriam monseigneur DuchesneOnze Moederkerk heeft dit jaar twee zware verliezen ondergaan: even trouwe zonen van Rome als noeste werkers op het gebied der geschiedkundige wetenschap, waren Z.E.H. Kanunnik Cauchie te Leuven en Mgr Duchesne te Rome, priesters-hoogleeraren, die beiden uit al de kracht hunner vermogens gewrocht hadden om de katholieke studiën nieuwen luister bij te zetten en ze eene eereplaats in de wetenschappelijke middens te veroveren. 't Is eenigzins tragiek vast te stellen hoe beiden mekaar in den dood zijn gevolgd: de eerste, den 9 Februari, brutaal uit het leven gerukt door dit wreede ongeluk, - pijnlijke tegenstelling met zijn springlevend gemoed, - de laatste stil doodgaande in den gezegenden ouderdom van negen en zeventig jaren: 22 April. Eiken ook worden geveld. Hier zullen we het alleen over Mgr Duchesne, den Franschen historicus hebbenGa naar voetnoot(1).
*** | |
[pagina 1077]
| |
Hoe kort we die levensschets ook bedoelen, we willen vooraf bekennen dat wij er ons heel en al onbekwaam toe gevoelen. Mgr Duchesne was eene persoonlijkheid, en eene persoonlijkheid hoeft men benaderd te hebben, niet alleen om ze te beschrijven, maar ook om ze te beoordeelen, ja zelfs om ze te begrijpen. Zij alleen die met den meester omgang hadden, zouden het eigenaardige, dat hem kenmerkte, kunnen weergeven. We hebben derhalve trouw hun getuigenis nagegaan, om alleszins met groote trekken het levensbeeld van den geleerden prelaat af te lijnen. Gemakkelijker valt het; over het werk van Monseigneur Duchesne te spreken. De vruchten van zijn arbeid kunnen we zelve inzien: ze liggen opgeborgen in de talrijke publicaties, die van zijne hand verschenen. Pieteitvol zullen we er de hoofdgedachten van aangeven, en er de historische waarde van aantoonen.
***
Louis Duchesne, ten jare 1843, te St. Servan in Bretagne geboren, erfde van zijne ouders met het Bretoensche bloed de diepe godsdienstige overtuiging. Tot den priesterstaat geroepen, studeerde hij te Rome in de godgeleerdheid aan het Romeinsche college. Hij leerde er, gedurende het schooljaar 1864-65, Mgr d'Hulst kennen, werd priester gewijd in 1867 en promoveerde tot doctor in de theologie. Weldra kwam hij naar Parijs, waar hij historische studiën aanving en voltooide, eerst à ‘l'Ecole des Carmes’, waar hij tot licenciaat ès lettres werd, later aan de Sorbonne, in het seminarie van ‘l'école des hautes études’. Om zijn uitstekenden studiegeest, werd hij in 1874, in gezelschap van Charles Bayet, ter studiereis naar de beroemde bibliotheken van den Athosberg gestuurd. Het stichten en openen van ‘l'Ecole Française’ te Rome (1875) bracht Louis Duchesne naar de eeuwige stad terug, waar hij als student aan de nieuwe school werkzaam was. Van hieruit vertrok hij in den loop van 1876 naar Klein Azië om door vlijtig onderzoek nieuwe horizonten voor zijne studiën te ontsluiten. Intusschen rijpten zijn eerste werken: hij was in de gelegenheid deze in 1877 aan de hoogeschool van Parijs vóór te dragen, en, na het inzien der beide proefschriften, ‘Etude sur te liber pontificalis’ en ‘De Macario Mag- | |
[pagina 1078]
| |
nete et scriptis ejus’ werd hij doctor ès lettres uitgeroepen. Voortaan zullen Rome en Parijs, zooals ze om den student dongen, ook om den leeraar wedijveren. Aanstonds na zijne promotie (1877), werd Duchesne aan het pas heringerichte en het nog op één voet hinkende Institut Catholique van Parijs gehecht, bij wijze van professor in de geschiedenis aan de faculteit van wijsbegeerte en letteren, en, na de stichting van de faculteit van theologie (1878), ook als professor in de kerkgeschiedenis. Het duurde niet lang of hij was in zijn milieu de flinkste kracht. Mgr d'Hulst, toentertijde rector, ging fier op zijn leeraar, en, durfde het aan te schrijven aan den aartsbisschop van Lens (1885): ‘l'abbé Duchesne est par sa science étendue et profonde, par son talent d'écrivain, par sa puissance de travail, par les titres littéraires et scientifiques, qu'il a su conquérir, le membre sans contredit le plus distingué, le plus brillant de notre Université, l'un des très rares professeurs que l'Université de l'Etat tienne en haute estime, le seul qu'elle nous envie’Ga naar voetnoot(2). Inderdaad hoopte de staatshoogeschool professor Duchesne voor haar onderwijs te winnen. Toen ze er moest van afzien hem uitsluitend aan haren dienst te krijgen, liet ze toch niet na hem achtereenvolgens tot ‘maître de conférences’ en ‘direteur d'études à l'école des hautes études’ te benoemen. Mgr Batiffol teekent terecht aan hoe alle professoraat vermoeit, krachten uitput en wetenschappelijke vorsching in den weg kan staanGa naar voetnoot(3). Het vermocht evenwel niel Duchesne's ondernemingsgeest te fnuiken. Gespitste speurgeest en taaie wroeter als hij was, kwam hij allen last te boven. Edoch, waar professorale zorgen te kort schoten om professor Duchesne's initiatief te breken, schenen moeilijkheden van een anderen aard dit te zullen bewerken. De rechtgeloovigheid van den leeraar kwam in verdenking te staan. Een eerste aanklacht werd tegen hem ingediend vanaf 1877 door Mgr Freppel en een zekeren abbé Daras, om zijne thesis over den Liber Pontificalis. Rome echter ging op dit verzoek niet in, en, alles bleef bij eenige vermaningen | |
[pagina 1079]
| |
den schrijver toegezondenGa naar voetnoot(4). Een tweede aanval (1882) werd tegen Duchesne aangelegd door een onderpastoor van Saint-Philippe-du-Roule, Rambouillet. Het liep over de lessen te Parijs voorgedragen, en, meer bepaaldelijk over wat geleeraard werd omtrent het leerstuk der H. Drieëenheid bij de vóór-niceesche kerkelijke schrijvers, in 't bizonder bij de apologeten. De professors van het Institut waren aangezocht geweest, om de voorbereiding tot het licenciaat in de theologie per correspondentie toe te laten, hunnen cursus te lithographieeren. Louis Duchesne gaf dienvolgens zijne ‘Origines chrétiennes’ uit, na het handschrift den rector ter inzage voorgelegd te hebben. Deze leergang werd een steen des aanstoots. Duchesne antwoordde en verweerde zich dapper; Mgr d'Hulst sprong in de bres om zijn professor bij te staan. Het geding evenwel verwekte heel wat opschudding en nam een ernstig karakter aan, door de tusschenkomst van M. Icard, algemeen overste van S. Sulpice, die aan zijne studenten den toegang tot Duchesne's lessen verbood, en het ingrijpen van kardinaal Franzelin, die, weliswaar in een privaten brief, een vrij scherpen toon aansloeg. Door den maatregel van den seminarieoverste in zijn eergevoel gekwetst, bekloeg zich Duchesne bij den rector en vroeg om, gedurende een jaar, van zijnen leerstoel aan de faculteit van theologie af te zien, onder voorwendsel zich heel en al aan de uitgave van den Liber Pontificalis te wijden. Dit werd hem ook gereedelijk toegestaan voor het schooljaar 1882-83Ga naar voetnoot(5). Drie jaren later (1885) stak de storm opnieuw op. Ditmaal was het de aartsbisschop van Lens, Mgr Bernardou, die aan den Parijschen hoogleeraar zijn onderwijs omtrent den oorsprong der Galloromeinsche kerkgemeenten verweet. Nogmaals nam Mgr d'Hulst de verdediging op van zijn professor: hij kon evenwel den slag niet heel en al weren: voorde tweede maal schorste Monseigneur Duchesne zijnen cursus aan de faculteit van theologieGa naar voetnoot(6). Mgr d'Hulst, een fijn menschenkenner, was er sindsdien op uit, Duchesne's studien naar min gevaarlijke onderwerpen af te leiden. 't Viel den geleerde zwaar van de eerste christelijke eeuwen afscheid te nemen. Toch wendde hij koers naar een nieuw studieveld: voortaan zou hij zich hoofd- | |
[pagina 1080]
| |
zakelijk aan de vroege middeleeuwen, de periode vóór Karlemanje wijdenGa naar voetnoot(7). Houden we ons een oogenblik op bij de werken, die van Duchesne's verblijf te Parijs dagteekenen. Vooraan komen de critische textuitgaven, en daaronder op de eerste plaats de monumentale Liber Pontificalis. Alles saâmgenomen staan we hier voor het standaardwerk van Monseigneur Duchesne. Reeds lang wachtte deze chroniek der pausen, die tot Petrus opklimt en haar biographische aanduidingen tot Martinus V († 1436), den stichter der Leuvensche hoogeschool, voortzet, op eene verzorgde uitgave. Van een onberekenbare waarde voor de geschiedenis der pausen, was dit anonyme werk, achtereenvolgens den paus Damasus († 384) en Anastasius, den Bibliothecaris († 879) toegeschreven, een moeilijk, zooniet onmogelijk te benuttigen bron voor den geschiedschrijver. Er diende, op grond der talrijke manuscripten, een herziene text uitgegeven, - in dezen text de verscheidene bronnen nagegaan, - aan deze bronnen hunne respectieve historische waarde en hun oorsprong opgegeven. Er diende vooral een terminus a quo voor het begin der chroniek vastgesteld, en het was hoogst wenschelijk, dat de herstelde text historisch toegelicht werd. Dank zij de aanduidingen en aanmoedigingen van J.B. de Rossi, had Louis Duchesne destijds te Rome dit reuzenwerk aangegaan, en stoere volharding liet hem toe in 1886 en 1892 de twee boekdeelen te publiceeren. Overal erkende men de hooge verdienste dezer textuitgave. Frankrijk had in den katholieken priester-geleerde eenen evenknie van de Duitsche historici aan de wetenschappelijke wereld geschonken. Klassiek is het oordeel van Mommsen. Aangezocht om voor de Monumenta Germaniae hetzelfde werk textcritisch te bezorgen, er op uit om nieuwe, oorspronkelijke resultaten voor te brengen, moest hij per slot van rekening zijn onvermogen erkennen en verklaren: ‘haec mea editio Duchesnianam non reformat, sed comprobat et confirmat’Ga naar voetnoot(8). Duchesne, die den text met de rijkste | |
[pagina 1081]
| |
geschiedkundige nota's had voorzien, kende bij wijze van besluit den aanvang van den Liber toe aan het pontificaat van Felix X (526-30). Het schorsen van zijn leergang was aan zijn wetenschappelijk werk ten goede gekomen, en niet zonder ironie schreef hij in de voorrede: ‘Je dois aussi un témoignage spécial de reconnaissance à mes supérieurs ecclésiastiques, qui m'ont accordé pour ce travail bien des facilités, et, notamment, le loisir relatif sans lequel je n'aurais pu le conduire au point où il est arrivé’. Nog andere textuitgaven hielden hem gedurende zijn Parijsch professoraat onledig. In 1894 bezorgde hij in samenwerking met J.B. de Rossi een diplomatische uitgave van het Martyrologium Hieronymianum: de Bollandisten achtten het een voorrecht den doorproefden text en de geschiedkundige besluiten in hun werk op te nemen. Omtrent denzelfden tijd nam hij het zware, onvoltooide werk van zijn overleden vriend, P. Fabre, over: met name, het publiceeren van het Liber Censuum, der Roomsche Kerk, gesteld door Censius Camerarius, achtereenvolgens kamerheer der pausen Clemens III († 1191), Celestinus († 1198), en zelve paus, met naam Honorius III († 1227). Mgr Duchesne kon zich evenwel niet bepalen tot loutere critische studiën: de geschiedkundige synthese bleef hem steeds bekoren. De lessen aan het Institut Catholique gegeven werden gepolycopieerd en in omloop gebracht onder den titel van ‘Les origines chrétiennes. Leçons d'histoire ecclésiastique professées à l'école supérieure de théologie de Paris en 1878-79 et 1880-81’. Hij werkte ook het tot vijtmaal toe heruitgegeven handboek over de Roomsche Liturgie af: ‘Les origines du culte chrétien, 1889’. Door deze beide laatste werken heeft Mgr Duchesne - hoe er eenigen ook anders over dachten - zijn heilig geloof rechtstreeks en op schitterende wijze gediend. De kerk van Frankrijk leed toentertijd zwaar onder de fijn-uitgevoerde aanvallen van Renan en Chavet. 't Was duizelig geworden in de geesten der katholieken. Velen hadden een gevoelen alsof de grond onder hunne voeten begat. Renan beheerschte het terrein der wetenschap. Wel kon men nog scheldwoorden naar zijn hoofd gooien, maar niemand durfde het aan hem te woord te staan. Mgr Darbov. aartsbisschop van Parijs, scheen radeloos, en stuurde in allerijl eenige priesters | |
[pagina 1082]
| |
van zijn bisdom naar de Duitsche hopgescholen, om intellectueele krachten ter afweer der goddelooze stellingen voor te bereiden. Intusschen scheen het ongeloof aan allen 't hoofd te bieden. Niet dat het den Franschen clerus aan alle wetenschappelijk-onderlegden ontbrak. Mgr Freppel bij voorbeeld was een helder verstand, een belezen geleerde, en hanteerde een vlugge en snedige pen. Doch, de preektoon, waarin zijne werken waren gesteld, en een angstvallige bezorgdheid om alle texten, hoe vreemd ze ook klonken, rechtgeloovig te verklaren, ontnamen hem bij andersdenkenden alle gezag. Toen was het Louis Duchesne, die redding bewerkte. Hij was het die de vogue van Renan's dilettanteerend hellenisme den mokerslag toebracht. Niet wijl hij zijn tegenstrever onderschatte of kleineerde: hij erkende zijne kennis: doch gewapend met den slinger van zijn critisch-caustischen geest wierp hij zijn scherpe beoordeeling naar het voorhoofd van de uitdagende Renan'stronie. Men ademde weer vrijelijk in Frankrijk. Mgr Duchesne heeft door dit kranig optreden voor eeuwig de dankbaarheid der Roomsche Kerk gewonnen en verdiend. Ten andere de gansche leergang - le vieux cahier lithographié - is een levend bewijs van Duchesne's trouw aan de Moederkerk: de bezieling, die leeraar en studenten in ééne zielsgemeenschap verbond, het enthousiasme voor Christus' instellingen spreekt u aan uit die bladen en kan nu nog den lezer warm maken. Geen wonder, want Mgr Duchesne had zijn Parijschen leerstoel door een offer gewijd. Op het oogenblik dat hem het aanbod van een leerstoel aan het pas gestichte, nog niet vast-staande Institut Catholique gewerd, was hem ook een katheder met verzekerde toekomst aan de staatshoogeschool voorgeslagen: Duchesne aarzelde niet, want in zijn trouw geloof aan Rome leefde hij niet alleen voor brood, maar vooral uit en voor intense liefde tot Christus en zijne Kerk. Altijd uit de Parijsche periode dagteekent ook het grootsche ontwerp den oorsprong der Gallo-romeinsche kerkgemeenten te onderzoeken. Les anciens catalogues episcopaux de la province de Tours, 1890 bereidden eene heele reeks studiën voor, verzameld onder den titel: ‘Les fastes de l'ancienne Gaule, 1894, 1900’. Meen nu niet dat de professorale beroepsplichten en de drukkende last der talrijke publicatiën Duchesne's krachten vermochten uit te putten. Zijne werkkracht | |
[pagina 1083]
| |
dwong bewondering; want, buiten dit alles om, wist hij regelmatig het ‘Bulletin critique’ op te stellen, het vinnige recensieblad, waarmee hij, naar de leuke uitdrukking van J. Lebreton, verhoopte ‘de faire la police de la science ecclésiastique’Ga naar voetnoot(9), en was hij met zijn rector, Mgr d'Hulst de ziel geworden der katholieke Internationale wetenschappelijke congressen. Intusschen groeide overal waardeering voor de bevindingen en de methode van Duchesne's geschiedkundig werk. In 1899 werd hij lid der Fransche academie van inschriften, en overal, zoowel in rationalistische als rechtgeloovige middens, boog men vóór zijn naam. Ook de studeerende jeugd was verlekkerd op zijn onderricht. 't Was. geen bluf, doch uit het hart gegrepene werkelijkheid, wanneer Duchesne in 1885, in een schrijven aan den rector, over den tuchtmaatregel tegen hem getroffen, aanteekende: ‘c'est dur tout de même: juste à ce moment m'arrivaient des lettres de jeunes abbés tout heureux de suivre mes leçons’Ga naar voetnoot(10). Tien jaren later zou hij voor goed van de rechtstreeksche opleiding van den clerus afscheid nemen. *** Na een achtienjarig verblijf te Parijs, keerde Mgr Duchesne in 1895 naar Rome terug, om als bestuurder de ‘l'Ecole française’ de leiding dier school tot zijn dood toe op zich te nemen. Duchesne was toen 52 jaar oud: de beste jaren waren voorbij om nog den last van critisch werk te torsen. In zijn geest werden nu geordend de talrijke gegevens, die zijne opzoekingen op zijn steekkaarten bijeengebracht hadden. In 1896 drukte Mgr DUCHESNE ‘les Premiers Temps de l'Etat pontifical’ en ‘Autonomies ecclésiastiques’. In het laaste werk ging hij duchtig den oosterschen schismatischen patriarch te lijf, die met eene uitdagende zelfgenoegzaahlheid het aanbod van Leo XIII tot hereeniging der afgescheurde Kerken van de hand had gewezen. Eindelijk, 1906, verscheen ‘Histoire ancienne de l'Eglise (1906). 't Was een benarde tijd: het modernisme hing overal in de lucht: en nu hoorde men, zoo opeens, het scherpe, vinnige, caustische, soms sarcastische woord van den gevierden, maar bij velen verdachten geschiedschrijver. Het boek werd | |
[pagina 1084]
| |
slecht onthaald: de toon, waarin het gesteld was, paste niet aan bij den ernst der tijden. De auteur kwam op den index te staan ‘La désinvolture alerte et caustique, que l'on avait aisément pardonnée au jeune rédacteur du Bulletin critique, on était surpris et peiné de la retrouver trop souvent dans l'ouvrage d'un prélat, chargé d'honneurs, membre de l'Institut, traitant des sujets les plus graves, et l'on se prenait à redire la parole de Cicéron, retrouvant chez Hortensius déjà consulaire les brillants défauts du jeune avocat’: ‘remanebat idem nec decebat idem’Ga naar voetnoot(11). 't Was in het jaar 1912. Mgr Duchesne's houding was heerlijk: eerbiedig onderworpen aanvaardde hij de veroordeeling. Duur moest hij eenige onvoorzichtige uitlatingen, ettelijke gewaagde stellingen en sommige scherpe, bittsige zetten betalen: de geleerde was over zijn eigen gebreken gestruikeld. 't Gaat hier niet op een uitvoerig overzicht van Mgr Duchesne's geschiedenis te geven: ze werd stelselmatig ontleed en gecritiseerd door Pater Tito BottagisioGa naar voetnoot(12). Men wreef den geleerden auteur aan zijn boek gesteld te hebben in den geest van het modernisme: onder meer, zouden eenigen van Loisy's stellingen, bewust of onbewust, overgenomen zijn. In het bizonder teekende men verzet aan tegen wat verhaald stond omtrent de eschatologische verwachtingen der eerste christenen, 't ontstaan der hiërarchie, de ontwikkeling van het dogma, Petrus' episcopaat te Rome, de leering der christene anteniceesche schrijvers over de H. Drieeenheid.Ga naar voetnoot(13) | |
[pagina 1085]
| |
Het tweede boek gaf aanstoot door zijne beschouwingen over de Diocletiaansche kerkvervolging; handelde sceptiek over het Labarum en de kruisverheffing, zou Paus Liberius beschuldigen eene Ariaansche formule te hebben onderteekend. Verders scheen de schrijver weinig waardeering te betoonen voor de vaders van Nicoea, en den draak te steken met het betang der dogmatische controversen. Men verweet Duchesne Athanasius als een dweeper, Arius als rechtzinnig bekeerd man voor te stellen; lichtzinnig te handelen over den oorsprong van den cultus der heiligen. Velen waren ook ontsticht door de wijze waarop de HH. Ambrosius, Hilarius, Hieronymus, paus Damasus, de oostersche woestijnmonnikken, Cyrillus van Alexandrië, de kerkvergaderingen van Ephesië en Chalcedonië aan den eenen kant, - Pelagius, Julianus ab Aeclano en Nestorius aan den anderen kant beoordeeld werden. Velen kwam het voor alsof de ketters op het voetstuk verheven, de verdedigers der orthodoxie van hun tronen geworpen werden. Bovendien vermeenden sommigen hoe alle bovennatuurlijke geest en ingeving aan het geheele werk ontbrakGa naar voetnoot(14). | |
[pagina 1086]
| |
Deze algemeene toon en strekking, veelmeer dan eenige bepaalde uitlatingen, - in het kader geplaatst van den modernistischen toentertijde heerschenden tijdsgeest, verklaren volledig den strengen tuchtregel door Rome getroffen, des te meer daar Mgr Duchesne's geschiedenis niet tot specialisten-geleerden, maar tot het groote publiek was bestemd. Nu de gemoederen bedaard zijn en de Fransche prelaat op de eerste plaats het kerkelijk gezag aanstonds erkende, mag men over dit spijtig incident het woord reppen, zonder aan den eerbied, dien we den katholieken geleerde schuldig zijn afbreuk te doen. Bij zijn afsterven mag herhaald, wat d'Alès in 1911, bij de verkiezing van Mgr Duchesne tot lid der Fransche academie, schreef: de gevierde geschiedschrijver blijft ‘une gloire qui rayonne sur l'Eglise de France et que cete église révendiquera toujours pour sienne’Ga naar voetnoot(15).
***
Na deze korte levenschets willen we nog even bondig de hoofdverdiensten van Mgr Duchesne in het licht stellen. Hij was een geleerde van eerste gehalte. In alle kringen had hij hooge waardeering gewonnen: Mommsen en Harnack achtten het niet beneden hunne waardigheid den Franschen en katholieken geleerde hunne sympathie te betuigen. Evenknie der Duitsche studielui in opzicht van aanhoudende werkzaamheid, was hij hun meester in holder inzicht, passende ordening, en juiste beoordeeling der geschiedkundige gegevens. Wonder, hoe eenzelfde persoon handschriften ontcijferde, varianten gaarde, en meteen zich aan dat snipperwerk kon onttrekken om met den wijdsten blik en het sterkste concentratievermogen het verleden te over- | |
[pagina 1087]
| |
schouwen en saam te vatten, en hetzelve met den fijnsten letterkundigen smaak in levende tafereelen weêr te geven. Geestdriftige beoefenaar der wetenschap, wist hij er ook zijne studenten voor te ontvlammen. Mgr Duchesne heeft, zooals Mgr Batiffol nog onlangs herhaaldeGa naar voetnoot(16), een pleïade wetenschappelijke vorschers ter arbeid geroepen. Onder zijne vrienden, medewerkers of leerlingen noemen wij PAUL FABRE, zijn vriend, die voor den Liber Censuum hetzelfde presteerde als Duchesne voor den Liber Pontificalis, en, uit wiens hand, na zijn betreurden dood, hij de pen overnam om het aangevatte werk te voltooien; PAUL FOURNIER, den historicus der valsche decretalen van Pseudo-IsidorusGa naar voetnoot(17), JACQUES ZEILLER, Duchesne's opvolger in den katheder van ‘l'école pratique des Hautes Etudes’Ga naar voetnoot(18), TIXERONT, den bekenden steller eener katholieke dogmengeschiedenis in de Fransche taal. Er kan ook op gewezen worden hoe de invloed van Mgr Duchesne in Frankrjik samenviel met eene algemeene herleving der kerkelijke wetenschap: voor de studie der middeleeuwen kon de kerk van Frankrijk roemen op ULYSSE CHEVALIER, voor de geschiedenis van 't christelijke Afrika op MONCEAUX en DE LABRIOLLE, voor het Persische christendom op LABOURT, voor het Byzantinisme op P. PARGOIRE en de assumpsionisten van Kadi-Keuï, voor tekstuitgaven op DOM WILMART, DOM MORIN en M. VAU, voor de exegese op P. LAGRANGE, voor de Bijbelsche archaeologie op P. VINCENT, voor de eerste christelijke eeuwen op J. LEBRETON en Mgr BATIFFOLGa naar voetnoot(19). Wierp Mgr Duchesne's onderwijs zulke rijke vruchten af, dan was wel 't bewijs geleverd van de degelijkheid der methode, die hij had aangewend. Kan het ook anders of deze methode was de juiste, wanneer we ons herinneren met welke vaklui de Fransche geleerde aangespannen was. Louis Duchesne had te Rome met J. | |
[pagina 1088]
| |
B. DE ROSSI eene vriendschap gesloten, die sindsdien nooit verbroken, immer toegehaald werd: de Rossi had hem destijds naar den Liber Pontificalis gewezen en later sloegen ze saam de handen aan het Martyrologium Hieronymianum. Ook met P. DE SMEDT, den bekenden Bollandist, was Duchesne een warme vriend geworden. ‘Waarlijk deze drie mannen vormden toentertijde een wetenschappelijk triumviraat en leidden de katholieke studiën op nieuwe banen. Ook de sympathieke figuur van Professor CAUCHIE en zijne Leuvensche initiatieven bleven hem niet vreemd, en bij het tragisch overlijden van den Leuvenschen hoogleeraar, te Rome zijn collega en vriend geworden, weende hi] als een kindGa naar voetnoot(20). 't Zou reeds volstaan dien geestelijken vriendenkring aan te geven om Duchesne's leerstof en leerplan naar waarde te schatten. Inderdaad dischte hij zijne studenten nooit anders op als echte, stevige wetenschap. In het behandelen en in het verkiezen van het onderwerp zijner studiën, hield hij mordicus vast aan St-Paulus' stokregel: ‘sapere ad sobrietatem’. Hij was de meening toegedaan, dat de geschiedschrijver, waar de bronnen zwegen, rechtzinnig en deemoedig zijne ontwetendheid moest erkennen. Streng sneed hij den pas af naar alle liefhebberij van hypothesen, die uit de lucht werden gegrepen, om de historische gegevens aan te vullen. De resultaten zijner opzoekingen kon hij in heerlijke zinsneden zijne studenten voordragen of het publiek in zijne boeken meedeelen. Hij hield zich echter, in tegenstelling met Mgr Freppel, op een afstand van alle rhetorische woordenpralerij. Duchesne achtte het ook noodig met de wetenschappelijke wereld in blijvende voeling te zijn. Hij wou zijn stem voegen in de besprekingen der geleerden. Te dien einde knoopte hij met de summiteiten der geschiedkundige wetenschap betrekkingen aan, en gaf hij, sedert 1880, het ‘Bulletin critique’ uit. Het blad, schreef Monseigneur Batiffol, ‘était une feuille de combat’Ga naar voetnoot(21), en, de historicus stelde er zich aan als een strenge censor van al, wat op het gebied der kerkelijke wetenschappen verscheen. Hij kon evenwel zijn doel niet bereiken: want, zijne benoeming tot bestuur- | |
[pagina 1089]
| |
der van ‘l'école de France’ onttrok hem èn aan de opvoeding van den clerus, èn ook voor een groot deel, aan de geschiedenis der eerste christelijke eeuwen. Men kan het betreuren dat Mgr Duchesne's wetenschappelijke loopbaan van 1895 af niet langer rechtstreeks de apologie der Kerk ten goede kwam. Toch ware het moeilijk te beslechten of de invloed, dien deze priesterlijke persoonlijkheid in niet rechtgeloovige middens uitstraalde, niet allen rechtstreekschen invloed, ook in apologetisch opzicht, overtrof. Ook erkende de Moederkerk de verdiensten van haar geleerden zoon, wanneer ze hem tot de prelaatswaarde verhief. Had hij te Parijs bij 't begin van zijn professoraat de Kerk rechtstreeks tegen het aanvallend rationalisme van Renan verdedigd, ook te Rome bleef zijne wetenschap het geloof dienen. Ieder zijner publicatiën zette zijnen naam nieuwen luister bij, en, deze omvatte in zijnen persoon, immer onafscheidbaar den katholieken priester en den Roomschen prelaat. Mochten studeerende vrijzinnigen in Mgr Duchesne een onderscheid toepassen, en hunne hulde uitsluitend tot den geleerde, als zoodanig, richten, willens nillens werd het publiek erkennen eener zoo krachtige figuur in den schoot der Kerk een levend bewijs voor de harmonie, die tusschen echte wetenschap en Roomsch geloof kan verwezenlijkt worden. ***
Het rest ons eventjes na Mgr Duchesne's werk, zijne persoonlijkheid te typeeren. De Fransche geschiedschrijver was vooraf een scherpe geest. Taai in het opsporen der texten, was hij niet min doordringend in het ontleden derzelve. Van hem getuigde de Rossi: ‘Je n'écris rien, sans me demander: qu'en pensera Duchesne?’ Alleen voor haarfijn onderscheid scheen hij min vat te hebben: dezelfde vriend immers wist ook te zeggen: ‘il y a des choses que je vois et que Duchesne ne voit pas’Ga naar voetnoot(22) Hij was een geleerde en een kunstenaar. Nooit verstikte zijn geest onder het, in de talrijke steekkaarten opgehoopte, materiaal. In zijne verbeelding herleefde 't verleden. 't Was of hij zelve alle gebeurtenissen had meegeleefd, zoo bekoorlijk en natuurlijk kon hij de feiten groepeeren en de gemoederen der vóór het | |
[pagina 1090]
| |
voetlicht tredende personnages ontleden. Evenwel, of deze zielkundige reproducties altijd geslaagd mogen heeten, blijft eene opene vraag. Voeg er aan toe dat onder zijne hand de Fransche taal bizonder smijdig was. Lacie, hij deelde ook in de gebreken zijner hoedanigheden. Zijne scherpzichtigheid kon overslaan in bijtende geestigheid. Schoot hij dikwijls zijne pijlen te pas, het kon ook wel gebeuren dat hij in de keus van zijn doel min gelukkig was. Zijn critische methode scheen hem soms tot koude gevoelloosheid te leiden. Men was er om bedroefd, en men zeide in zekere kringen, dat hij aan theologische bloedarmoede leed: want nooit had men hem zien opgaan in een geestdriftige of ook maar eenigszins sympathieke beoordeeling eener godgeleerde controverse. Hij liet zich meer dan een onvoorzichtig woord ontsnappen. 't Was echter niet kwaad bedoeld: want nooit is hij vrijzinnig, altijd, is hij vrijmoedig geweest. Hij zelve erkende het, wanneer hij ergens in zijn Histoire ancienne neerschreef: il est plus facile de se moquer des théologiens que de s'en passer. 't Waren vlugge, scherpe zetten. Toegelaten in een vriendengesprek, waar ze de samenspraak kruiden, geduld als aanteekeningen in een cursus van hoogeschoolleeraar, waren ze min of meer misplaatst in een standaardwerk als zijne Histoire ancienne, een werk dat tot het publiek werd gericht en beoogde hooge vulgarisatie te zijn. Gedurende de laatste jaren had Mgr Duchesne min de aandacht getrokken. Nieuwe stroomingen beroerden de wetenschappelijke wereld. De critisch-historische studie der eerste christejijke eeuwen werd in de schaduw gesteld door het ‘religionsgeschichtlich’ vergelijkend onderzoek. Mgr Duchesne liet er zich niet mede in en was er niet voor te winnen: hij werkte intusschen voor zijne rekening en naar zijne geschiedkundige methode voort. ***
Nu de dood den bestuurder van ‘l'Ecole Française’ aan Zijn werk heeft ontnomen, zullen de deiningen van zijn fel bewogen leven nog meer effenen. De twisten worden vergeten: met het graf worden alle menschelijke gebreken toegedekt. Boven alles blijft Mgr Duchesne's geheugenis in eere; bij zijne gedachtenis zullen we dankbaar neerbuigen als voor den geleerde, van | |
[pagina 1091]
| |
wien geschiedkundig werk kon gezegd: ‘le miroir de Mgr Duchesne est, en somme, de ceux qui déforment peu l'objet’Ga naar voetnoot(23); voor den priester, waarvan Mgr d'Hulst kon getuigen: ‘très sur dans sa foi, très intègre dans ses moeurs, très régulier dans ses habitude sacerdotales’Ga naar voetnoot(24); voor den koenen zoon der Kerk, wier apologeet hij was in lijf en bloede, er steeds op uit door zijn arbeid het bewijs te leveren voor de waarheid en de levenskracht van het Credo dat hij beleed. De Heer zal zijn werk loonen: hij heeft Hem bekend vóór het aanschijn der wereld, en Zijn naam gevoerd en gedragen, tot vóór de vierschaar der wetenschap, wanneer allen op de vlucht sloegen: in de eeuwigheid zal hij niet beschaamd worden.
Dendermonde, 26 Juli 1922. J. COPPENS. |
|