| |
| |
| |
De engelen bij de primitieven
Hooger nog dan hunne Madonna's en Kristussen staan voor mij de Engelen als de zuiverste scheppjngen en de uiting der hoogste en puurste kontemplatie bij de Primitieven.
Want in hunne Madonna's gaven ze ons dikwijls niets dan hunne aristokratische edelvrouwen, getooid met ondenkbare pracht, gedrapeerd in meer dan menschelijke waardigheid, maar vrouwen toch, die weten van begeerten en wenschen, vaak slechts bedwongen ten koste van veel pijhlijk strijden, waarvan elke overwinning een rimpel meer plooide om de oogen of den mond. Ze bleven menschen, want hunne Madonna's waren portretten; deze der Renaissance waren minder, nog dan dat. Om werkelijke portretten te malen, waren hare schilders te sensueel, en slechts wanneer ze hunne sensualiteit en deze van het koopend publiek kon voldoen, schilderde de Renaissance natuurgetrouw. Slechts daar waar ze in hoog-serene middens zich bewogen, waar noch sensualiteit noch bittere levensstrijd de lichamen en de zielen van hunne oer-schoonheid beroofd had - bij kinderen; daar ook waar ze hun diepe ontroering zonder vastheid van lijn noch uitbeelding op 't doek brengen konden - in hun interieurs en landschappen; - eindelijk waar ze hun pure verbeelding vrij en ongebonden rondwaren lieten, en uitbeelden konden, zonder dat hun hand noch oog gebonden bleef aan een vóór hen staande model; waar ze schilderen konden als met toeë oogen, zonder voor zich de bekoring van vast, roze vleesch, dat hun werk tot 'n loutere kopij herscheppen zou; als ze hun ziel rondwaren lieten in het rijk der hoogste zaligheid, waar de hoogste droom een bezoedeling bleef van de reäliteit; als ze daar met het weten en gelooven hunner ziel ronddoolden, en smachtend zochten naar dat wat hun hoogste ontroering uitbeelden kon,
dan hebben. ze hun Engelen geschapen.
Wat heeft het menschelijk denken, of liever, het menschelijk voelen niet reeds voortgebracht op dit gebied, dat slechts door de zuiversten en de heiligsten
| |
| |
onder de kunstenaars mocht betreden worden! Want het denken blijft hier als een koud-marmeren steen voor de vlammende gloed vanhuh wezen. Zijn niet de Engeleri uit de Renaissance levende parodiën van wat ons geloof daar wonen weet in de hemelzalen, bestraald door 't Zalige licht, dat oorsprong nam in 't goddelijk zijn, waarvan een straling slechts, één enkel woord hun 't wezen gaf. Zijn het geen logens, die geschapen wezens van Van Dyck en Jordaens, die weten van aardschen kommer en - ieder doek haast toorit het ons - van aardsche zondigheid? Zijn het deze, de geslachtlooze wezens die God zond naar zijn schepselen; dragers van zijn levend woord? Deze, die in de zalige rust van 't God-beschouwen roerloos in de hoogste kontemplatie genieten van hunnen Schepper? - De Renaissance heeft het Wezen des Engels nimmer begrepen;
Dat heeft de primitieve kunst gedaan.
En al het heerlijke dat de beschouwing en het geloof ontsluieren voor onze dorstende ziel: al wat het levende Gods-Woord en de schromende fantasie en de wonder-verhalende traditie ons leerden nopens het voor den Troon van Gods majesteit levende Engeldom, dat al hebben ze in Apotheose van vlammende kleuren, of in de rust von sobere lijnen belichaamd voor ons oog; - naïef-teer en droomend-stil; in zalige contemplatie of in gracielijk-harmonieuse beweging van zang en spel en dans; engeltjes zwevend in kristallen luchten met zware opschriften; engelen dragend de hooge boodschap aan de Moedermaagd; Engelen houdend gezelschap aan de Moeder des Heeren in stertimige, duistere kamer of zwierend in de glorie van 't Heerlijk Licht; Engelen als nimbussen om 't. Heerlijk Kristuswezen, spelend met 't Jezuskind, droomend in den blonden schijn van een goud-verlicht venster, of dansend den verrukkelijken dans der zaligien in 't licht der Paradijzen; Engelen, naïief en kinderlijk, met gratielijke blonde kinderkopjes en bruine oogen; engelen zwevend en droomerig in sierlijke lijn en wenteling van Ieder; slank en edel, geslachtloos van wezen met hoog-aristokratische handen en droom-schoone lijning van aangezicht; engelen statig en heerlijk als jonge goden, één straling van heerlijk licht; engelen vol ernstige doening en rustige bezigheid; engelen zuiver als brandende lampen; weenende engelen, biddende engelen, zingende engelen, dansende engelen, dienende engelen, beschouwende engelen
| |
| |
met toeë oogen - één heerlijke stralende kring van hemelsche geesten, die enkel een zuivere, kontemplatieve geest, de geest der Primitieven, scheppen kon.
Zóó is hunne kunst meer dan weergave van hun diep-kristelijk gelooven en dat der kunstminnende massa: werken was voor hen bidden, de hoogste verklanking van roerlooze aanbidding en berusting, of liever rust-in het oneindige, weerspiegeling van hun kontemplatieve ziel die gevoed werd door mystieke schriften en gezangen. Zóó werd deze godsdienstzin een stuk hunner ziel, dat ze koesterden en warm hidden, en uitbeelden moesten, eender hoe of waarmee; en als ze voor hun onafgewerkt Kristusbeeld zaten, met moegepijnde ziel, hopeloos als kinderen voor de zee, dan zijn hun engelen ontstaan;
De naïeve, onbeholpen engelen van Giotto, die heel zijn leven pijnde aan het wonder-heerlijke van den grooten Seraph Franciskus; - die 't eerst aandierf in de stilte van Assise en Florentië, ongeweten en alleen met zijn teer-naïeve droomen, die hoog-edele engelen uit te beelden; schuchter en schoonvallig die teere wezens schiep, edel ommanteld met zuivere lijn of in losse fantazij zwevend in de lucht of knielend in 't heerlijke stralend licht van Madonna of Kristus.
Naast hem vermoedt men Dante, z'n geestelijke vriend, die hem leidde langs de banen der mystiek in 't stralend licht der Godsbeschouwing.
- De engelen van Van Eyck, Giotto's tijdgenoot in het Noorden. Een vastere, meer reeele geest, wiens scheppingskracht wellicht boven die van zijn Italiaanschen tijdeenoot staat. Minder droomerig, doch met meer waarheid opgevat; minder zuiver van lijn wellicht, doch kloeker en werkelijker opgebouwd, meer verzorgd voorzeker, zijn z'n scheppingen de produktie van een hechten, denkenden geest, die onmiddellijk naast zijn verbeelding meeschept, en nimmer zijn dropmen uit laat droomen; dogmatischer pm zoo te zeggen dan de voorgaande, is zijn geest ook solieder en reeëler, wat zijn kunst voorzeker niet ten kwade komt. De eerste der Primitieven heeft hij gedetailleerd met zulk een overvloed, dat we bij geen oppervlakkige beschouwing van zijn werk kunnen blijven.
Toch wordt zijn werk nimmer klein, noch verliest het iets van zijn grootschheid als ensemble. Weer is deze detailleering een vrucht van zijn kunstenaarsziel.
| |
| |
Want elke bizonderheid, de minste kleine afwerking is een hymne van klare bewondering en groote liefde, die hij, de simpele schilder uit Limburg, langzaam opbouwde. Positieve ziel, heeft hij z'n denken uitgewerkt lijk geen kunstenaar ha hem het aandierf, en als zijn aarzelend penseel den zegenenden Kristus geschapen had, in ondenkbare pracht en majesteit, dan was het voor zijn ziel een ontspanning zijn scheppend penseel te laten glijden over het doek, tot vóór hem, in heerlijke straling van goud en brokaat en perels en hemelsche schittering die engelen glansden, trouwe wachten die langs beide zijden van 't Goddelijk Lam hun heerlijke muziek ontplooiden. Geen enkele kunst in geen enkel tijdvak bezit iets dergelijks. Een ongewone realiteit, en daarover toch den mystieken geest die héél de middeleeuwsche kunst doordrong.
In het middenpaneel gaf Van Eyck ons den hemel te aanschouwen zooals de Heilige Boeken hem leerden kennen; hier geeft hij ons dert hemel zooals hijzelf hem droomde in zijn naïeve kunstenaarsziel, zooals hij hem moest droomen, die elken dag om zich de edele, aristokratische vrouwen zag ten paleize waar hij vertoefde, in nobele bezigheid en gratielijk spel, met fijne witte, edele handen, zacht-streuvelend blond haar en edele lijning van aangezicht en leest. Zóó heeft hij ook zijn engelen geschapen; geen losse fantazij, doch brokken levende realiteit; zachte kindergezichten als dienende koorknapen of koraalzangers uit een kathedraal; wat onbeholpen in hun ongewoon-kostelijke mantels; stijf van perels en brokaat; zijdegevoerd en afgeboord met zachte pelzen. Hoogere bezieling of eerbied om de hooge Godheid die ze hier vereeren komen ligt niet op hen. Ze zijn één en al aandacht voor rythme en melodie van hun spel; - bezie me den maatslaanden engel aan den lessenaar, met de schoone, witte handen; den andere; verdiept in 't spel van zijn orgel, waarvoor zelfs d'anderen sprakeloos gebleven zijn: Dat is leven.
En toch zijn de engelen van Van Eyck - deze zoowel als die der Boodschaptafereelen en Aanbiddingen - mislukkingen. Hij is te reëel. Zijn hemelgeesten zijn geen ‘angeli’, die de weerstraling van het Opperwezen op nun gelaat dragen. Ze weten niet van de pracht der hemelzalen noch van het donderend Sanctus; - geen mysterie bergt hun peinzend oog, geen gloed noch bezieling daarin. Wat hun tot engelen
| |
| |
maakt is hun kuischheid, hun bijna geslachtlooze kinderlijke zuiverheid; de puurheid van hun slanke lichaam en harmonische gebaren, de bovenmenschelijke pracht waarin hun teere lijven gedrapeerd zijn; stijve mantels van ongeëvenaarde kostelijkheid met chineesche motieven geborduurd. Iets nog hebben ze wat we vergeefs zoeken bij de Toscaansche meesters: een heerlijke straling van licht die nergens oorsprong neemt, en enkel hun wezens belicht. Vanwaar dit licht? Het komt niet van hen - het straalt niet op hen: 't is een zachte aureool, een klare nimbus, die hen omgeeft als een sidderende, uitstervende harptoon.
Dezelfde uiterlijke gracie, doch belicht en verdiept door een meer dan aardsche bezieling, vinden we weer bij de engelen van Memlinck. Wat ook het leven van dezen wonderen kunstenaar geweest zij: zijn werk is dit van een heilige. Essentieel is Memlinck portretschilder, en blijkt dit ook in zijn delikaatste en zuiverste godsdienstige tafereelen. Ook zijn engelen zijn portretten, die hij klaarblijkelijk met angstige zorg afgewerkt heeft. Maar zijn geest ging boven het materieele: zijn engelen zijn geen edelvrouwen noch edelknapen lijk bij Van Dyck. Van het mensch-zijn hebben ze slechts lijning en gebaar; hun blik waarachter het denken en voelen der ziel, is dat van hemelgeesten. Nog zijn het deze niet van Fra Angelico, doch het zijn ook geene Van Eyckengelen meer.
Weinig godsdienstige tafereelen heeft Memlinck geschapen of hij heeft er engelen bijgezet: dat lijkt bij hem een noodzakelijk iets, meer dan bij zijn tijdgenooten: dat openbaart ons de mystieke kant van Memlinck's ziel, waar het legendarische en fantastische één was met het waar-godsdienstige. Omgang met nobelen, hertogen en graven vermocht zulks niet te wijzigen: hij bleef de naiëve, lichtontroerde mannenziel, met haast vrouwelijke teerheid, die enkel genoot van de hooge kringen waarin hij verkeerde, om het schoone dat hij daar zag. En diezelfde grondtrek uit de ziel van den kunstenaar vinden we weer in al zijn engelen: een haast vrouwelijke zachtheid, een weekheid die nochtans nergens naar het ziekelijke overslaat, lijk het bij latere Toscaansche meesters dikwijls het geval was. Bekijk even zijn engelen op sint Ursula's relikwieschrijn, zijn engelen haast en rond zijn onfelbare Madonna's, allen verscheiden, en toch in dezelfde stemming. Bij Mem- | |
| |
linck's engelen wordt men stil en ingetogen: alles is zacht en gedempt: het licht, de bewegingen, de lijnen en kleuren, een stemming waarin simpele dingen een onmetelijke beteekenis krijgen. Geen bewondering, geen liefde, geen passie hier: een opperste berusting waar iedere aandoening tot de hoofdstemming teruggeleid is. Weinig verscheidenheid bieden Memlinck's engelen: op enkele uitzonderingen na zijn ze op eenige bepaalde modellen geschilderd, waaraan hij zich bijna altijd gehouden heeft. Lichamelijk schoon kunnen we ze - op enkele uitzonderingen na - niet noemen, doch kwistiger nog dan Van Eyck heeft hij hen in de meest fantastische weelde gedrapeerd, in ondenkbare pracht in alle kleuren gemanteld, bezet met een ongelooflijke overvloed van perels en kostelijke edelgesteenten: hun gewaad is één straling van schitterende kleuren. Met een bovenmenschelijk geduld moet de naïeve kunstenaar aan z'n engelen gearbeid hebben, in lijn en kleur beproevend weer te geven wat
z'n teere ziel droomde van de pracht der hemelzalen; wat hij als gouden vizioen in zich droeg en lijk een kostelijken schat in z'n kunstenaarsziel koesterde. Bladzijden zijn er te schrijven over Memlinck's Madonna's; boeken over zijn engelen, waarin hij zijn grootste meesterwerken heeft voortgebracht, en die een zéér bizondere rol speelden in zijn innerlijk leven. Bedenk even den steeds-terugkeerenden engel met den appel, en deze met harp of orgel, die in zachte ekstaze opgaande voor zijn muziek, steeds het hulpeloos Jezuskind gezelschap houdt.
We moeten echter verder. Want we benaderen het zuiverste van wat de middeleeuwsche kunst voortgebracht heeft in de engelenvoorstelling. Dat summum bereikte de Italiaansche bedelbroeder Fra Angelico da Fiesole. Hebben we in de scheppingen van Van Eyck den mannelijk-sterken kunstenaar gevonden; de zachte vrpuwenziel bij Memlinck, hier staan we voor een kinderlijk-naïeve kunstenaarsziel die een ongekende innerlijke ontroering verraadt, een ziel lijk men er enkel vinden kon tusschen de celmuren van een Italiaansch bedelklooster, simpel als een duive, zuiver als een kind. Als twintigjarige jongeling in 't klooster getreden moest het streng-ascetisch leven in groote zuiverheid en eenvoudigheid en nederige boete machtig zijn kunstenaarsvizie beïnvloeden; 't moest dat de blauwe bergen en verre horizonten van Toskanië en Umbrië in zijn
| |
| |
jonge ziel blijvende indrukken naliet; evenzeer z'n simpel-zuiver leven en dat zijner broeders in 't arme kloosterke te Fiësole en later in San Mateo; het zachtmelodieuze officie en de vele uren van zwijgiende aanbidding in de kerk, bij nacht en dage, de stille statige rythmus der liturgische oefeningen en het vlekkelooze kleed zijner orde. En vooral zijn innerlijke zuiverheid die de basis was van ieder zijner werken, en de schepper zijner kunst. In die voorwaarden kan het niet anders of hij moest engelen scheppen, engelen lijk niemand er denken kon als hij, de zoogenaamde dekadent, engelen die hij schilderde met den ‘Benedicite’ op de lippen, en de tranen in de oogen. Zijn hemelgeesten zijn zoo ongewoon slank en zuiver van leest, dat ze oppervlakkig beschouwd ziekelijk voorkomen. Al hun bewegingen zijn rythmisch en zacht: ze schijnen allen te zweven en doen meer denken aan geesten dan aan levende personen. Heerlijk straalt hun wezen dat aanschouwen mocht het Opperste Wezen, gezeten
‘zoo diep in 't grondelooze licht,
van tijd noch eeuwigheid gemeten...’
Hun stoffelijk lichaam is als een zang die zacht en week voorttrilt: elk hunner bewegingen een dans van rythme en opperste harmonij, hun blik een schitterstraling van pure, arglooze zuiverheid. Ze weten niet, deze engelen, noch denken; van de Godheid kennen ze niets dan haar stralende schoonheid; hun effen-sereen voorhoofd weet niet van deugd of ondeugd, van aardschen kommer of latere toekomst; de hoogste berusting is hun kenmerk, en kinderlijk-naïef dansen ze den dans der zaligen in 't heerlijk licht van den Gods-tempel, zoo 't hoog gebod het hun heette te doen, met zang en edel snaartuig, met blaastrompet en beltrom, met geschal van bazuinen en droomend orgelspel, of in hooge verrukking de handen gevouwen, de klare engelenoogen genietensmoe gesloten voor zulke zaligheid die dronken maakt en buiten zinnen voert. Ze spelen niet met 't Jezuskind lijk bij Memlinck; ze dienen niet noch boodschappen, noch handelen anderszins; hun enkele bezigheid is: genieten; engel zijn; schoon zijn voor God en zuiver zijn om te staan als een bloem in 't klare licht dat op hen straalt. Het hoogste denkbaar genot, het hoOgste ideaal voor den armen bedelbroeder Fra Angelico. 't Moest dan wel zijn dat de kunstenaar die deze engelen baarde en zulke droomen tot realiteit kon schep- | |
| |
pen, zelf een engel was van puurheid, en ook onder zijn medebroeders dien naam kreeg.
Beuron en de Praerafaëlieten hebben beproefd hem dat na te doen: de statigheid en de zuiverheid van lijn; den rythmus van leest en kleeding hebben ze ons misschien gegeven; niet echter wat me in Fra Angelico den Heilige erkennen doet.
Niet zijn Engelen.
Lier, 21-12-21.
E. VANDER HALLEN.
(Uit ‘Stille uren bij antieke Meesters’.)
|
|