Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922
(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1021]
| |||||||||||
[1922/10]Een en ander over het bankwezen in de ons omringende landen: Frankrijk, Engeland, Nederland en Duitschland.Ga naar voetnoot(1)FrankrijkVooraf twee meer algemeene opmerkingen: Thans nog zijn er in Frankrijk, evenals in Italië, streken waar rijke handelaars, naast hun zaak, aan bankzaken doen, m.a.w. de verrichtingen die, bij ons, in den werkkring vallen der gewone banken. Anderzijds valt op te merken dat in Frankrijk het gebruik der wissels veel meer verspreid is dan bij ons. Daar is 't een alledaagsch feit, dat de schuldeischer een wissel trekt op zijn schuldenaar. Gemakkelijker ook dan in andere landen aanvaardt de kooper dien. De Fransche wissels laten zich in drie groepen rangschikken: vooraan deze van eersten rang, die niet in de Banque de France komen, en gedisconteerd worden aan het privaat disconto; daarna gewone, bancables, en ten slotte de minderwaardige, effets déplacés, getrokken op plaatsen waar de Banque de France geen filiale heeft: in Frankrijk kan men immers niet, zooals bij ons, de wissels door de post laten innen. Dit algemeen gebruik van wissels is in Frankrijk, zelfs bij de landbouwbevolking, tamelijk fel doorgedrongen. In het land dat ons bezighoudt, meer dan elders, woedt de strijd tusschen lokale banken en bijhuizen van grootere inrichtingen. Deze hebben, om gene de mededinging aan te doen, veel vertakkingen tot stand gebracht. We hebben hier niet de wederzijdsche voor en nadeelen uiteen te doen. Een feit is, dat de Fransche handel en nijverheid, die vroeger reeds te weinig initiatief aan den dag legden, in dit opzicht door hun betrekkingen met bijhuizen van groote banken, niet gebaat | |||||||||||
[pagina 1022]
| |||||||||||
werden. De agenten, bestuurders van bijhuizen, durven, buiten de gewone zaken, niets doen zonder voorafgaande goedkeuring van de oversten der hoofdinrichting. Integendeel, lokale banken bekommeren zich, in mindere of meerdere mate, om de nijverheid der streek, en bestuurders dezer nijverheden maken dikwerf deel uit van den beheerraad der banken, en omgekeerd. De lokale banken hebben enkele jaren geleden samengeslagen, dit vooral met 't oog op de deelname aan uitgiften van waardepapieren. De middenweg tusschen groot- en lokale banken bewandelen de groote regionale inrichtingen, die er vele bijhuizen op nahouden. Onder de Fransche grootbanken is het scherp verschil niet te vinden, dat men meer in Engeland aantreft, tusschen deposito- en zakenbanken. De laatste zijn onder de Fransche grootbanken weinig of niet bekend. Ze zijn veeleer depositobanken, die dus zeer voorzichtig moeten te werk gaan in hun beleggingen, en zich veel bezighouden met beursverhandelingen en met uitgiften. Zij hebben er stellig toe bijgedragen om den discontotaks te verlagen en op meer gelijken voet te brengen. Door hun toedoen verminderde eveneens Het commissieloon. Wanneer men zich houdt bij het lezen der Verslagen van die grootbanken, zou men geneigd zijn, te denken dat daar geen andere bewerkingen gedaan worden, dan in de Engelsche jointstockbanks. 't Is nochtans het geval niet. Zoo b.v. het Crédit Lyonnais doet heel veel aan uitgiften, wat uit zijne verslagen niet blijkt. Van langs om meer worden de waardepapieren onder de klanten geplaatst, en eerst daarna ter beurs gebracht. Evenals in onze banken wordt er in de Fransche geld belegd op zicht of mits eenige dagen voorbericht; buitendien heeft men er een ons onbekende passieve bewerking, namelijk de uitgifte van bons met vasten vervaldag (bons à échéance fixe). Hierdoor verstaat men bankverplichtingeir van drie maand tot vijf jaar. Hebben ze meer dan zes maand looptijd, dan zijn er kroosbriefjes aan gehecht. Deze bons verschillen hierin van gewone schuldbrieven, dat ze niet alle denzelfden vervaldag hebben, en bok, ze zijn niet aan een amortisatieplan onderworpen. Ze worden niet ter beurs gekwoteerd; verlangt | |||||||||||
[pagina 1023]
| |||||||||||
men het geld terug, dan moet men een kooper voor den bon vinden, of zich wenden tot de bank. Zulke bons spelen thans, voornamelijk in de grootbanken, een veel minder belangrijke rol dan vroeger, daar de banken nu veel meer dan eertijds, zich beperken tot bewerkingen met korten looptijd. De Fransche grootbanken doen voor de wissels met een minste bedrag van 3.000 fr., ook al staan er slechts twee, doch goede, handteekeningen op, veel privaat disconto; zij disconteeren de effecten mits een afhouding, gewoonlijk 0,50 fr. en zelts meer onder den officiëelen discontotaks der Banque de France. Het herdisconto van de grootbanken bij de Banque de France is tamelijk weinig in gebruik. Ze nemen er slechts hun toevlucht toe op het einde van 't jaar, en voor groote uitgiften van waardepapieren, wanneer ze veel beschikbaar geld noodig hebben. Daarbuiten herdisconteeren ze enkel hun kleine wissels. Het beschikbaar geld, dat de grootbanken niet in disconto kunnen plaatsen, wordt, ter beurs, per dag, aan de groote huizen uitgeleend. Deze uitleeningen, dagelijks terugvorderbaar, zijn met of zonder waarborg. Ook aan de banken worden op die wijze voorschotten gedaan, en dan bestaat de waarborg doorgaans uit in pand gegeven wissels, in blanco gerugteekend. In Frankrijk noemt men dit: wissels en pension geven. Doch, zooals we straks terloops even verstaan lieten, de Fransche banken in 't algemeen en voornamelijk de Fransche grootbanken, stellen te weinig geld beschikbaar voor nijverheid en uitvoerhandel, zoodanig zelfs dat Fransche uitvoerders zich voor hun zaken dikwijls wenden tot Engelsche banken. En terecht wordt daarover geklaagd. Handelend over banken in Frankrijk, past het, enkele woorden te zeggen over wat men noemt: de haute finance parisienne en de banques de crédit mobilier, of zakenbanken. De haute finance wordt gedreven door private of ook familiebanken, of soms door gecommanditeerde vennootschappen. Benevens met gewone bankbewerkingen, houdt men zich daar bijzonderlijk bezig met buitenlandsche zaken en buitenlandsche wissels. Die banken hebben veel hunner vroegere faam verloren. Ze treden nog wel eens op als bankiers van vreemde Staten | |||||||||||
[pagina 1024]
| |||||||||||
en als beheerders der fortuin van sommige belangrijke klanten. Dikwijls zijn zij de groote aandeelhouders en beheerders der banken die als specialiteit hebben met het buitenland zaken te doen. De banques de crédit mobilier, of Fransche zakenbanken, handelen met eigen kapitaal of met geld van kapitalistische syndikaten door hen gesticht. Zij houden zich bezig met financiëele zaken, met het uitgeven van waardepapieren, het stichten van naamlooze vennootschappen, enz. Dikwijls drijven ze de geldzaken der vennootschappen die zij tot stand brachten. *** Evenals de Nationale Bank van België ten onzent de toon aangeeft, gesteund op haar voorrecht van bankbiljetten-uitgifte, heeft men in Frankrijk, sedert 1800, de Banque de France vooraan in de bankwereld. Zij is een naamlooze vennootschap, in den aard onzer Nationale Bank. Zij geeft de bankbiljetten uit en, laten we hier aanmerken dat daar, ook in gewone tijden, zoodanig veel van dit geld in omloop is. Niettegenstaande dit voorrecht, kost het geld aan de Banque de France ongeveer evenveel als aan de andere banken: dit is te wijten aan de af te dragen belastingen, aan het vele metaal in kas (de Banque de France is een echte vergaarbak van metaal), en aan de verplichtingen haar bij elke vernieuwing van het voorrecht door de vernieuwingswet opgelegd. Er wordt bij onzen zuiderbuur niet zooveel geherdisconteerd als bij ons, en de Banque de France is veeleer de kassier der Fransche bankiers dan wel hun bankier. Wat disconto aangaat, is de politiek der Banque de France hierin gelegen, den discontotaks laag te houden, en schommelingen zooveel mogelijk te voorkomen. In de laatste tijden heeft men er in Frankrijk veel over geredetwist, om te weten of er, voor 't herdisconteeren van wissels, door de Banque de France twee of drie handteekens moeten geëischt worden. Het handteeken eener bank vragen, komt altijd duur te staan aan den trekker van 't effect, beweren sommigen, en zij besluiten dat men slechts twee handteekens zou moeten vragen, zooals in Engeland en Duitschland. Deze zaak heeft zooveel belang niet, als ze op 't eerste zicht schijnt te hebben; de kleine man wordt er niet door | |||||||||||
[pagina 1025]
| |||||||||||
gebaat als er slechts twee handteekens zijn: de bank is zooveelte moeilijker in 't aanvaarden ter disconteering, en wil slechts zulke effecten waarvan ze denkt volkomen zeker te mogen zijn. | |||||||||||
EngelandEngeland is het klassieke land der leerstellingen over banken en der economische wetenschap van het bankwezen. In de Engelsche bankwereld is er een veel scherper onderscheid dan bij ons, tusschen de bewerkingen die men er verricht. Men noemt er niet banks alle instellingen die geldverhandelingen doen; dit woord is voorbehouden voor die kredietinstellingen welke geldbeleggingen aannemen, en kassier zijn, hetzij van bijzondere personen, hetzij van zakenbanken. Elkeen in Engeland betaalt met checks, en het geldt als een eer checks te trekken op een bekende bank. De bank zelf betaalt weinig of geen intrest voor het geld bij haar belegd; integendeel, soms heeft de geldbelegger haar te vergoeden om zijn kassier te zijn, en zijn checks te betalen. De banks zijn ofwel private ofwel maatschappijen met aandeelen, jointstockbanks. Vroegertijd, meer dan thans, en thans nog meer dan hun konfraters op het vasteland, zijn de Engelsche banks stipt depositobanken. Het geld kost hun weinig of niets, en ze zijn dus niet verplicht het veel te doen opbrengen. Voornamelijk leenen zij uit on call, op zicht, tot het terugvragen; deze leeningen worden aangegaan op waarborg van wissels met gekende handteekeningen, om aan de inbrengers, effectenmakelaars, toe te laten te disconteeren. Ook worden leeningen toegestaan at short notice, voor korten tijd, b.v. in report, van veertien tot veertien dagen. De Londener banks kennen bovendien ook de uitleeningen op de Londener beurs, aan speculanten. Ze koopen eveneens waardepapieren die gemakkelijk aan den man te brengen zijn, en doen een beetje aan disconto. Soms ook, maar niet veel, nemen ze vast vreemde leeningen, en soms doen ze eenige leeningen op hypotheek. Er zijn banks die min of meer gemoeid zijn met nijverheidszaken, zoo spoorwegen.
*** | |||||||||||
[pagina 1026]
| |||||||||||
Nevens de banks in den Engelschen zin van 't woord, heeft men nog, een reeks instellingen die wij eveneens banken zouden noemen. De bill-brokers, die we zooeven aanraakten, makelaars in wissels, - bij ons onbekend. Ze komen bij de banks geld ontleenen voor het doen van disconto, doorgaans niet in 't algemeen, wel voor een bepaald vak, b.v. wissels van handelaars in katoen, of in graan. Kortom, ze houden er echte discount-houses op na. Hun winst is gelegen in het verschil van intrest dien zij betalen aan de bank, en dien ze afhouden op de wissels. Dan komen de merchants. Dit woord bediedt letterlijk: handelaars. In de bankwereld bedoelt men daarmee kredietbanken. Het beheeren van deposito's is voor hen slechts 'n bijkomend zaakje. De merchant-bankers doen alle soort van kredietbewerkingen. Er is onder hen zeer veel speculatie. Ze houden zich nochtans hoofdzakelijk bezig met leeningen aan den handel en met het aanvaarden van wissels. In het binnenlandsch verkeer komt men in Engeland bijlange zooveel wissels niet tegen als op het vasteland, omdat de gewoonte van met checks te betalen er algemeen is, en zelfs doorgedrongen in den handel. De wissels die men er aantreft, zijn veelal bankaanvaardingen, uitgedrukt in ponden sterling. De sterling-wissels (sterling-bills) zijn gansch de wereld door bekend. Men kan ervan zeggen dat zij internationale bankbiljetten zijn. (In plaats van geld te geven aan de handelaars, laat de bank hun toe wissels op haar te trekken. Deze effecten worden dan door een andere bank gedisconteerd. De trekker bezorgt aan de betrokkene bank het noodige geld, om, op den vervaldag, te betalen.) De merchants hebben gewoonlijk zelf een bank tot kassierster. De merchant-bankers werken eerst en vooral met eigen kapitaal, en leggen daarbij veel meer durf aan den dag dan de depositobanken. Ze koopen en verkoopen papier, uit den vreemde, aanvaarden wissels, doen aan arbitrage in wissels en drijven handel in edelmetalen. Op een zelfden voet met de merchants zijn de foreign banks, letterlijk: banken voor het buitenland, te stellen. Deze doen dezelfde bewerkingen als gene, doch met het buitenland. Soms heet men ze foreign bankers and merchants, als ze werkelijk handel in koopwaren doen en ter zelfder tijd finantiezaken. Wat voorkomt. | |||||||||||
[pagina 1027]
| |||||||||||
Een klasse van foreign banks, die als specialiteit hebben, de Engelsche koloniën, noemt men colonial banks. Ze hebben veelal hun zetel te Londen en filialen in de koloniën. Het kapitaal is meest Engelsch. Laten we, volledigheidshalve, ook nog vermelden hoewel zij in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika veel belangrijker zijn dan in Engeland, en ook in andere landen bestaan, de fideï-commissarische vennootschappen of trustcompanies, gevormd door kapitalisten die bijeenslaan, en een zeker kapitaal ter beschikking stellen van nieuw-ingerichte winningen, ofwel waarden op de markt brengen. Zulke maatschappijen halen hun belang enkel uit het feit, dat ze waarden op de markt brengen, en nijverheidsinrichtingen heroprichten. Op dit gebied is er een grondverschil tusschen gewone en financiëele trust: de laatste bedoelt niet, meester te worden van instellingen waarin hij belangen heeft; de eerste wel. Eindelijk een aanmerking voor wat Schotland in 't bijzonder aangaat: daar pleegt men nogal, het belegde geld slechts intrest te doen opbrengen wanneer het een maand staat; dit om te beletten dat het te gemakkelijk worde teruggetrokken.
***
Voornamelijk in het laatste kwarfaal der XIXe eeuw was bankconcentratie in Engeland aan de orde van den dag. Deze geschiedde niet op dezelfde wijze als in Frankrijk: het stichten van agentschappen eener groote bank om lokale banken de mededinging aan te doen, ware in Engeland niet zoo licht om doen als in Frankrijk: in Engeland verlaat de klant zoo gemakkelijk zijn bank niet als hier, omdat hij elders iets beterkoop gediend wordt. Trouwens, in Engeland is veel minder disconto dan in Frankrijk, en het is hier vooral dat de klanten het verschil in voorwaarden voelen. Zooals de Engelschen zeggen, had de bankconcentratie aldaar plaats door amalgamation, door versmelting, of samenvoeging, feitelijk opslorping eener bank door een andere. De bank die overneemt verhoogt dan gewoonlijk haar kapitaal, maar niet altijd met een bedrag gelijk aan het kapitaal der overgenomen bank. Dezer aandeelhouders hebben een zekere voorkeur bij 't onderschrijven van het nieuwe kapitaal. Daarenboven worden gewoonlijk sommige harer beheerders in den beheerraad der opslorpende bank opgenomen, en deze | |||||||||||
[pagina 1028]
| |||||||||||
laatste bank behoudt, doorgaans, het personeel der opgeslorpte. De opslorping der Londener banken werd in dezen laatsten tijd uitgedrukt in de benaming aan de groote banken gegeven: the big five (de vijf dikkerds), nl. Barclays Bank, Lloyds Bank, London County Westminster and Parr's Bank, London Joint City and Midland Bank, National Provincial and Union Bank of England.
***
Eenige bemerkingen over het Engelsche bankwezen zijn hier op hun plaats. Eerst en vooral heeft men in Engeland, veel meer dan in de andere landen, verdeeling van arbeid, d.w.z. dat de banken zich met de eene of andere specialiteit bezighouden, veel meer dan elders het geval is, en vroegertijd werd de lijn nog veel scherper getrokken dan nu. Die specialiseering wordt nog verscherpt door het zeer groot belang aan de tusschenpersonen gehecht, b.v. bill-brokers. Die tusschenpersonen kennen volkomen den West-Indischen of den katoenhandel, indien ze zich daaraan vooral wijden, en weten dus de wissels naar waarde te schatten. De Engelsche banken hebben gewoonlijk maar een klein gestort kapitaal; in andere landen wordt er veel meer op het kapitaal der banken gestort; hier blijft er veel te storten over. Vroegertijd bestond er veel meer persoonlijk krediet bij de Engelsche banken. De lokale bankiers kenden beter de kredietwaardigheid hunner klanten. In de provincie is het nog wel het geval, meer dan te Londen. Die groote hankinrichtingen moeten den sleur volgen. Een andere eigenaardigheid is, dat er van langs om minder goede wissels in omloop zijn. Wie verkocht heeft wordt meer komptant betaald met een check, en waar het uitvoerhandel betreft maakt men veel meer gebruik van telegrafische aanduidingen. Er wordt algemeen betaald in checks, die langs het clearing-house omgaan. Maar men denkt soms dat al-le of bijna alle checks door de verrekeningskamer komen. Dit is evenwel overdreven. Ongeveer de helft der checks worden verrekend, en de andere geeft men over in handen der walk-clerks, d.i. bankbedienden die | |||||||||||
[pagina 1029]
| |||||||||||
als bezighead hebben: naar de verschillende banken te gaan om checks of wissels te innen. Bij ons minder bekend is het in England verspreide revolving credit. Daardoor ontvangt een klant van de bank krediet voor een zekeren termijn, b.v. voor drie maand, maar hij kan dit altijd doen vernieuwen, tenzij in de voorziene gevallen. Het revolving credit wordt zeer veel gebruikt. De bank heeft geen geld uit te geven; alleen adnvaardt ze een wissel en daarvoor krijgt ze ½ tot ¾ per trimester, zoodat de klant per jaar 2 tot 3% acceptatiecommissie betaalt, maar hij heeft een wissel door de bank aanvaard, en dien kan hij zeer goedkoop doen disconteeren, b.v. aan 3%, zoodat dit krediet hem slechts op 5 of 6% komt. Nog twee eigenaardigheden: er zijn wel banken die, om geld te hebben, de wissels die zij disconteerden, herdisconteeren, maar de grootste banken doen dit niet. Men zou meenen dat ze het geld van het herdisconteeren noodig hebben, en het ware voor hen hoogst bedenkelijk. (Uit dit niet herdisconteeren is te besluiten, dat men het disconto niet kan beschouwen in Engeland als een vloeibare geldbelegging, zooals ten onzent.) Alhoewel er veel minder geherdisconteerd wordt dan bij ons is er nochtans altijd een zeker herdisconto, en de Bank van Engeland is op dit terrein zeer nauwgezet: ons is het geval bekend van een groote Londener bank, die een wissel gedisconteerd had buiten Londen en hiervoor ter verantwoording door de gene werd geroepen, bij wie de wissel geherdisconteerd werd; de Bank van Engeland dreigde met het afsnijden van alle krediet indien haar geen Volledigen uitleg over dit geval werd gegeven. Dan moeten we nog vermelden dat sornmige gemeenten en steden, zooals ten andere sommige fabrikanten, rechtstreeks bij de burgers geld ontleenen, en een soort van depositobanken geworden zijn. Vooraleer over de Engelsche banken te eindigen, zij nog de aandacht gevestigd op de maatregelen getroffen tot nazicht of kontrool der bedienden: het is nogal 't gebruik, de bedienden niet altijd aan hetzelfde werk te laten, doch de diensten te verwisselen, om de ingeslopen of de met opzet begane fouten gemakkelijker op te visschen. Het gebeurt zelfs dat men de bedienden een jaarlijksch verlof geeft, juist om het toezicht mo- | |||||||||||
[pagina 1030]
| |||||||||||
gelijk te maken. Een eigenaardigheid die haar nut inheeft.
***
Thans eenige woorden over de Bank of England, beter bekend als de Old Lady (oude dame). Er is steeds wrijving tusschen de Bank van Engeland en de andere banken oyer hun onderlinge verplichtingen. Zooals zij nu bestaat, wordt de Bank geregeld door de wet van Peel van 1844, maar eigenlijk ontstond de Old Lady in 1694, om de schatkist ter hulp te komen. Vóór 1844 hadden alle banken de vrijheid bankbiljetten uit te geven; de wet van 1844 heeft die vrijheid afgeschaft. De Bank of England is niet als onze Nationale Bank of als de Banque de France. Er zijn twee wel afgescheiden afdeelingen: het issue department, gelast met de uitgifte van bankbiljetten en al wat daarmee betrekking heeft (rond de 18½ millioen pond sterling mag ongedekt uitgegeven worden; voor het overige der uitgifte moet metalen munt in kas zijn), en het banking department, dat bankverrichtingen doet evenals een gewone depositobank; het ontvangt deposito's van het Staatsbestuur, van banken en van bijzondere personen, het disconteert wissels. Dit banking department bezit vele staatsrenten, en oefent op de markt hiervan werkelijke drukking uit, met koopen en verkoopen. Het ontvangt buitendien de biljetten van de andere afdeeling en geeft ze uit. Nooit alle. Integendeel. Het vertrouwen van het publiek steunt zelfs op de biljetten die het banking department in kas heeft; bij het wekelijks openbaar maken van den toestand der bank kijkt men aanstonds naar het cijfer der deposito's, openbare en bijzondere, die men op elk oogenblik kan terugvragen, en naar het cijfer der biljetten in kas. De Bank van Engeland is volstrekt onafhankelijk van het Staatsbestuur. Buiten de uitgifte van bankbiljetten heeft ze drie voorname werkingen, tamelijk uiteenloopend: zij is depositobank, zij moet een vrije goudmarkt onderhouden, en is kassierster der schatkist. Feitelijk verhoogt de uitgifte der bankbiljetten niet aanmerkelijk. De bank wint niet veel bij haar voorrecht om bankbiljetten uit te geven, daar er zooveel geld beschikbaar is in Engeland. Ze heeft doorgaans meer me- | |||||||||||
[pagina 1031]
| |||||||||||
taalmunt in kas dan bankbiljetten in omloop. Er wordt nochtans beweerd, dat de goudvoorraad in de Bank van Engeland grooter zou moeten zijn. Zij is de kassierster van de andere banken. In Engeland is dit met de centrale uitgiftebank meer het geval dan elders. Terecht wordt gezeid, dat de goudvoorraad in de Old Lady grootendeels gevormd is door de reserven der gewone banken. Want dit verschil bestaat er op dit gebied tusschen onzen en den Engelschen toestand: onze banken hebben doorgaans hun reserve in eigen kas; in Engeland niet: de banken hebben hun reserve in de Bank of England. Terwijl de Banque de France minder gemakkelijk haar discontotaks vermindert, wordt dit iichter gedaan door de Bank of England; de geldmarkt te Londen is gevoeliger dan die te Parijs, en het gebeurt dat de Fransche hoofdbank geld ontleent op de geldmarkt om het geld zeldzamer te maken, en aldus te voorkomen dat private banken de verhooging van haar discontotaks tegenwerken door hiin privaat disconto. | |||||||||||
NederlandIn de XVIIIe eeuw was Amsterdam de groote kapitaalmarkt van de wereld. Na Waterloo evenwel nam Londen die plaats in. In Amsterdam werden de koopwaren van een groot deel der wereld verhandeld. Tot aan het begin der XVIIe eeuw gebeurden alle koopmanschappen in geld; wissels, elders reeds veel gebruikt, waren hier om zoo te zeggen onbekend. Daaruit volgde dat toen, in Nederland, alle soort van muntspeciën in omloop was, wat noodzakelijk talrijke wisselaars meebracht, te meer daar men in de XVIe eeuw de munt in alle Europeesche landen vervalschte. In Nederland is bankconcentratie niet zooveel doorgedreven als in Frankrijk, ook niet als in Engeland. De Amsterdammer grootbanken kunnen niet gemakkelijk bijhuizen stichten, daar hun tarief niet lager is dan dit der plaatselijke banken, die, deze laatste, daarbij het voordeel hebben ter plaatse beter gekend te zijn, en dus meet aantrek te hebben. Doorgaans beschikken de Nederlandsche banken niet over een groot kapitaal. Aldus is verklaarbaar dat private banken blijven bestaan nevens naamlooze vennootschappen. | |||||||||||
[pagina 1032]
| |||||||||||
Vele Nederlandsche banken doen alle soort bankverrichtingen. Nochtans, men mag zeggen dat een zekere specialiseering wel voorkomt. Als eigenaardigheden, benevens de gewone banken, in het Nederlandsche bankwezen, laten wij eerst en vooral wijzen op de kassiers. Art. 74 van het Nederlandsch Wetboek van koophandel geeft de volgende bepaling van het kassiersbedrijf: ‘Kassiers zijn personen aan wie, tegen genot van zeker loon of provisie, gelden ter bewaring en uitbetaling worden toevertrouwd’. Feitelijk zijn de kassiers toch ook aan te zien als bankiers, want benevens hun hoofdbedrijf verrichten ze zekere kredietoperaties. De kassierskantoren houden van het hun toevertrouwde geld liggen wat zij denken noodig te hebben voor de betalingen van iederen dag. Het overige wordt belegd, zoodanig dat het terstond in geld kan omgezet. Deze bijzonderheid omtrent kassiers zij nog vermeld: te Rotterdam staan zij op vrij groote schaal voorschotten in blanco toe. Een tweede eigenaardigheid zijn de notarissen, die, evenals vele onzer notarissen, voornamelijk op het platteland, geld ontvangen, en een waren geldhandel drijven. De gewone banken, 't zij private, 't zij vennootschappen, doen soms, benevens bankoperaties, aan verzekering. Laten wij dan ook de kredietvereenigingen niet vergeten, die èn kassier zijn èn deposito's ontvangen, aan disconto en leeningen doen, en, in commissie, nogal veel zaken verrichten in waardepapieren. Een particulariteit van deze vereenigingen is, dat er naast aandeelhouders ook krediettrekkende leden zijn: zij brengen een deel van het kapitaal bijeen, zijn slechts verantwoordelijk tot hetgene ze betaalden, en ontvangen in blanco of tegen waarborg krediet, meestal tot het bedrag van hetgene zij stortten in het kapitaal. Naast de gewone banken bestaan in Nederland landbouwbanken. Doch hier moeten we tevens wijzen op vier andere soorten die er belangrijk zijn: de hypotheekbanken b.v., bekend in Rotterdam (deze banken steunen veel op het belang der schatting van het in onderpand gegeven goed); de hypotheekleeningen worden doorgaans toegestaan voor 10 jaar, en gewoonlijk is in de statuten bepaald dat de in omloop zijnde pandbrieven, de uitgegeven schuldbrieven, waarmee ze zich geld aanschaffen, het tienvoudig bedrag van het | |||||||||||
[pagina 1033]
| |||||||||||
maatschappelijk kapitaal niet mogen overtreffen; de koloniale banken: ware handelsbanken voor de Nederlandsche koloniën; ze doen ook den wisselhandel tusschen de koloniën en het moederland; de banken voor hypotheek op vaartuigen. Men heeft soms beweerd dat deze laatste banken slechten dienst bewezen met bij te dragen tot het bouwen van minderwaardige vaartuigen. Dit is volstrekt niet bewezen. Men kan zelfs het tegenovergestelde houden staan, en beweren dat ze er veeleer op letten dat men kloeke vaartuigen bouwt: ze houden soms toezicht over den bouw. Een vierde specialiteit van banken zijn deze, in den laatsten tijd tot stand gekomen met het doel belaste waarden te beleenen, b.v. een goed met vruchtgebruik bezwaard of een goed in onverdeeldheid. In het buitenland zelfs werden bijhuizen van zulke banken ingericht. Waar het gaat over banken in Nederland, is op te merken dat vele inrichtingen, alhoewel zij andere namen dragen, echte depositobanken zijn, en nog, dat het bij onze Noorderburen niet gebruikelijk is, wanneer men overvloedig geld heeft, het toe te vertrouwen aan banken: men plaatst het meestal op prolongatie, d.i. op onderpand van effecten, door bemiddeling van effectenmakelaars ter beurze, ofwel men belegt het in fondsen.
***
Thans enkele woorden over de Nederlandsche Bank, die in Nederland ongeveer doet wat bij ons in de bevoegdheid valt der Nationale Bank, waarmee ze trouwens veel gelijkenis heeft. Zij werd gesticht in 1814, doch het duurde tamelijk lang vooraleer zij ingeburgerd was. Zij werd slechts een nationale instelling na de vernieuwing van haar octrooi in 1863. Het hoofdkantoor is te Amsterdam; ze heeft een bijbank te Rotterdam; daarenhoven bestaan in verschillende voorname plaatsen agentschappen, in andere correspondentschappen, van eerste, tweede en derde klas. Een correspondentschap van derde klas is slechts belast met het innen van wissels. Elders kan men disconteeren, beleenen en biljetten inwisselen. Men disconteert wissels met twee handtteekens. Deze met drie worden tegen 1/2% lager aangenomen | |||||||||||
[pagina 1034]
| |||||||||||
dan ander handelspapier. Zoo is voor het disconteeren van promessen, die natuurlijk minder zekerheid bieden dan aanvaarde wissels, de discontotaks hooger.
Terwijl art. 9 der statuten reeds voorzag dat de bank zich belast met het kassierschap van de rijkspostspaarbank en van andere bij de wet of bij koninklijk besluit in het leven geroepen instellingen, alsmede met de bewaring van alle geldwaarden dier spaarbank en dier instellingen en van de door deze in pand genomen waarden. Door het feit dat zij over een belangrijken goudvoorraad beschikt, oefent de Nederlandsche Bank grooten invloed uit op den wisselkoers. Ook ter beurs leent zij geld, maar hier is rekening te houden met de andere groote geldschieters, zooals verzekerings- en spoorwegmaatschappijen, zeevaart- en tabaksplantagevereeni- | |||||||||||
[pagina 1035]
| |||||||||||
der, en met de centrale departementen van den Staat? Is hij niet van meening dat de twee nationale talen gelijkstaande in recht, ook in feite gelijk hoeven te zijn? Is het hem onbekend, dat in noordelijk België in de officiëele en vrije onderwijsinrichtingen het Vlaamsch als voertaal voor sommige vakken dient? dat ja aan de Katholieke Hoogeschool van Leuven reeds studenten al hun leergangen in het Vlaamsch kunnen volgen, en al hun examens in die taal afleggen? Waarlijk wanneer een hoogleeraar zoo moedwillig alombekende toestanden over het hoofd ziet, drijft hij simpel den spot met ons Vlaamsche volk, en mag hij, langs dien kant althans, de door hem gewenschte samenwerking niet verwachten. We noodigen prof. Gravis beleefd uit zijn besten bril op te zetten, en even een paar dagen in onze Humanioraklassen te staan; daar zal hij in alle opzichten meer leeren, dan wanneer hij te Luik met het vergrootglas de ondeugendste kopijen van een schriftelijke proef zit uit te pluizen!! ***
Ten derde schijnt Gravis, die maar altijd voortdraaft met bevestigingen zonder bewijzen, met persoonlijke opvattingen, waar toch zooveel anderen vóór hem b.v. de Commissie voor hervorming, de Congresleden te Bonne Espérance hun zienswijze uiteendeden, maar een flauw begrip te hebben van onze grondwettelijke vrijheden. Wij hebben altijd gedacht, dat het Staatsonderwijs, betaald met het geld van allen, ook van hen die er niet van willen, zich te gedragen had naar den wensch van allen, d.i. ten minste onzijdig te blijven, en de rechten van anderen, buitenstanders, te eerbiedigen. De wetgevers van 1830 hebben wel degelijk door art. 17 der Grondwet de vrijheid van onderwijs uitgeroepen. De vrije Belg zegt: ‘Ik sticht een school; ik geef daarin dit en dat vak gedurende zooveel uren volgens de methoden, die mij goed schijnen, en ik zal mijne leerlingen zóó bekwamen, dat zij elders, in 't vrije of in 't officieele onderwijs, de leergangen volgen kunnen, of dat zij, na de vrije hoogeschool verlaten te hebben,in staat zijn eervol hun ambt uit te oefenen.’ En de vrije Belgen sturen hun kinderen naar die vrije middelbare scholen, en die vrije scholen, door het geld van private personen gesticht en onderhouden, tellen thans 15483 leerlingen in de oude | |||||||||||
[pagina 1036]
| |||||||||||
banken, bij de Dresdner Bank, een volkstoeloop geweest om zijn geld terug te vragen, een run zooals men in de bankwereld zegt. Die bank, zooals haar naam het ten andere uitgeeft, is Saksisch, en men had voor het oogenblik weinig betrouwen in al het Saksische. Zij heeft echter alles terugbetaald, ja, meer terugbetaald dan moest: b.v. deposito's op drie maand keerde ze seffens uit. Ze deed groot, om vertrouwen in te boezemen. Men heeft de Duitsche banken ‘meiden voor alle werk’ genoemd, in tegenstelling met de Engelsche, wier bedrijvigheid scherp afgeteekend is. De Duitsche zijn gewoonlijk samen deposito- en nijverheidsbanken, m.a.w. in mindere of meerdere mate met nijverheidszaken bemoeid. Ze leenen aan de nijverheid, hetzij met dezer kapitaal te verhoogen, wanneer ze kans zien om de aandeelen aan goeden prijs te verkoopen, hetzij met schuldbrieven of obligatiën te maken. Voor de onderzoekscommissie van 1908 had de Duitsche Rijksbank de voornaamste Duitsche banken in vijf groepen ingedeeld:
De twee laatste groepen zijn van weinig belang. Benevens hetgene we reeds aanstipten over de bedrijvigheid der Duitsche banken is er nog op te merken, dat dikwijls de Duitsche nijveraars en handelaars met drie verschillende banken ineens in betrekking staan: a) eene waar ze geld beleggen, om het intrest te doen opbrengen; b) het Kassenverein (vereeniging van inkasseering), dus een kassier, en c) de Rijksbank, waar zij een open rekening hebben voor het Giroverkehr of de overbooking. Het feit dat er verscheidene banken zijn voor éénzelfde nijverheid, is ook uit te leggen doordat dikwijls verschillende nijverheidsinrichtingen bijeensloegen tot één enkele, doch niettemin de bankiers die elkeen vroeger had, behouden werden. In elk geval, het gebruik bestaat in Duitschland, dat zaken van eenig belang een loopende rekening hebben in twee verschillende banken. Dit is bij ons veel minder bekend. | |||||||||||
[pagina 1037]
| |||||||||||
Duitsche banken doen niet zooveel aan disconto als andere. Ze steken hun beschikbaar geld meer in zaken. Aanvaardingskrediet zooals in Engeland, alhoewel ook gangbaar, is minder bekend. Wat ook opmerkelijk is, de Duitsche grootbanken houden er een zekere specialisatie op na voor een of meer nijverheidstakken: zulke houdt zich vooral bezig met elektrische nijverheden en transatlantische zeevaartmaatschappijen; zulke andere met vervoer en mijnen; een derde met de weefnijverheid en de scheikundige nijvefheid; een vierde met maatschappijen voor machinebouw, enz. Ook in Duitschland is er bankconcentratie, doch de Berlijnsche banken zijn rechtstreeks in verband met de lokale: deze zijn in de groep eener Berlijnsche bank opgenomen en staan onder hare leiding. Wat beter is, net om reden dat de plaatselijke inrichtingen meer afrekenen kunnen met de plaatselijke toestanden. Ten andere, de filialen en agentschappen van groote banken te Parijs hebben veel minder initiatief en mogen veel minder op hun eigen doen dan de bijhuizen en agentschappen van de Duitsche banken. Voor Duitschland is het niettemin ook waar dat, wanneer plaatselijke kredietmaatschappijen een filiale geworden zijn van een grootbank, de kleine menschen er bij verloren: de grootbank ziet naar hen zooveel niet om, en heeft vooral op 't oog geld te winnen. Ook op gebied van leeningen door Duitsche steden heeft de bankconcentratie groote verandering gebracht. Van 1870 tot rond 1890 werden de leeningen gewoonlijk toegestaan door plaatselijke bankiers. Zeer dikwijls werden die dan niet gekwoteerd aan de beurs te Berlijn. Doch rond 1890 veranderde dit; toen kwamen de leeningen te Berlijn op de beurs, en begonnen de grootbanken zich ermee te moeien, hetzij afzonderlijk, hetzij samen. Ten laatste hebben de grootbanken of consortiums van grootbanken om zoo te zeggen heel en gansch de plaatselijke banken verdrongen. In Duitschland heeft men ook inniger verband tusschen bank en handel, omdat in den raad der groote banken handelaars zitting hebben en dat anderzijds bestuurders en beheerders van bankinstellingen in den raad van nijverheidsinrichtingen zitten. Aangaande deze betrekkingen zij dan ook opgemerkt dat er over 't algemeen, en voornamelijk in de Rijnstreek, veel blanco- | |||||||||||
[pagina 1038]
| |||||||||||
krediet toegestaan wordt, zonder andere waarborg voor de bank dan toelating van nazicht der boeken. In Duitschland leggen de banken tamelijk meer durf aan den dag dan elders. Ingericht als naamlooze vennootschappen staan ze burners steviger dan private bankiers. Dan moet er eveneens rekening mee gehouden, dat men er schier onbegrensd betrpuwen heeft in al wat Duitsch is, wat in andere landen nu juist ontbreekt: in Duitschland geldt het ‘niemand is sant in zijn land’ veel minder, of niet. De Fransche koopers aanvaarden gemakkelijk wissels; 't is een gebruik. In Duitschland, in de grootnijverheid eveneens, in den kleinhandel echter heeft men die gewoonte niet. Duitsche kredietbanken kennen het avaliseeren van wissels, bijzonder voor 't beheer van tolrechten en spoorwegen, om latere betaling van douanerechten en vrachten te verzekeren. Handelend over de banken in Engeland, zeiden we dat het gebruik der wisselaanvaardingen door banken die op zich laten trekken, daar nogal verspreid is. In Duitschland ook, alhoewel minder. Deze wissels noemt men, in tegenstelling met warenwissels, financiewissels: Finanz- Wechsel. Om thans op bankconcentratie terug te komen, die is in Duitschland in elk geval veel minder belangrijk dan b.v. in Frankrijk, waar men schat dat de drie grootste banken van de helft tot de twee derden van het beschikbare geld beheeren. We zeiden hiervóór eenige woorden van den Engelschen pond-sterling-wissel, feitelijk international bankpapier. Sommige Duitsche grootbanken hebben ernaar gestreefd om in den vreemde den markwissel, m.a.w. den wissel uitgedrukt in marken, te doen ingang vinden; zelfs zouden ze gewild hebben dat de markwissel over zee zoo goed gezien werd als de pondsterling-wissel. Uit- en invoerders werden geholpen: tijdens het onderweg zijn der uitgevoerde waren, wordt aan den uitvoerder van 40 to 75% der faktuur voorgeschoten, tegen verpanding der koopwaar. Aan den kooper opent de bank een krediet. De wissel van den verkooper wordt ook soms door de bank aanvaard, zoodanig dat hij aan kleinen prijs, tegen privaat disconto, gedisconteerd wordt. Wat den invoerder betreft, de bank krijgt de documenten en kan alzoo het krediet toestaan. | |||||||||||
[pagina 1039]
| |||||||||||
De uitzetting naar het buitenland, wordt als een der kenmerken van het Duitsche bankwezen aangezien. Het is hier de plaats om te wijzen op instellingen door openbare lichamen, b.v. gemeenten of provinciën, tot stand gebracht, op de vele inrichtingen voor plattelandsch grondkrediet, in Duitschland talrijker bestaande dan ergens anders, en op de vele kleine plaatselijke geldinrichtingen, meestal spaarkassen en leenkassen. Sommigen in Duitschland beweren dat de banken niet genoeg voor den landbouw gedaan hebben. Men mag niet vergeten dat de landbouw heel bijzondere behoeften heeft, waarin gewone banken niet kunnen voorzien, en dat er in Duitschland meer dan elders plaatselijke inrichtingen voor landbouwkrediet bestaan. Men sprak er vroeger veel over volksbanken (voornamelijk in Rijnland en in Westfalen heeten vele lokale banken volksbanken); nu zijn die uit de mode. Vele kleine plaatselijke banken hebben te groot willen doen, men mag zelfs zeggen dat sommige door grootheidswaanzin werden aangedaan.
***
Eenige woorden nog over de Reichsbank. Ze komt veel overeen met onze Nationale Bank. Op te merken is echter dat ze niet alleen staat om bankbiljetten uit te geven. De Rijksbank was geen gewone aandeelenmaatschappij, alhoewel er aandeelhouders waren die recht van meespreken hadden. Ze stond onder Staatsvoogdij: hare bedienden waren staatsambtenaren. Zij was een rechterlijk persoon, met den Rijkskanselier aan 't hoofd. Na den wereldoorlog 1914-1919 echter werd ze, op verzoek van de Ententelanden, herschapen tot een zelfstandige inrichting. De Duitsche regeering heeft niet het minste recht meer om zich met haar zaken te bemoeien. Haar zetel is in de hoofdstad, en buiten Berlijn bestaan er, evenals bij ons, agentschappen. Benevens uitgeven van bankbiljetten, disconteeren (de Reichsbank disconteert in verhouding meer dan de Barique de France), en andere verrichtingen in den aard van deze onzer Nationale Bank, is in de Duitsche Rijksbank van groot belang wat men daar noemt Giroverkehr. Giro wil eigenlijk zeggen: kring. Door Giroverkehr verstaat men betalingen door overschrijving op de rekening | |||||||||||
[pagina 1040]
| |||||||||||
van een anderen klant der bank: een persoon bezit in de bank een rekening, en zijn schuldenaars storten op het krediet daarvan. Die geplogenheid bestaat in alle banken, doch in de Reichsbank heeft ze een uitzonderlijke uitbreiding genomen. Gewone banken handelen, voor het verzenden van geld met hunne filialen, wel rechtstreeks, doch zijzelf maken ook veel gebruik van het Giroverkehr der Rijksbank. Dit is een kostelooze dienst. We zeiden dat de Rijksbank niet alleen is, in het uitgeven van biljetten. Nog enkele landbanken bezitten dit voorrecht, zoo de Beiersche Notenbank te München, de voornaamste onder hen.
E. VLIEBERGH. |
|