Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922
(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1004]
| |
Over priester-dichtersGa naar voetnoot(1)Eene origineele gedachte, eene gelukkige gedachte mag het heeten onze dichtende priesters te zamen in één bundel te hebben gebracht. Zouden zij niet het puik der schoonheidbezingers moeten heeten, wier hart zuiver werd bewaard en tot spiegel mag dienen om de Opperste Waarheid en Schoonheid te weerkaatsen? Op het stuk van mystiek is er al niet naar veel hoogers te wijzen dan naar Gezelle's zoet-gevooisde poëzie. Nu Gezelle zelf mocht in onderhavig werk niet verschijnen, daar het gewijd wordt enkel aan levende schrijvers. Toch is zijn naam er niet afwezig, en voorzeker niet zijn geest. Zijn naam - immers op neef Caesar ging de adem over van den grooten oom, alhoewel ik voor mij dien bij voorkeur in de prozawerken van den jongen priester geniet; als daar is dat heerlijke ‘Dood van Ieperen!’ En wat den geest betreft, kan Aloïs Walgrave niet als een soort poëtischen zoon van den grooten Westvlaamschen dichter geboekt worden, hij die met echt kinderlijke piëteit de minste aanduiding, het geringste woord, den meest verholen zin van. Gezelle opspeurt en verklaart? Maar niet op die beide namen opent het boek. Wei op dien van den veteraan, den Nestor in Gezelle-bewondering, in Gezelle-vereering: Hugo Verriest. Met zijn prachtig stuk over de Zee vangt het werk aan - en lokt dus onmiddellijk. En eens toch was het anders, als de waatren,
De groote wateren der zee door spoelden...
Hoe wijdsch-grootsch rollen, als baren, die verzen! Hugo Verriest heeft weinig dichtstukken gegeven. Al zooveel proza ook niet. Eerder keurig dan machtig is hij. Doch wat uit zijne hand komt is ook van 't hoogste allooi. En zoo zijn ‘De Zee’ en ‘Avondstilte’ van 't heerlijkste dat de Vlaamsche poëzie ons biedt. Joris Eeckhout heeft in zijne verzameling de chronologische orde gevolgd. Misschien was dat het doelmatigste. Maar ik moet bekennen dat ik liefst die priester-dichters groepeer volgens de streek. En zooals de tijdschikking meebracht dat Westvlaanderen vooraankwam, vind ik dat dit juist gepast was. - Is Westvlaanderen niet het hart van 't Vlaamsche land? Nevens Hugo Verriest komen dan te staan - om bij de grootste te blijven - Delfien Van Haute en Cyriel Verschaeve, allebei van Ardoye, maar zoo verschillend! Van Haute is de echte Westvlaamsche dichter in den trant, in de taal van Gezelle. Mag Verschaeve heel en al in de Westvlaamsche school thuis gebracht worden? Wat zijn inborst, zijn gemoed aangaat, misschien wel, maar zijne litteratuur maakt hem toch meer tot wereldburger. De geslotenheid van het Westvlaamsche ge- | |
[pagina 1005]
| |
moed heeft hij wel, maar niet de beperktheid van geestesgezichteinder; en dat geeft aan zijne poëzie - ook aan zijne taal? - een heel anderen stempel. Tusschen Westvlaanderen en Limburg loopen geestelijke verbindingsdraden, zeggen de Limburgers graag. Dat is zoo ook, en moet ik bekennen dat na de Westvlamingen de Limburgers mij nauwst aan 't hart liggen? A1 ware 't maar ter wille van mijn vriend Cuppens. Maar hier mag geen partijdigheid spreken. Dat hoeft ook niet om geerne zijn ‘Violetten’, zijn ‘Weg door de heide’ stil voor zich zelve te neuriën, te genieten. Om spijt te voelen dat zijn ongeneesbare... vadsigheid (!) ons van zoo menige perel berooft. - Van het Limburgsche driemanschap is, ongelukkig, Lenaerts door de dood weggevallen. Maar pastoor Aerts, al dicht hij niet, vult de gaping in wanneer hij geestdriftig de ronde doet met zijn Van-Eyck-betoog. - En Hilarion Thans? De fijne dichter, heel en al in Limburgschen trant. De diep-gaande mystieker, de vrome monnik en echte Franciscuszoon. Men leze enkel zijn ‘Verplegersgebed’. Geen dichterlijke bespiegeling was dat, maar werkende daad, in de vernederingen van Cabour. Maar was het lichaam uitgeput, de ziel sprang veerkrachtig op en gaf die zoete ‘Maria-gedichten’, die wij proeven en smaken mochten in ons Panne-villa, die een dropje poëzie kwamen mengen bij de wrangheid van het oorlogsgedoe... Heb ik voor Brabanders en Antwerpenaars niets over? En waar zou Jan Hammenecker dan blijven met zijn zeediepen blik, met den zienersblik in de diepten van mystiek en Godsheiligheid? En Reypens? En Fleerackers? En De Voght? En de verzamelaar zelf van dezen bundel die op zoo origineele wijze den bloei van poëzie en leven laat opduiken die in stille priesterharten schuilt?
M.E. BELPAIRE. |
|