Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922
(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 896]
| |
Moderne kunstrichtingen in de muziekEr wordt wel eens beweerd dat onze moderne kunstenaars zoodanig individualist zijn dat het een dwaasheid ware een synthesis te beproeven. En voorzeker, tegenwoordig, zoo ooit, hebben al die opschriftjes en etiketjes: ‘klassiek, romantiek, modern, symbolist, impressionist, kubist,’ en wat weet ik meer, slechts een heel relatieve waarde. Toch kan het niet ontkend worden dat zelfs de grootste individualisten noodzakelijk den invloed van hun midden ondergaan, dat ze onweerstaanbaar meegesleept worden in een der gedachtenstroomingen die voortdurend door de samenleving varen. Al ware 't dan minstens onverstandig staande te houden dat ieder kunstenaar die impressionist wordt ‘genoemd’, heel en al, of ook zelfs maar in hoofdzaken den echten grond dier kunstrichtingen kent of vermoedt, toch hoeft het niet bewezen dat er wezenlijk ééne theorie bestaat, die het impressionisme en het symbolisme kan genoemd worden. Dit alles enkel om er de aandacht op te vestigen dat het in deze studie niet gaat over een of ander kunstenaar, die zoogezegd-impressionist is of symbolist, maar wel over die kunstrichtingen in 't algemeen. Natuurlijk, konden we alle artisten rangschikken in starre, onbeweeglijke kategorieën, 't ware ongemeen gemakkelijk en aangenaam voor onzen classificatiegeest. Maar zoo gaat het nu Goddank eenmaal niet; en die haast oneindige verscheidenheid der menschelijke natuur, der aardsche kunst is nog een gelijkenis te meer met de eeuwig-verscheidene, de onuitputtelijke Schoonheid van God. Lijk de Schoonheid één is in God, zoo zou de Kunst ook één moeten zijn. Maar wij, menschkens, we hebben een ziel die rechtop zou gaan naar de Waarheid, de Schoonheid, lag ze niet vastgekluisterd in een lichaam... Door dat lichaam zijn we zoo veranderlijk, zoo wispelturig, dat we vandaag bespotten wat ons gisteren in vervoering bracht. Heel de kwestie ligt daar: de ziel en het lichaam: ben ik enkel stof? of is 't maar de ziel die telt? of kan ik misschien beide vereenigen? en hoe? Dàt is natuurlijk het uitgangspunt van den godsdienst; 't | |
[pagina 897]
| |
is de grondslag van alle politieke strekkingen; maar tevens ook het vraagpunt dat aan den grond ligt van alle mogelijke kunsttheorieën. Daar zijn er die in de stof den uitleg zien van al wat bestaat: materialisten die de stof huldigen ook in de kunst. Anderen meenen dat de ziel alleen in aanmerking mag komen. Moeten hier de kubisten niet bij gerangschikt? En heeft ook Servaes in zijn kruisweg niet, om zoo te zeggen het misprijzen van de stof? is bij hem de gedachte ook niet alles?Ga naar voetnoot(1) Anderen nog hebben de juiste synthesis weten te maken en evenals in de wijsbegeerte zijn 't ook in de kunst de grootsten: voor hen is de mensch geen engel, maar wordt ook niet verlaagd tot een louter dier. Waar nu de moderne muziekrichtingen gerangschikt? ***
Dat sommigen heel het vraagstuk der moderne muziek geplaatst hebben in het al of niet nakomen der... traditioneele harmonieregels, dunkt me wel verkeerd. Waarom toch gaan beweren dat de regels der muziekale compositie definitief en onbeweegbaar zijn vastgesteld? Is dan heel de muziekgeschiedenis niet een bewijs van een voortdurend evolueeren? Het heeft toch nogal wat moeite gekost om van de eenvoudige-homophone zangen der Grieken te geraken tot de kolossaal ingewikkelde gewrochten van onze dagen. (Denk maar even aan Gustav Mahler en Richard Straus). Ons gehoor heeft zich op muziekaal gebied al aan heel wat andere nieuwigheden aangepast dan die waar heden ten dage soms zoo'n kabaal wordt over gemaakt; b.v. de overgang van de monodie tot de eerste kwinten kwarttoonafstanden, het geleidelijk aanvaarden van sixt- en tertsintervallen, van seconde- en septiemakkoorden de eerste sterke ‘dissonanten’Ga naar voetnoot(2). We kunnen er | |
[pagina 898]
| |
eigenlijk maar moeilijk over oordelen wat een indruk dit alles maakte bij een eerste verschijnen, wij die aan al die akkoorden gewoon zijn. Zoolang niet met mathematische nauwkeurigheid wordt uitgemaakt welke middelen kunnen aangewend om te behagen en te roeren, mag een nieuwigheid niet zoo licht verworpen of steunt men alzeker niet op vaste beginselen om haar ongeschikt te mogen heeten. Het ligt voor 't oogenblik in mijn bedoeling niet meer bizonder de moderne techniek te bespreken, hoewel daar voor musici een heel interessant exploratieveld ligt. De groote vraag is wat de modernen voorhebben in hun kunstopvattingen, met hun impressionisme, hun symbolisme, om voornamelijk die twee te bespreken.
***
En eerst het impressionisme. Vroeger werd altijd gezegd dat echte muziek de spontane uitdnukking moest zijn van geest en gemoed. Daarnaast bestond nog wel een minderwaardige muziek, de beschrijvende; maar andere kunst kon er niet zijn: of ik spreek mijn gevoelen uit of ik schets wat buiten mij staat. De impressionistische school echter beweert: ‘Nous ne voulons retourner au romantisme, nous ne voulons pas recommencer le journal ou la confession de notre vie’, en van den anderen kant houden ze toch staande de dingen zelf, de natuur in haar objectiviteit niet te willen uitdrukken. Maar wat blijft er nog over? Kunst was toch nog altijd ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’. Over Moussorgsky, leider van het russisch impressionisme, zegt een fransch criticusGa naar voetnoot(3) - ik vertaal letterlijk -: Moussorgsky is een impressionist, hij | |
[pagina 899]
| |
schetst rechtstreeks het leven lijk zijn fijn gevoel het hem op ieder oogenblik openbaart... Weinig herhalingen, variaties, ontwikkeling, want het leven herhaalt of ontwikkelt niet, 't is altijd verschillend’. Die vage tekst kan natuurlijk op heel wat verschillende manieren geïnterpreteerd worden; wat verstaat schrijver door het leven? wat door die revelatie van het leven aan zijn fijn gevoel? Over Debussy echter schrijft Landormy,Ga naar voetnoot(4) heel enthousiast voor de nieuwe richting (hij schijnt ten andere wel persoonlijk met den meester en den kring van Mallarmé, Verlaine, Vielé-Griffin, Kahn, enz., in betrekking te staan) volgende beoordeeling, die heel wat klaarder en uitdrukkelijker is dan de voorgaande en, naar mijn meening, de diepste reden, den echt-philosophischen grond dier kunstomwenteling blootlegt: ‘Il (Debussy) n'a aucune prétention à exprimer les choses mêmes, la nature dans son objectivité, mais seulement le reflet de l'objet dans sa conscience individuelle. Il refuse d'être dupe de l'illusion sans cesse reconstruite par notre esprit d'un monde solide et extérieur à nous, dont nous aurions l'intuition immédiate. Il sait que nous ne touchons ainsi du doigt que nos préjugés sur la réalité, non la réalité même. Ses sensations au moins ne le trompent pas, et elles seules l'intéressent: il nous les livrera; ses sensations autant que possible, plutôt encore que ses sentiments, élaborations secondaires de la vie consciente, constructions équivoques dont il vaut mieux douter. Cependant la sensation elle-même a parfois un retentissement subit dans l'être tout entier dont elle ébranle les plus profondes assises: c'est l'émotion, dont la spontanéité ne ment pas non plus, et qui sera l'une des sources les plus abondantes de l'inspiration de M. Debussy. Retrouver la naïveté de notre façon primitive et originale de sentir, sous l'encombrement des interprétations du sens commun, voilà quelle tâche infiniment délicate cet artiste subtil se prescrit, et l'on ne peut manquer d'être frappé par l'analogie d'une telle conception non seulement avec les tendances fondamentales de la poésie impressioniste, mais encore avec les idées les plus caractéristiques de la philosophie de M. Bergson’. | |
[pagina 900]
| |
Die bladzijde is wel 't citeeren waard, dunkt me, omdat ze ons een ondergrond aantoont dien we wellicht niet zouden vermoed hebben. Laten we dien tekst van wat naderbij bekijken; en daar schrijver zich toch op Bergson beroept, zal het wel niet zonder nut en belang zijn eenige verklaring van zijn beweren trachten te vinden in de werken van dien wijsgeer. Van den eersten zin af staat schrijver op 't terrein van de kennis, de kennis der buitenwereld. De reden is klaar: hoewel, zooals ik reeds zegde, de impressionisten volstrekt vijandig staan tegenover het romantische ‘dagboek-schrijven of levensbiecht-houden’, toch moesten ze noodzakelijkerwijze zich zelven uitspreken op gevaar af van zooniet buiten alle kunst komen te staan. Ze hebben gezocht en vonden wat anders uit te drukken dan gevoelens en gedachten. Alle uitspraak immers van eigen persoonlijkheid veronderstelt een kennis. Welnu het is onbetwijfelbaar zeker dat we ons zelven slechts kennen van zoohaast we een indruk van buiten ondergaan en dit om de eenvoudige reden dat we, om onze stoffelijkheid van een rechtstreeksche intuitie verstoken blijven. In aanraking treden met de buitenwereld is dus de ‘conditio sine qua non’ van een zelf-eigen bewust-worden. Welnu om ons eigen en tevens ook de dingen te kennen met de hoogst-mogelijke waarheid en juistheid zouden we het eerste oogenblik van beider-in-contact-komen moeten vatten. Bij Bergson heet dat: ‘Nous percevons la durée vécue (anders gezegd het leven, het diepe wezen der dingen) en nous-mêmes comme un courant profond que nous pressentons aussi dans les choses qui nous entourent, au sein du devenir où nous communions avec elles’. Dat oogenblik, zeggen de modernen, hebben we in de sensatie; daar vatten wij ‘la profonde affinité entre les choses et nous’. U ziet het, beider formuuls hebben heel wat gelijkenis op mekaar... doch 't blijft daar ook bij! Vandaar als ik schrijver goed versta, moet de moderne kunst vooral waarde hechten aan de sensatie. Onze geest misleidt ons, omdat hij ons niet de werkelijkheid zelf overlevert, maar slechts onze vooroordeelen over die werkelijkheid. - Hier wordt het heel en al duidelijk dat indien onze modernen werkelijk meenen Bergson's philosophie te interpreteeren op ktunstterrein, ze toch dit systeem (voor zoover 't een systeem kan genoemd worden) danig verkeerd begrijpen. In alle geval | |
[pagina 901]
| |
de oorsprong van deze gevolgtrekking is heel gemakkelijk om vinden. Onze concepten geven ons immers slechts een onvolledig gedacht van de werkelijkheid en dit eerst en vooral omdat we abstraheeren van het leven en ons de buitenwereld tot onbeweeglijke voorwerpen maken; omdat we die voorwerpen wegtrekken uit ruimte en tijd, en ze afzonderen van het omliggende. Dit heeft Bergson heel mooi uitgedrukt: ‘C'est au dessous de ces cristaux découpés et de ces congélations superficielles (hij beduidt de concepten) une continuité d'écoulement comparable à rien de ce que j'ai vu s'écouler. C'est une succession d'états, mais dont chacun contient les précédents et annonce ce qui suit. A vrai dire ils ne constituent des états multiples que lorsque je les ai dépassés et que je me retourne en arrière pour en observer les traces’.Ga naar voetnoot(5). En elders: ‘Les concepts sont des stations dont nous jalonnons le trajet du devenir’Ga naar voetnoot(6). Onze modernen hebben dan doorgedacht: in de sensatie hebben we heel wat abstractie minder en raken we dus de dingen in hun echte werkelijkheid aan. Het gevoelen ook veronderstelt reeds een verstandelijke tusschenkomst; van de dingen zelf leert het ons ten andere niets kennen; het is weer een terug denken, een ‘reflexio’, een reactie op de sensatie, ‘une élaboration secondaire de la vie consciente’. Natuurlijk ligt de sensatie enz.... daarentegen in het onbewuste leven; en daar is juist de moeilijkheid, laten we maar aanstonds zeggen de onmogelijkheid deze theorie door te drijven... vat het onbewuste maar zonder het bewust te maken. Die zuivere sensatie wordt bewust of wordt het niet: wordt ze't niet, druk ze dan maar uit! ge weet maar niet eens dat ze bestaat! - wordt ze bewust zoo hebt ge door 't feit zelf én gedacht én gevoel! dan is een pure sensatie ver te zoeken! - Dat hebben ze natuurlijk wel ingezien en daarom stellen de kunstenaars dit ook maar als een term, die slechts kan benaderd worden: in de uitdrukking noodzakelijk slechts van heel verre benaderd, maar die ook zelfs reeds heel moeizaam wordt achterhaald. Interpreteeren ze zoo den bekenden tekst niet van ‘L'Evolution créatrice’: ‘Il faut que par une contraction violente de notre personnalité sur | |
[pagina 902]
| |
elle-même, nous ramassions notre passé qui se dérobe, pour le pousser compact et indivisé, dans un présent que l'esprit créera en s'y introduisant. - Bien rares sont (ces) moments...’Ga naar voetnoot(7). Zoo spreekt Bergson; doch let wel op: we staan hier eigenlijk - wat ook woorden en formuuls zouden schijnen te bewijzen - we staan voor twee totaal verschillende geestesrichtingen, die zelfs in geen enkel detail kunnen vergeleken worden, aangezien ze zich op twee verschillende plans bevinden. Als Bergson in dit laatste citaat de intuitie beschrijft, dan is dit voor hem wel degelijk een reflexe kenakte van den geest; terwijl de impressionisten, nemen ze dien zin over, hem totaal in 't zinnelijke verplaatsen. Bij Bergson gaat het er om: of er buiten en boven de zinnelijke intuitie, nog een intuitie bestaat, ‘non pas précisément rationelle ou intelligible, mais bien supra-intellectuelle; une prise de possession de l'esprit par lui-même... et non plus seulement, comme Kant l'avait cru, une connaissance extérieure phénoménale’.Ga naar voetnoot(8). Bij de impressionisten integendeel is 't enkel te doen om 't achterhalen en 't vatten van die puur-sensitieve gewaarwordingen. Bergson wil de éénheid, het noumeen; het impressionisme zoekt de veelheid, het phenomeen. De groote fout ligt hierin dat het impressionisme, in tegenstelling met Bergson, tegenover het verstand een sceptische houding aanneemt. Voor Bergson is het verstand eerst en vooral zooals hij zegt ‘une faculté d'action’. En daarom is het wel onjuist te beweren dat de dingen heelemaal zijn lijk wij ze denken, maar het ware even valsch staande te houden dat we daarom niets van de dingen kennen; heel Bergson's theorie bewijst juist het tegenovergesteldeGa naar voetnoot(9). Als dan onze criticus zegt: ‘Nous refusons d'être dupe de l'illusion sans cesse reconstruite par notre esprit d'un monde solide et extérieur à nous dont nous aurions l'intuition immédiate,...’ dan kunnen wij antwoorden: wij ook willen dat niet; we wisten sinds lang dat we geen rechtstreeksche intuitie hebben; we wisten | |
[pagina 903]
| |
sinds lang dat de concepten van onze zwakke, aan de stof-verbonden geesten zoo arm, zoo bloed- en levensarm, zoo koud en star zijn naast al het gaan en keeren, streven en zich ontplooien van al wat bestaat buiten den Eénen Onveranderlijken... Maar hoe arm en petieterig ons verstandje dan ook moge schijnen, beschouwd naast de pracht van een waar ‘van-binnen-in’ kennen, naast de intuitie, toch zijn we er te recht nog veel te fier op en God veel te dankbaar, om te besluiten: ‘nos sensations au moins ne nous trompent pas...’ - Als dan toch de sensaties, de zinnen ons een juister denkbeeld geven van de werkelijkheid, en als de geest eer mistrouwd moet worden, dan loopen we totaal terecht in 't grofste materialisme, dan ligt immers de hoogste kennis in de brutaal-materieele aanraking; dan is de beste, de meest consequente daad- en levensrichting het blinde handelen of het dwaas vrijlaten van natuur en instinct; dan kan de ziel wel evengoed genegeerd! Wat schrijver zegt van de emotie ligt heel en al in dezelfde gedachtenrichting. Iedere sensatie immers heeft een weerschok door heel het wezen, die reactie is onberedeneerd-spontaan; we zijn er evenwel zoodanig aan gewoon geworden dat ze slechts nu en dan hevig genoeg is om onze aandacht te trekken. Die emotie is niet anders dan de vereeniging van alle physiologische reacties die op de sensatie volgen en van den onmiddellijken weerschok in 't affectieve. We staan hier dus noch heel en al op een terrein dat de specifiek-menschelijke werking, de werking van de ziel voorafgaat. Het kan, mijns inziens, niet meer betwist worden dat in impressionistische richting wel mooie dingen werden geschreven, dat er zelfs kunst werd voortgebracht. Immers, het er niet rechtstreeks op aanleggen gevoelens uit te drukken, zelfs de sensatie boven het gevoel verkiezen, wil volstrekt niet zeggen dat de moderne muziek geen gevoelens meer zal opwekken; het noodzakelijk verband tuschen sensatie en gevoel zou bij den toehoorder nog een gevoel doen ontstaan, zelfs al ware 't den artist mogelijk enkel de sensatie weer te geven. Doch ik meen dat het niet betwijfeld kan worden dat zulk een muziek wel nooit die volheid van indruk, van gevoel zal doen ontstaan welke we van de groote kunstwerken verwachten, en dat ze slechts ‘per accidens’ tot het hart doordringt, ze is er immers enkel op gericht tot de zinnen te spreken... alsof de mensch enkel zintuig was en li- | |
[pagina 904]
| |
chaam; en de ziel van geene waarde, of haar bestaan maar als een hersenschim moest beschouwd! Daarom verdient die moderne kunstrichting ten volle de misschien ietwat sterk-geformuleerde, maar toch diep-gegronde veroordeeling van menig criticus,Ga naar voetnoot(10) die ten slotte hier op neerkomt: ‘Ce que Claude Debussy et Ravel cherchent à établir, c'est l'autonomie des sens à l'exclusion du sentiment, c'est la suprématie de la sensation sur l'équilibre qui chez les êtres doués est seul appelé à produire l'oeuvre d'art’. Baumann is nog heviger: ‘Il serait naïf de chercher en ces aberrations décadentes la promesse d'un art vivace. Elles achèvent simplement une période putride de la sentimentalité’Ga naar voetnoot(11). Ja, als dàt impressionisme de eenig-mogelijke, of de normale kunstvorm is in de 20e eeuw, dan wil ik gerust heel die 20e eeuw door, voor een abnormaal wezen doorgaan. Want dat impressionisme, lijk het voorzeker door velen beoefend wordt, noem ik een verderfelijke richting, een dwaasheid, of liever, - en 't is maar te spijtiger - een ziekelijkheid van onze moderne samenleving.
***
Wat de meer symbolistisch-getinte openbaringen der nieuwere kunst aangaat zegt een vurig verdediger: ‘La musique est l'art symboliste par excellence, puisqu'elle ne représente les mouvements, les formes, et les couleurs que par le moyen des sons, c'est à dire de sensations auxquelles on ne peut attacher aucune signification conventionelle, et qui n'ayant pas de rapport direct aux objets, suggèrent tout sans rien montrer’Ga naar voetnoot(12). Nog een tekst die niet van te korf bij mag bekeken worden. Wat schrijver door symbolisme verstaat, dunkt me klaar. Het is er voornamelijk om te doen, dat het gedacht van den kunstenaar niet brutaal rechtstreeks worde uitgedrukt. Dit is ten andere altijd de beteekenis en de waarde van een symbool geweest; in dien zin zouden alle dichters symbolisten zijn. Heeft er ten andere ooit een richting bestaan die heel en al verkeerd was? en | |
[pagina 905]
| |
ligt de fout niet eer hieraan: dat een bijkomstigheid stilaan als hoofdzaak wordt beschouwd? De vraag is dus: welke waarde heeft een systematisch algemeen-doorgedreven symbolen-gebruik op 't terrein der muziek? - Schrijver beweert dat de muziek de echt-symbolische kunst is; wat hij meent te staven. Zeker de muziek geeft de beweging, het leven der dingen heel wat juister weer dan een schilderij of een beeld, dan een letterkundig stuk zelfs, waar de woorden toch de dingen weer vastleggen in de vormen van het concept. Geeft Bergson zelf den muziekalen zin niet aan als voorbeeld om de ‘durée vécue’ beter te doen verstaan? - Daar komen we aanstonds op terug. - Maar de kleuren en vormen: of die er bij winnen door klanken vertolkt te worden? En eerst en vooral de kleuren. Over ‘Gefühlsassociationen’ werd in Duitschland, Engeland en Frankrijk reeds meer dan eene studie aangevat. Heel wat medici en psychologen hebben feiten van ‘synesthésie’ geconstateerd; een reeks hypothesen werd er op gewaagd, zonder evenwel tot een definitieven, ja zelfs tot een voldoenden uitslag te leiden. Het schijnt evenwel duidelijk dat we te doen hebben met feiten van individueele psychologie, waar dus onmogelijk een muziekaal systeem kan op gebouwd wordenGa naar voetnoot(13). Dat de verschillige klinkers en medeklinkers voor sommigen een kleur hebben, kan wel niet genegeerd; maar dat die kleur dikwijls, zelfs gewoonlijk van den eenen persoon tot den anderen verschilt is even zeker. - Proefnemingen op eenige poëzie- en muziekliefhebbers gedaan, toonden me dit allerklaarst aan en toch zijn er maar zes klinkers; begin dan toch eens met de klanken, toonen en halve toonen, met al de toonaarden, de akkoorden! Een zelfde klank brengt natuurlijk op het orgaan van een normaal mensch den zelfden physischen indruk teweeg; doch die indruk is puur materieel en dus onbepaald; het preciseeren komt echter voor de klanken niet van een conventie, en heeft dus geene oorzaak buiten het individu zelf: buiten zijn bewuste en onbewuste | |
[pagina 906]
| |
reactie op de klankperceptie. Het eerste uitwerksel der muziek is dus puur physiologisch en bestaat in zenuw- en spierreacties: daaraan beantwoordt een verandering in den algemeenen affectieven toestand: een vaag, onbepaald gevoelen, dat ofwel niet verder gepreciseerd wordt, ofwel, reeksen bepaalde voorstellingen zal doen ontstaan, wier aard afhankelijk is én van het temperament én van het verleden van den toehoorder. De muziek draagt dus in haren oorsprong geen echt-symbolisch karakter; ze heeft dit enkel in bizondere gevallen, door een gewild of niet gewild associeeren van klank of akkoord met een of ander beeld. Doch daar er noch muziekaal alphabet, noch muziekaal lexicon bestaan, door een algemeene, vaste overeenkomst bekrachtigd, zoo heeft muziek zelfs geen echt-symbolistische waarde; nog veel minder is 't een echte taal. Moet dan de vraag gesteld of muziek kan beschrijven? In letterlijken zin is beschrijven: een geheel beeldend weergeven door zijn bizonderheden. Welnu: 't stoffelijke kan slechts uitgebeeld met vormen, beelden uit de natuur, of conventioneele begripsvormenGa naar voetnoot(14). Doch zuivere muziek gebruikt enkel zuiver-muzikale bestanddeelen en heeft ook niets noodig wat buiten haar zelven ligt om ten volle genoten te worden. In de woordtoonkunst onder al hare vormen, waar de muziek volgens de normale begrippen zoo dicht mogelijk bij de woorden dient aan te sluiten, kunt u natuurlijk effecten teweeg brengen, die beschrijvend kunnen genoemd worden, niet om de muziek op zichzelf genomen, doch om den tekst en het intiem samengaan van woord en muziek. Het blijft hier natuurlijk buiten kwestie of een musicus geluiden uit de buitenwereld kan in muziek weergeven; dat noemt Van der Mueren terecht: ‘een verstoffelijking van den klank’Ga naar voetnoot(15). Zulks kan wel een mooie virtuositeit worden, maar houdt op echte muziek, echte kunst te zijn. Beschouwen we nu de zaken van het standpunt uit der verstaanbaarheid, dan komen we tot de conclusie, dat zuivere muziek, was ze er waarlijk op aangelegd in ons heel en al denzelfden toestand te verwekken als de artist ondervond die ze schreef, altijd van een heel gedetailleerd commentaar en levensgeschiedenis van den | |
[pagina 907]
| |
componist zou moeten vergezeld gaan, juist om het vage en niet-conventioneele van de klanken, en 't overgroote aandeel subjectiviteit dat het smaken en beoordeelen van muziek noodzakelijk veronderstelt. Voor de woordtoonkunst zijn we min vrij, omdat de woorden een vaste beteekenis hebben en de muziek die beteekenis en 't bijgaande gevoel moet steunen en verklaren: hier kan dus de muziek een gedacht uitdrukken, of liever, niet uitdrukken, maar slechts den zin der woorden versterken door de klankeffecten. - Zuivere muziek heeft met het gedacht geen ander verband, dan 't geen het uitgedrukt gevoel er mee heeft: en dat gevoel, misschien wordt het bij 't hooren der muziek wel gevat, misschien ook en met even veel mogelijkheid vindt de toehoorder er ee ngevoel in, zóó verschillend van schakeering, dat 't haast niet meer hetzelfde kan genoemd worden. Hier moet natuurlijk niet uit het oog verloren dat een titel op een muziekstuk reeds een heele aanduiding is, zoo hij tenminste goed gekozen werd. Zoo kan de muziek ten hoogste een zekere illusie geven van de werkelijkheid.Ga naar voetnoot(16). Als dan schrijver zegt: ‘La musique est l'art symboliste par excellence, puisqu'elle ne représente les mouvements, les couleurs et les formes que par le moyen des sons, c'est à dire, de sensations auxquelles on ne peut attacher aucune signification conventionelle, et qui, n'ayant pas de rapport direct aux objets, suggèrent tout sans rien montrer’, zou ik hem wel moeten toevoegen: als we dan maar iets te zien krijgen!... tenzij schrijver misschien de voorzorg hadde genomen hem door Vincent d'Indy aangeraden: ‘l'adjonction d'un cinématographe qui aurait l'avantage d'expliquer les diverses phases du morceau et de présenter un agréable tremblot- | |
[pagina 908]
| |
tement qui s'harmoniserait à merveille avec les petits chichis orchestraux et autres titillations auriculaires constituant d'ordinaire le seul mérite de ces compositions.’Ga naar voetnoot(17). Zoo hebben we de twee klokken gehoord! Het is zeker dat de muziek ons veel gemakkelijker de beweging, het leven der dingen - dat Bergson ons zoo mooi voorstelt: ‘le progres du passé qui ronge l'avenir et qui gonfle en avançant’...Ga naar voetnoot(18). ‘une continuité d'écoulement - semblable à rien de ce que j'ai vu s'éecouler’...Ga naar voetnoot(19) - het is zeker zeg ik dat de muziek ons dit alles heel wat beter kan doen meevoelen dan andere kunsten, dan poezie zelfs, vermits toch woorden en concepten ons de dingen verstijven... En muziek is al beweging en wording, vloeiend tusschen de noten en akkoorden heen, langs stijgingen en dalingen, door alle nuancen en ontwikkelingen... en wat meer is, de muziek, meer rechtstreeks en vollediger dan welk andere kunst ook werkt in ons uit, realiseert in ons wat ze uitdrukt. Dat kan de muziek en in dat symbolisme is ze rijk en machtig. Doch in dit punt reeds, en buiten dien kring nog veel meer, ligt haar groote rijkdom of zoo u verkiest haar groote armoe, in 't vage en onbepaalde der klanken die en schrijver én toehoorder zoo licht naar begeeren kan opvatten.
***
Het impressionisms moet zooals we hooger zagen, verworpen worden ook in de muziek, evenals in de letterkunde en de schilderkunst, omdat het op valsche begrippen steunt. Inzoover het symbolisme uit dezelfde bron voortvloeit is het natuurlijk ook te veroordeelen, zelfs al bracht het dan waarlijk kunst voort. Ter verdediging evenwel van deze richtingen zou kunnen ingebracht dat zoo een componist de dingen objectief uitdrukt die op hem indruk maakten en niet zijn indrukken zelf, ieder van ons bij 't aanhooren van zijn muziek door sensaties en zenuwtrillingen, lijk de dichter zelf er ondervond, in dezelfde of tenminste in soortgelijke gevoelens zal komen, zoo min of meer lijk in de schilderkunst. Na al wat we reeds zegden ligt het antwoord bij de | |
[pagina 909]
| |
hand. Die componist kan onmogelijk de dingen anders uitdrukken dan in zoover ze reeds indruk maakten op verstand en gevoelen. We kennen de buitenwereld slechts in zoover wij door de dingen beïnvloed worden. Welnu - hier wilde ik juist toe komen - ja, leven en bewegen is in al die wezens het diepste der werkelijkheid, het is de werkelijkheid zelf. Maar als de artiest dan toch zoo diep in den aard der dingen is doorgedrongen, tot op het punt waar we in het ‘geheimzinnig vereenigd-ons-voelen’ met de beweging rondom ons, stilaan tot het diep besef komen van wat we zijn in ons wisselwendende natuur - zoo u me nogmaals toelaat Bergson te citeeren: ‘comme un courant profond que nous pressentons aussi dans les choses qui nous entourent, au sein du devenir où nous communions avec elles’... als de artist zóó dit gestadig evolueeren van heel ons wezen naar Het Wezen heeft leeren beseffen... als hij zal zijn ingegaan den weg der grooten, den weg der wijzen, den weg naar zijn eigen ziel, zal hij dan nog terugkeeren naar de zinnen, tenzij gedwongen om den stoffelijken band die hem knelt? We zouden een kunst hebben die de dingen uitspreekt, ja, maar niet de dingen om zichzelf, in zichzelf, maar de dingen lijk ze leven in de ziel van den kunstenaar, de eenige plaats waar hetgeen koud en onverschillig buiten ons lag en bleef liggen, in ons voelen,, ons denken, ons leven wordt ingebracht. Dit is de eenig-echte manier om na de verbrokkeling waar naturalisme fataal naar toeleidde door al maar door te ontleden en de veelheid der dingen te achterhalen, nu eindelijk weer eenheid, levenseenheid te brengen in die ‘hopelooze ontrafeling, waar allerlei gepleister van symbolische verbandleggingen en impressionistische lijmproefjes slechts den toestand verergerden’.Ga naar voetnoot(20). Dat nu de schuld van heel dat impressionisme en symbolisme door sommigen op Bergson werd geschoven,Ga naar voetnoot(21) moet ons niet verwonderen: die philosophie is te diep en tevens toch zoo aantrekkelijk-beeldrijk uitgedrukt, dat het haast niet anders kon of sommige artisten moesten ze te oppervlakkig beschouwen, en dus ver- | |
[pagina 910]
| |
keerd verstaan, of liever niet verstaan, maar de woorden interpreteeren volgens eigen gedachtenrichting. Zoo alleen was 't mogelijk dat een der grootste spiritualistische denkers onder onze hedendaagsche wijsgeeren aansprakelijk werd gemaakt voor een kunstrichting die allerduidelijkst op zinstreeling en driftengenot aanricht en dus op materialisme moest uitloopen evenals ze er van uitging.Ga naar voetnoot(22). En waarlijk als zoo'n kunst toch door sommigen de normale kunstuiting der 20e eeuw wordt genoemd, dan bewijst het niet ten voordeele van de beschaving en de verlichting van onzen tijd. Maar gelukkiglijk, al holt een zekere massa voort naar 't materialisme, in onzen tijd zijn de spiritualisten meer spiritualist dan ooit en van vele zijden wordt er geklaroend dat het uit is met het impressionisme. We hebben reeds reaches gezien van allen aard, waarvan de eene na de andere verdwenen, omdat het puur ‘reacties’ waren, en dat ze niets anders deden dan maar recht naar een tegenovergesteld uiteinde overloopen, en dus vergaten dat echte kunst niet exclusief mag zijn, en dat de ware opvatting alle andere extremistische posities moet insluiten. - Tenminste blijft er nu een richting over die tot doel heeft ‘ons terug te voeren tot eigen mystieke menschelijkheid, in ons weer het innerlijk gezicht te doen ontwaken’...Ga naar voetnoot(23) en noem dat expressionisme, of hoe ook, een schoone belofte is 't, een mooie hoop, die stilaan een nog schoonere werkelijkheid aan 't worden is. En dat moest: omdat het een terugkeer is tot de traditie, en dus tot een kunstopvatting die weer zal gaan beantwoorden aan den heelen mensch, lichaam en ziel, een kunst ‘gericht op innerlijkheid’. Het is een schrikbeeld geworden voor sommigen onzer moderne kunstenaars dat ze zouden moeten gaan schrijven en dichten lijk zij die men ‘de klassieken’ genoemd heeft. Voorzeker ware 't dwaas te beweren dat we bij een Bach, Händel, Haydn, Beethoven met heel wat dichter de norma der eeuwig-menschelijke schoonheid | |
[pagina 911]
| |
hebben benaderd dan in veel flauw-vage productjes onzer eeuw. Daaruit hebben we echter geen andere gevolgtrekking te maken dan dat we bij hen een eersten solieden grondslag moeten halen voor onze esthetische en artistieke opvoeding, doch dat we tevens niet mogen uit het oog verliezen dat, vermits onze kunst toch noodzakelijk een contingent bestanddeel moet bevatten daar we stof zijn en niet pure vorm - dat we, zeg ik, het contingente moeten uitdrukken van onzen tijd: we leven in de 20e eeuw, niet in de 18e! Met andere woorden een abstracts is geen kunst - welnu het concrete van alle kunst ligt juist in de adequate weergave van de persoonlijke ziel van den kunstenaar. Ik zeg: ‘persoonlijke ziel’ want spreken van de ziel, den geest van den tijd is toch ook maar een abstractie; of zoo u 't verkiest, de tijdgeest leeft in ieder afzonderlijk, en wederkeerig leeft ieders persoonlijk denken en voelen ten minste gedeeltelijk in elkeen die niet positief twintig jaar wil achter blijven... en nog!! Mochten we dan weldra kunstenaars zien opstaan - en ze komen voorzeker, ze zijn er reeds - kunstenaars met een sterke, evenwichtige persoonlijkheid, een machtig gevoel en een rijp talent, mannen die leven in eigen ziel! En mochten ze dààr vinden den Christus, den Vriend, de Liefde; mochten ze putten hun reinste gevoel aan die bron, de rijkste, de machtigste: hun God, hun Geloof! Laat hen dan uitjubelen over luisterende massa's, luisterende zielen, wat hun ziel had gevoeld en gezinderd in aanraking met de Liefde!... Dan zal ons volk weer veredeld worden door de kunst, de hooge kunst: dan zal het weer worden lijk Theophilus bad: ‘Het schoone volk Christo, het Vlaamsche Volk!’ Het zij zoo!
L. UTEN, S.J. |
|