| |
| |
| |
Reisindrukken
't Was half één ongeveer in den namiddag toen we naar Lourdes vertrokken met een trein van een vierhonderd Vlaamsche bedevaarders. Ten hunnen behbeve wil ik hier eenige indrukken en herinneringen aan die volzalige dagen onzer bedevaart neerpennen.
Na't kerkelijk reisgebed doorstoomden we de weelderige landouwen van Zuid-Vlaanderen, langs de gulden Leierivier naar de Fransche grens toe. 't Was een heerlijk weer en 'n zachte zomerzon breidde haar matgouden lichtgloed uit over 't Vlaamsche land, dat in (de stille middaguren ontvouwde zijn glooiende schoonheid. Groene heuvelweiden lagen te glinsteren in de blijde zomerwarmte en de veie aarde van 't golvende bouwland ademde frisch en krachtig leven. Aan den horizont doken nu en dan stille kerktorens op, als samengegroeid met de omgevende natuur.
Medereizigers praatten luidruchtig over bagage en door te smokkelen tabak; kerels en kerlinnen vooral met mooie klare stemmetjes, zongen beurtelings godsdienstige of vlaamsch-vaderlandsche liederen, en ik zat suf te staren op 't lieve landschap, dat stilaan aan den gezichteinder wegzonk. We naderden 't walenkwartier en 't nijverige Noord-Frankrijk. Rook van fabrieken omnevelt ons, duistere gebouwen verschijnen, waar vlaamsche werklieden lichaam en ziel verbeuren voor geld; het dreunend metaalgeluid van machines davert in ons ooren; een wereld van kolen en ijzer!
Bezuiden Rijsel, door Douai, Arras en Albert, sporen we door onafzienbaar treurige vlakten van verwoest Frankrijk; puinhoopen, vernieling en treurnis, net als in den westhoek van ons arm, verlaten en moedwillig vergeten Vlaanderen. Maar plotseling lacht een weeldrig landschap ons tegen; de huppelende bodem der Oisestreek wekt ons uit onze zwaarmoedige mijmering van zooeven en zijn rijke plantengroei golft vrij over heuvelen en dalen, vrij en krachtig en in de vol-ontplooide, rijkstralende schoonheid der dalende avondzon, gelijk de tafereelen-schakeering eener Shakespeariaansche tragedie, 't Geheele land is een opeenvolging van weidsche
| |
| |
vlakten en heerlijke vergezichten, van slingerende valleien en ver-schouwende heuvelen, waar een schat van struiken en bloemen de parken en tuinen maakt tot éénsmeltende kleurensymfonie, een paradijs van plantenweelde; alles zonnetintelend als een hymne van liefde. In mijn gedachte was het ‘das Land der Wonne’ waarnaar Heinrich Heine zoo vurig verlangt wanneer hij zingt:
Aus alten Märchen winkt es
Da singt es und da klingt es
Und lieblich duftend glühen
Die Lüfte heimlich klingen
Und Vögel schmettern drein.
Dat is de beschrijving, die de duitsche dichter, zonder het te weten of te willen, geeft van de streek van Clermont, Chantilly, waar Condé zijn rustplaats koos, van Creil en heel het Ile-de-France.
't Was avond reeds en pikdonker als we in de groote lichtstad Parijs aanstoomden en waarvan we eigenlijk niets zagen dan 't weerkaatsen des tallooze lichten in de kronkelende Seine. Na een eindeloos rijden door tunnels en stations landden we in 't Austerlitz-station aan; dan weerom verder door de vlakten van Beauce, door Orleans, langs de Loire door Blois en Tours, door Poitiers, Angoulème en Libourne. Een slaaplooze, vervelende nacht!
Bij 't eerste morgenschemeren waren we in de wijngaarden van Bordeaux. Een lichte nevel zweefde over dit streng-regelmatig als naar bepaalde wetten en schema's geordende land. De fluweelachtige wijnstokken zoo besnoeid en bedwongen geleid in bepaalde richtingen, hebben iets overdeftigs dat eenigszins aan stijfheid grenst.
Nog heel vroeg in den morgen voeren we over de boogvormige haven der Gironde te Bordeaux; we benuttigen het halfuurtje stilstand om in 't station een morgenluchtje te scheppen en ons toilet wat op te frisschen;
| |
| |
en dan verder pijlsnel door ‘les Landes’ de eenzame en uitgestrekte landen van Wasconiën en hun wijde, eindelooze sparrewouden tot Morceux en Dax.
In regelmatigen rammel vloog de sneltrein langs de heuvelen der lage Pyreneeën tot het stadje Pau, dat zijn huizen slingert langs de helling der heuvelklingen, waar de Gave neerstort met zingend geruisch van de bruine-grijze rotsen; waar de heele vallei door, pijnboschjes en beemden, witte huisjes en lage hutten, oude kerken en eenzame kasteelen op de heuvelruggen zich spiegelen in het doorschijnend blauw der bruisende bergstroompjes.
| |
Lourdes.
't Landschap rijst hoe langer hoe hooger; we naderen de hooge Pyreneeën en Lourdes. 't Is in den namiddag reeds en in de verte schittert 't zonnelicht op de besneeuwde bergtoppen, die hoog aan den horizont het landschap omlijsten. Als witte marmerbeelden teekenen de roodgetinte helglinsterende bergkruinen tegen de blauwe lucht af. Ons hart klopt van aandoening vóór dit machtig natuurschoon, we bidden en zingen den Schepper ter eere.
In den lichtblauwen dampkring die tusschen de bergen hangt, komt schemerachtig Lourdes te voorschijn. Zooals het daar ligt in de enge vallei, nauw omkneld tusschen de bergen gelijkt het een schitterende perel tusschen haar schelpen gevat. De witte silhouetten van de torens der basilica rijzen hoog op als om ons meê te rukken tot een verheven ‘Magnificat anima mea Dominum’; zij spitsen op boven het grauw huizengewemel in het diepe dal, boven het klimmend huizenpanorama kleurig tegen de bergen afgeteekend.
Blank en rank rijst gij voor de oogen
Teekenend af in 't hel azuur,
Hijgend naar de hemelbogen
Naar het God'lijk liefdevuur.
Wees gegroet, o blanke toren,
Beeld der Onbevlekte Maagd;
Onder al, van God verkoren,
Gij uw blanke reinheid draagt.
Wonder heiligdom van Lourdes! Statig rijst ge daar op de Massabiellerots als een eeuwig gedenkstuk
| |
| |
door al de volkeren der wereld opgericht ter eere van de Onbevlekte Maagd! Een driedubbele kerk, die trapsgewijze de rots bestijgt: eerst de Rozenkranskerk aan den voet der Rots; dan de Crypte, waterpaslijnig in de Rots gegraven omtrent middenhoogte, en eindelijk op de hoogste kruin, de Basilica of hoofdkerk. Daarnevens vloeit de heerlijke blauwgroene Gave, waarlangs het wonderkind Bernadette hout rapen ging toen O.L.V. haar voor het eerst verscheen. Ontelbare menigten verdringen zich daar vóór de rots der Verschijningen, biddend en knielend, zingend of weenend om aan hun Hemelmoeder hun nood te klagen, om haul en troost bij haar te zoeken. Van uit hare nis schijnt de Moeder-maagd haar klagende en biddende kinderen minzaam te aanschouwen en schijnt ieder aan te spreken in de stilte van hare bovenaardsche gepeinzen die op haar voorhoofd stralen. Gezangen van smeeking om hulp, gezangen van hoop en liefde stijgen als wierook voor haar op en weerklinken tusschen de bergen, en de Gavestroom achter ons ruischt meê in eeuwigen zang en mengt zijn ononderbroken lied met het onze en roept: ‘Wees Gegroet Maria!’
Alles stemt hier tot bidden, de heiligheid der stille rots en de grootschheid der omringende, geweldig-schoone natuur! Wie niet bidden kan, leert het hier! wie niet gelooven noch hopen kan, doet het hier! naar het voorbeeld der diepgeloovige bedevaarders.
Wat zalige uren hebben we daar beleefd in stilvroom gebed, diepe overweging en bewondering.
| |
Pic du Jer.
In Lourdes zelf is men gauw, uitgekeken, 't is alles hotel of bazar, doorgaans beide tegelijk. Andere winkels dan van religieuze voorwerpen en snuisterijen ziet men er niet. De straten zijn bitter slecht, ongeplaveid, in de zomerdagen buitengewoon stoffig en als het regent loopt men er door den modder. Wil men wat genieten dan doet men best de stad te verlaten. Men kan een paar uur zeer aangenaam besteden door den Pic du Jer, in de nabijheid der stad te bestijgen. Deze bergkegel is ongeveer 1000 meter boven den zeespiegel en men bereikt den top in een kwartier tijds, door middel van een kabelspoor of haaktreintje.
Boven gekomen heeft men een heerlijk gezicht uren ver in 't ronde over 't berglandschap. Beneden ligt Lourdes, juist aan den voet van het hooggebergte der Pyreneén. Aan alle zijden groenen rondom de stad de bergen
| |
| |
omhoog, uit het dal stijgen ook, vooral langs den westen noordrand de huizenrijen tegen de glooiingen van de bergketen. Op een noordelijke hoogte domineert de oude citadel als een schim uit de feodale middeleeuwen; de witte gevels der huizen steken vreemd af tegen het donkere houtgewas der omliggende bergen. Tusschen de huizenblokken heen kronkelt schitterend de groene Gavestroom door het dal en vervoegt verder in de schoone vallei van Argelès, te Pierrefite, de Gave van Cauterets en Lac de Gaube. Roodgetint van de zonne glinstert tusschen groene bolheuvelen het meer van Lourdes. Tegen de hooge terrassen op de groene beemden der hellingen, hangen bleekrosse koeien en witte schapen te grazen, zoo gerust langs bruisende watervallen alsof ze op stal stonden en de herder zingt er onbevreesd zijn lied dat door de echos der bergen tienvoudig weerkaatst wordt, of speelt onbekommerd zijne schalmei in de heldere en fijne berglucht. In de verte liggen Pau en Tarbes, de bisschopsstad en in de nabijheid, de sneeuwtoppen der Pyreneeen, die immer naar den horizont uitdeinen tot den Marboré en de Vignemale.
| |
Gavarnie-Le Marboré.
Het is een goede maatregel van het bestuur der bedevaart om een dag aan te geven dien de pelgrims, als ze lust hebben, kunnen besteden aan een uitstapje in de schoone omgeving van Lourdes.
Om negen uur vertrokken we per auto naar Gavarnie en in een ommezien waren we in 't hartje van 't Pyreneeënlandschap. De schoonheid hiervan te schilderen gaat boven mijn krachten! Mijn pen zou zich gewillig genoeg betoonen, maar de woorden ontbreken me om ook maar een flauw denkbeeld bij te brengen van het schoone, het grootsche van het landschap. Ik weet niet wiat me meest trof, de trotsche hooge rotsmassa's der Pyreneeën, waar nevelen om waarden die stilaan langs de bergruggen optrokken, en waar dan de zon op straalde in schitterende kleurenpracht,of de onbeschrijfelijk mooie, woeste en onstuimige Gave.
Men kan zich aan die Gave niet zat kijken! Van Lourdes tot aan Gavarnie toe is de Gave één ononderbroken complex van woelende, bruisende, schuimende watervallen. Met geweldige kracht wordt het water opgezweept langs en over rotsblokken heen, die hier en daar de afmeting van een fatsoenlijk groot huis hebben. Dat klotst en klatert, dat schiet vooruit met duizelige snel- | |
| |
heid, dat dringt zich met reuzenkracht door nauwe rotspleten, bergen van schuim vormend, telkens anders van vorm en van loop, totdat in eens een plaatselijke verbreeding het onstuimige water weer een weinig tot schijnbare kalmte brengt.
En dan die kleur! O, die kleur van het water! De kostbaarste smaragd heeft geen heerlijker groen, dan het water van de Gave. 't Is bij voortduring een lust voor de oogen, die heerlijke tint, die ik nergens ooit te zien kreeg, tenzij bij den ‘Lac de Gaube’ te Cauterets.
Elk oogenblik komt nog van onberekenbare hoogte een waterval van de bergen afgudsen om onder wolken van schuim, zich met de Gave te vereenigen. Nu eens is het een bescheiden straaltje, dat zich een weg naar beneden baant over de rotsen, dan weer plonsen de massa's water met geweld naar beneden, heele geulen vormend in den stuggen rotswand. Op een paar plaatsen zelf loopt het water den weg over, om zich met de Gave te kunnen vereenigen.
En al door geniet men, uren lang, van het schouwspel dat geen verzadiging brengt. Men is nooit moe er naar te zien en slechts van tijd tot tijd wendt men zijn blikken er af, alleen om vol bewondering te staren naar die ontzaggelijke rotsmassa's naasf en boven zich, of naar een schilderachtig gelegen dorpje op een hoogvlakte van den berg, waar ik alreê, in mijn verbeelding, mijn pastorijtje had te midden der grootsche natuur en brave bergbewoners. Immer hooger rijzen weer andere bergen, waarop soms bosschen hangen met eeuwenheugende stammen, hier villas, ginder stulpen die te midden van een prachtigen plantengroei wegschuilen; verder grijze kerktorentjes met witte dorpjes of donkere ruïnen wellicht van feodale burchten.
Voortdurend slingert de weg om de ronding der bergen heen; nu eens lager, dan weer ziet men van een hooger gedeelte neer op den weg, dien men zooeven beneden volgde. Altoos verrassingen! De eene verrassing heeft nog niet uitgewerkt of de blik wordt weer geboeid door een nieuwe. Zoo kwamen we door Luz St Sauveur, waar een oude Tempelierskerk met allerlei oudheden van die riddersorde te zien is, door Gèdres, dat zoo lieflijk aan den voet der bergen zijn witte huisjes ert kerkje tegen 't sombergroen der vallei afteekent; en na eenige uren zoo voor dit schoone natuurtafereel van de eene bewondering in de andere opgegaan te hebben landden we
| |
| |
te Gavarnie aan. Hoog in de lucht; vóór ons glansde de sneeuwtop van den Marboré in de middagzon.
Hier werd het rijtuig verlaten en het ontbijt verorberd, dat de zorgzame kellnerin's morgens ieder van ons in een pakje had meêgegeven.
Hoewel er reeds zooveel te genieten was, waren we eigenlijk nog niet aan het einddoel van den tocht, we zouden het merkwaardig ‘Cirque de Gavarnie’ gaan zien. Wat men een cirque noemt, schijnt - als ik goed ingelicht ben - eigen te zijn aan de Pyreneeën, en is niets dan een reusachtige kom met zeer hooge, steile wanden, waar watervallen en sneeuwlawines naar beneden storten.
Van het aardig dorpje Gavarnie naar het ‘Cirque’ langs den oorsprong der Gave is het ongeveer vijf kilometer; de weg er heen is een zoo goed als onbegaanbaar pad, hier en daar door het water heen, overal bezaaid met groote keisteenen, nu eens stijgend dan weer dalend, van tijd tot tijd door sparrebosschjes slingerend of op den rand van een tamelijk steile helling.
Aan weerszijden van het pad wordt de natuur hoe langer hoe woester; watervallen, rotsen, afgronden peilloos diep. Zware mistwolken verduisterden de zon en betrokken de bergtoppen; een fijne motregen zijpelde neer op 't landschap. Deze laatste tocht moest afgelegd worden naar verkiezing te paard of op een ezel.
Grooter tegenstelling was haast niet denkbaar: te midden van die ongerepte schoonheid van een deel van Gods schepping, een allerzonderlingste Cavalcade! Laat ik je dat even beschrijven.
Toen we te Gavarnie kwamen stond er een heele troep paarden en ezels te wachten, geen muilezels, hoor, maar volbloed ezels, omgeven door,een aantal mannelijke en vrouwelijke gidsen. Mijn bedachtzame reisgezel zocht onder die paarden een meer bedaagd exemplaar uit, en ander reisgenooten kozen ezeltjes of paarden, al naar gejang hun karakter of ervarenheid, ik zelf bemachtigde een fier jong ros. Een aantal andere pelgrims, geestelijke zoowel als wereldlijke, vrouwelijke en mannelijke, jonge oude, zaten spoedig in den zadel met meer of minder krachtige assistentie van de omstanders. En daar zette zich de ruiterstoet in beweging.
Voorop gingen twee stoutmoedige amazones, blijkbaar heel vertrouwd met de edele rijkunst. Achter haar reed haar broer, een flink collegebewaker, met weid- | |
| |
schen mantel over 't paard gespreid, met vaste hand zijn ros bedwingend, als een strijdbaar bisschop uit de middeleeuwen; het vizier van zijn helm - 'k bedoel de klep van zijn hoed - neergeslagen voor den motregen. Dan kwamen een paar dames op een ezel; 'k geloof ten minste dat 't ezels waren, want van de dieren was eigenlijk niets te zien, omdat de dames tengevolge van hun omvangrijkheid links en rechts en vóór en achter een eindweegs over hun rijdier heenreikten. Dan een breed, eerbiedwaardig heer, wiens beenen over den grond sleepten en die zich aan den zadel vóór en achter stevig met beide handen vastklemde, terwijl hij de teugels aan Gods bestier overliet.
De paarden bleken gelukkig met den weg heel en al vertrouwd. Om dit te toonen ging het ondier waarop ik zat, vlak langs den rand van een steile helling - verbeeld-je - aan 't draven! 'k Stond doodsangsten uit, 'k had toch beloofd heelhuids thuis te komen. Het bleek ook trappen te kunnen beklimmen, want het bergpad was hier en daar niets anders dan een trap. Doch 't paard bracht me zonder ongevallen naar boven, behalve dat ik eenmaal, als wijlen Absalon, aan een uitstekenden tak van een pijnboom bleef hangen.
Laat ik ophouden en vertellen dat de heele stoet - en ik van de eersten, want mijn schimmel had op zeker punt, uit eigen beweging, door een zijpaadje in te slaan, een heel stuk weg uitgewonnen - aan het einddoel kwam, een hotelletje in het ‘Cirque’, vlak aan de grens der sneeuw.
't Weder was opgeklaard, maar toch niet zonnig; nog zweefden sombere wolken om de bergen heen, en we moesten het fonkelend lichtspel der zonnestralen op de sneeuwige bergwanden derven. De meeste toeristen staken hier hunnen tocht, genieten er wat rust en verlustigen zich aan het grootsch en indrukwekkend gezicht dat de natuur hier aanbiedt. Een halfcirkelvormige en op sommige punten loodrechte omheining vertoont zich hier in sneeuw en ijs gekanteeld, waar de Pic-Blanc, la Brêche de Roland, le Pic du Midi en de zeer hooge spitsen van den Marboré naar den hemel opschieten en 't grootste deel van 't jaar hunne sneeuwkruinen in de wolken verbergen. Hoever zij nu den dampkring doorboorden konden noch durfden we gissen, het is God alleen voorbehouden de hoogten der bergen te zien: ‘Altitudines montium ipse conspicit’ en die hooge kruinen op
| |
| |
de schaal te wegen: ‘et montium altitudines in statera appendere’. Die bergen schrijven Gods grootheid en macht met ijzige Vingers diep in de wolken.
Excelsior! we wilden verder en hooger op, naar den Marboré en ‘pont de neige’. Over bruisende bergstroompjes heen, over 't woeste en grimmige rotsenveld sprongen we, immer door de hoogten aangetrokken, vooruit. Na een kwartier stonden we aan den voet van den hoogsten berg der Pyreneeën, bij het ‘pont de neige’ in een omhulling van wolken die slangvormig langs de besneeuwde bergruggen voortkronkelden. Daar verademden we een tijdlang vóór dit grootsch gezicht en vol bewondering staarden we op, als nietige menschjes, naar die geweldig schuimende watervallen die uit onberekenbare hoogten neerstorten en in de gave samenvloeien; naar die steile loodrechte bergwanden waar een mantel van sneeuw en ijs opengespreid ligt en wier hoogte niet te schatten is. De bergstroomen sleepen en woelen alles meê wat ze in hun onstuimige vaart ontmoeten; zij schuren ongenadig de ijzervaste rotsbonken, waarover ze hun schuimende witgroene golven met vreeslijk gedruisch heenspoelen, hier tusschen ingezakte en afgebrokkelde rotsen, ginder langs een effener en breeder bedding. Kortom, een grootsche, schrikwekkende baaierd van rots en water, sneeuw en ijs, berg en afgrond!
Langen tijd om dit indrukwekkend tafereel te genieten was er niet, wilden we op tijd weer in Lourdes zijn. De rijdieren werden derhalve spoedig weer opgeklauterd en langs denzelfden weg keerde de zonderlinge stoet naar Gavarnie terug. Ik behoefde gelukkig geen verzakte nieren weer op hun plaats terug te brengen, al had in 't begin veler hart neiging in de schoenen te zinken, immers de daling is niet minder gevaarlijk en lastig dan de klimming. ‘Hoe warm het was en hoe ver’ om met Hildebrand te spreken. We waren afgemat van de reis te paard of per auto en uitgeput van kijken, toen we 's avonds tegen zeven uur in 't zonnige Lourdes weer aankwamen. Een frissche afwassching deed weldra alle vermoeinis vergeten. Wat echter blijven zal is de herinnering aan een dag, zoo schoon als weinige!
Te midden de beslommering van 't harde dagelijksche leven is 't een genoegen en een verkwikking aan die dagen vol zielsgenot terug te denken en ze in zijn verbeelding te herleven. Van uit de effen vlakten van alle- | |
| |
daagschen sleur en slenter, van uit de diepten van vereenzaming en zieledorheid zien we soms op naar 't stilvroom heiligdom te Lourdes en naar de glimmende sneeuwige bergtoppen der Pyreneeën: ‘Levavi ad montes oculos meos, unde veniet auxilium mihi’ naar de bergen heb ik mijn oogen opgeslagen, van waar me hulpe komen zal.
Een bergtop is het menschenhart
Door Codes zon beschenen;
En komen duistre wolken weenen
't Blijft glanzen in de smart
Nog hooger dan de Pyreneëen
Stijgt zijn verlangen op,
En straalt door sombre zieleweëen
Als 'n zonnige bergentop.
|
|