Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922
(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 695]
| |
Nog eens over de Kollewijn-zaag.De tegenstanders van de Vereenvoudigde Spelling in België zijn ongetwijfeld zeer talrijk, maar hunne houding is veelal passief. Velen onder hen schijnen te vreezen voor achterlijk, voor onwetenschappelijk, voor ik weet niet wat door te gaan als ze oprecht voor hunne overtuiging uitkomen. Om die klasse van eenigszins kleinzielige geloovigen een hart onder den riem te steken was mijn artikel ‘Na het Congres te Mechelen’ geschreven. Misschien zullen enkele twijfelmoedigen met voldoening vernomen hebben dat ook taalgeleerden met een gerust geweten de oude spelling blijven gebruiken en verdedigen. Maar mijn doel was niet Kollewijners te overtuigen. Aanhangers dier ‘gevreesde sekte’, zooals Prof. De Vooys ironisch - maar zeer juist - schrijft, zijn als de meeste sectarissen niet te bekeeren. Zij zijn immers in het bezit van den Steen der Wijzen; en die werkt onfeilbaar. Op de Hollandsche school zal hij de noodige ‘verfrissching’ brengen; in Zuid-Nederland moet de Vereenvoudigde Spelling ons eene algemeene beschaafde omgangstaal bezorgen. Om het naïef optimisme van zulke aprioristische beschouwingen zou ik als taalkundige enkel moeten glimlachenGa naar voetnoot(1); als Vlaming echter kan ik voor de practische gevolgen van de invoering ten onzent van de Noord-Nederlandsche schrijftaalverwarring niet onverschillig blijven. De eerste voorwaarde om bij een zieke de rol van geneesheer te vervullen, is dat men den patiënt toch kenne. Welnu de toepassers der Kollewijnsche panacea geven zulke blijken van onkunde onzer Zuid-Nederlandsche toestanden dat men elk vertrouwen in hunne bevoegdheid moet verliezen. De diepe kloof tusschen schrijf- en spreektaal, die wij dagelijks waarnemen en | |
[pagina 696]
| |
betreuren, heet bij hen ‘doctrinaire scheiding’; het feit dat ieder Vlaming een dialectspreker en -kenner is, is hun blijkbaar verborgen: hoe zou De Vooys mij anders de - voor een deel althans verkeerd begrepen - getuigenissen van ‘dialectkenners’ als Kan. A. Joos en Vercoullie tegenwerpen? Menschen die in het diepste van hun gemoed even Brabantsch voelen als Kan. Muyldermans worden gewoonweg tot Noord-Nederlandsch-beschaafd-sprekenden herschapen, enkel om het oppervlakkig Hollandsch vernisje dat ze bij congressen aan hun spreken weten te geven, enz., enz. Maar waar ik verstomd voor stond, dat was het volgende zinnetje: ‘Mansion kon in 1913 niet voorzien hoe snel binnen tien jaar de ommekeer zich zou voltrekken’. Meent De Vooys werkelijk dat een ommekeer ten goede zich in de Vlaamsche Beweging heeft voltrokken? Onze vrienden uit het Noorden schijnen maar altijd nog te gelooven dat er bij ons Vlaamsch-sprekende leidende standen zijn, die aan de rest van het volk de wet zouden voorschrijven. Maar dat is niet zoo: de kleine groep der bewuste flaminganten oefent weinig directen invloed op het gros der bevolking en in de meeste steden verdwijnt het burger-dialect onder den invloed der verfransching. Men moet er zich dus rekenschap van geven dat de beslissende invloed in den Vlaamschen strijd niet door de leiders, maar door de ‘kleurlooze middelstof’ zal geoefend worden. De aanhankelijkheid aan de moedertaal bij de massa is de eenige troefkaart waarmee we kans hebben het spel te winnen. Zal die gehechtheid grooter worden als de schrijfvorm van de taal voor den man uit het volk nog verder afwijkt van zijn moederwoord? Waarvoor zal hij meer liefde hebben, - want liefde is de naam van het gevoel waarmee de mensch zijne moedertaal aanhangt - voor eene taal die hem kwetst door het dooreenhaspelen van de geslachten, door het voorschrijven van onnatuurlijke woorden (mooi, tuin, station, e.a.) van hem onbekende woordvormen (je, jij, jou, u) die hem dus in menig opzicht vreemd is; ofwel voor de traditioneele schrijftaal van De Vries en Te Winkel die op alle wezenlijke punten met den historischen gang ook van het Zuid-Nederlandsch rekening houdt? Het Kollewijnsch in België ingevoerd verbreedt de kloof tusschen dialect en schrijftaal, geeft den vijanden van het Vlaamsch een | |
[pagina 697]
| |
wapen in de hand, breekt de frontseenheid van de Vlaamsche strijders. Daarom kan ik niet anders dan tegen zulk gevaar waarschuwen. Professoren op hun leerstoel of daarbuiten mogen nagaan welke de ‘norm’ moet zijn van eene toekomstige Vlaamsche omgangstaal, de taalontwikkeling stoort zich aan hunne uitspraken niet. Hadden linguisten omstreeks 1800 de taalkaart van Europa opgemaakt voor 1900, die zou er zeker zeer verschillend uitgezien hebben van hetgeen wij nu kennen. Het is dus ijdel het Hollandsch Beschaafd als ‘norm’ bij ons te willen voorschrijven onder voorwendsel dat het de eenheid in de toekomst zal brengen. Van de toekomst weet de geleerdste van ons niets. Van waar komt dan eens de eenheid? ‘Welke deus ex machina brengt eenheid in die levende spreektaal?’ vraagt De Vooys. Antwoord: geen van ons die het weet. Maar dit weet ik wèl. Als morgen de reeds in zoovele partijen, bonden, fracties, kapellekens en secten verdeelde Vlamingen, zich verder op elke school, college, seminarie, klooster en debating-club in Kollewijners en Anti-Kollewijners zullen gaan verdeelen, dan zal de Vlaamsche Beweging weer een stap achteruit gedaan hebben.
JOSEPH MANSION. |
|