Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922
(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 678]
| |
Storia di Cristo van Giovanni PapiniAlle straten van het absurde heeft hij afgeketst. Men noemde hem Don Quichotte, de Vernieler, de Schelden. Vóór den oorlog gaf hij een autobiographisch roman uit, een soort biecht: Un uomo finito. De crisis, waaruit Papini als katholiek te voorschijn trad, was begonnen. De Storia di Cristo is niet een werk van wetenschap, maar een kunstwerk, en een werk van stichting, lijk Papini trouwens luid verkondigt. Het is een reeks van kleine gestyleerde opstellen, naar het rhetorische toe. Want Papini is van meening dat men te veel kwaad gezegd heeft van de welsprekendheid. Uit deze enkele bladzijden, die ik tot genoegen van den Vlaamschen lezer vertaalde, kan men den stijl opmaken van dezen bitteren Onrustige. Frans D'HAESE. | |
De stal.Jesus is geboren in een Stal. Een Stal, een echte Stal, is niet de blijde lichte portiek, die voor den Zoon van David opgericht werd door de christelijke schilders, als beschaamd erover dat hun God in de ellende gelegen had en de vuilnis. En het is evenmin het plaasteren Kribbetje dat de fantasie, een banketbakkersfantasie, uitgevonden heeft in de moderne tijden; het heldere vriendelijke Stalletje, gracielijk van kleur, met de kraaknette krib, het verrukte Ezelken en den rouwmoedigen Os en boven op het dak de Engelen met de wimpelende festoenen beiderzijds van het afdak de lieve plaasterbeeldjes van de Koningen met hun mantels en van de Herders met hun kaproenen, kniebuigend. Dit kan de droom zijn der novicen, de weelde der pastoors, het speelgoed der kinderen, het ‘voorspelde toevluchtsoord’ van Alessandro Manzoni, het is zeker niet de Stal waar Jesus werd geboren. Een Stal, een echte Stal, is het Huis der Dieren, het gevang der Dieren die werken voor den Mensch. De oude, de arme Stal van de landen der Oudheid, van de landen der armoede, van het land van Jesus is niet de Portiek met pilasters en kapiteelen, noch de wetenschap- | |
[pagina 679]
| |
pelijke Stal van de rijken van heden of het sierlijke Stalletje van de Kerstvigilie. De Stal bestaat maar uit vier grove wanden, een vuilen vloer, een dak van balken en pannen. De echte Stal is donker, vuil, stinkend; enkel de krib waarin de meester het hooi en de haver bereidt, is er zindelijk. De lenteweiden, nersch in den zuiveren uchtend, kabbelende onder des bries, de zonnige, vochtige, geurige weiden werden gemaaid: gevallen onder de zeis het groene gras, de hooge fijne looveren: gesneden de schoone groot-opene bloemen: de witte, de roode, de gele, de hemelsblauwe. Alles welkte, verdroogde, kreeg de bleeke eentonige kleur van het hooi. De ossen haalden huiswaarts het doode hulsel van bloemen- en hooimaand. Dit gras en die bloemen, dit drooggewordene gras, die bloemen die aldoor geuren zijn thans in de Kribbe daar voor den honger der Slaven van den Mensch. De Dieren vreten het traag met hun groote zwarte lippen en later keert, op het strooisel dat dient tot rustbed, de bloemige weide, in nattig mest veranderd, terug naar het licht. Dit is de echte Stal waar Jesus Werd gebaard. Het vuilste oord der wereld was de eerste kamer van den eenigen Zuivere onder de uit de vrouw geborenen. De Zoon des Menschen, die moest worden verslonden door de Dieren, die Menschen heeten, had tot eerste wieg de krib waaruit de Beesten kauwden de wonderbare bloemen der Lente. Niet bij toeval werd Jesus in een Stal geboren. Is de Wereld misschien geen onmetelijke Stal waar de menschen vreten en uitwerpen? Veranderen ze misschien niet de schoonste, de zuiverste, de goddelijkste dingen, door een helsche alchimie, in uitwerpselen? Dan strekken ze zich uit op bergen van mest en noemen dit ‘genieten van het leven’. Op aarde, vunzige zwijnenstal waar tooi noch reukwerk den drek kunnen verbergen, is verschenen op een nacht Jesus, gebaard door een vlekkelooze Maagd, met niets gewapend dan met Onschuld. | |
De os en de ezel.De eersten die Jesus aanbaden waren dieren, geen menschen. Onder de menschen zocht hij de eenvoudigen, onder | |
[pagina 680]
| |
de eenvoudigen de kinderen - eenvoudiger dan de kinderen en zachtmoediger, de huisdieren ontvingen hem liefdevol. Hoe nederig ook, hoewel dienaars van wezens zwakker en wreeder dan zij, hadden de Ezel en de Os de menigten voor zich den knie zien buigen. Het volk van Jesus, het volk van Javeh, het heilige volk dat Javeh had bevrijd uit Egypte's dienstbaarheid, het volk dat de Herder alleen had gelaten in de woestijn om te stijgen en te spreken met den Eeuwige, had Aaron ertoe gedwongen hun een Gouden Os te maken ten einde hem te aanbidden. In Griekenland was de Ezel toegewijd aan Ares, aan Dionisios, aan Apollo Iperboreus. De profeet Balaam werd gered door de woorden van de Ezelin, wijzer dan de wijze; Ochos, koning van Perzië, plaatste een Ezel in den tempel van Fta en liet hem aanbidden. Enkele jaren vóór de geboorte van Christus ontmoette zijn toekomstige meester, Octavianus, op den vóóravond van den slag van Actium afdalende naar zijn vloot, een ezeldrijver met zijn ezel. Het dier heette Nikoon, d.i. Zeger, en na den slag liet de imperator een bronzen ezel oprichten in den herdenkingstempel der zege. Koningen en Volken hadden zich tot nog toe gebogen voor de Ossen en de Ezels. Ze waren de Koningen der Aarde, de volken van wie de voorliefde ging tot de Stof. Jesus echter werd niet geboren om over de Aarde, te heerschen noch om de Stof te beminnen. Met hem zal eindigen de aanbidding van het Beest, de zwakheid van Aaron, de bijgeloovigheid van Augustus. De Beesten van Jerusalem zullen hem ter dood brengen, maar intusschen verwarmen hem deze van Bethleem met hun ademing. Wanneer Jezus voor het laatste Paaschfeest zal komen naar de stad van den Dood, zal hij een ezel berijden. Hij echter is grooter profeet dan Balaam, hij gekomen om alle menschen te redden, en niet de Hebreeuwen alleen, en hij zal zich van zijn weg niet afwenden, al zullen ook tegen hem al de muilezels van Jerusalem balken. | |
De herders.Na de Dieren de Hoeders der Dieren. Ook indien de Engel de groote Geboorte niet hadde geboodschapt, nog zouden zij naar den Stal toegeloopen zijn om den Zoon te zien van de Vreemde. De Herders leven bijna altijd eenzaam en afgezon- | |
[pagina 681]
| |
derd. Zij weten niets van de verre wereld en van de Feesten der Aarde. Elke gebeurtenis, hoe klein ook, die zich voordoet in hun nabijheid, beroert hen. Zij waakten bij de kudden in den langen nacht der zonnewende, toen zij getroffen werden door het licht en door de woorden van den Engel. En pas onderscheidden zij, in het luttele licht van den Stal, eene jonge schoone Vrouw, in zwijgende beschouwing van haren zoon, en zagen zij het kerstkindje met zijn pas ontloken oogen, dit roode en teedere vleesch, dien mond die nog niet had gegeten, of hun hart werd week. Een geboorte, de geboorte van een nieuwen mensch, een ziel die zich sedert enkele oogehblikken heeft belichaamd en lijden komt met de andere zielen, is steeds een wonder zoo pijnlijk, dat ook de eenvoudigen, die het niet vatten, medelijden voelen rijzen. En deze boorling was, voor deze geboodschapten, geen onbekende, geen kind lijk alle anderen, maar het door hun lijdende volk sedert duizend jaren verwachte. De Herders schonken het weinige dat zij hadden, dit weinige dat nochtans zooveel is als het gegeven wordt met liefde; zij brachten de blanke giften van het herdersbedrijf: de melk, de kaas, de wol, het lam. Ook nog heden, in onze bergen, waar langzaam de laatste overblijfselen der gastvrijheid en der broederlijkheid wegsterven, heeft de echtvrouw pas gebaard of de zusters, de vrouwen, de dochters der herders komen toegeloopen. En geen enkele met ledige handen: de eene heeft twee paar eieren nog lauw van den nest, een andere een kruik versch gemolkene melk, een derde een kaasbolletje ternauwernood omkorst, nog een andere een kip om soep te bereiden voor de kraamvrouw. Een nieuw wezen is ter wereld verschenen en heeft zijn geween begonnen: de buren, als om de moeder te troosten, brengen hun giften. De Herders der Oudheid waren arm en misprezen de armen niet, zij waren eenvoudig als kinderen en verheugden zich in het aanschouwen van kinderen. Zij waren geboren uit een volk verwekt door den Herder van Ur, bevrijd door den Herder van Madian. Herders waren hun eerste Koningen gewteest: Saül en David, Herders van kudden alvorens te worden Herders van stammen. Maar de Herders van Bethleem, ‘aan de harde wereld onbekend’, waren niet hoogmoedig. Een Arme was onder hen geboren en zij aanschouwden hem met liefde en reikten hem met liefde deze arme rijkdommen. | |
[pagina 682]
| |
Zij wisten dat dit Kind, uit Armen geboren in de Armoede, als Eenvoudige geboren in den Eenvoud, uit volksmenschen geboren te midden van het volk, de vrijkooper zou geweest zijn van de Nederigen - van deze menschen van ‘goeden wil’, over wie de Engel den vrede had verkondigd. Ook de Miskende Koning, de wereldomzwerver Odusseus, werd door niemand met meer vreugde onthaald dan door den Herder Eumeos in zijn Stal. Maar Odusseus kwam naar Ithaka om wraak te oefenen, keerde huiswaarts om zijn vijanden neer te slaan. Jesus, integendeel, werd geboren om de Wraak te veroordeelen, om de Vergiffenis aan de vijanden op te leggen. En de liefde der Herders van Bethleem heeft de god-vruchtige gastvrijheid doen vergeten van den zwijnenhoeder van Ithaka. | |
De drie magiers.Enkele dagen later kwamen drie Magiërs van uit Chaldea en knielden vóór Jesus. Ze kwamen van Ecbatan misschien, misschien van de boorden der Kaspische Zee... Schrijlings gezeten op hun kameelen, de puilende zakken aan de zadels, hadden zij de Tigris en de Eufraat doorwaad, de groote woestijn der Nomaden doorsneden, waren zij getogen langs de boorden der Doode Zee. Een nieuwe ster - gelijk aan de staartster die af en toe in den hemel verschijnt om de geboorte van een Profeet aan te kondigen of den dood van een Caesar - had hen geleid tot in Judea. Ze waren gekomen om een Koning te aanbidden en ze vonden een slecht ingebunselden Zuigeling, verborgen in een Stal. Bijna duizend jaren te voren was een Koningin uit het Oosten als pelgrim gekomen in Judea en ook zij had geschenken medegebracht: goud- en reukwerk en edelgesteente. Maar zij had een grooten Koning gevonden op den troon, den grootsten Koning die ooit geheerscht heeft in Jerusalem, en van hem had zij geleerd wat niemand haar ooit had kunnen onderwijzen. De Magiërs, integendeel, die wijzer geloofden te zijn dan de Koningen, hadden een Kind gevonden, pas enkele dagen geboren, een Kind dat noch vragen noch antwoorden kon, een Kind dat, groot geworden, de schatten der Stof en de wetenschap der Stof zou hebben versmaad. | |
[pagina 683]
| |
De Magiërs waren geen Koningen, maar in Medië en in Perzië waren zij meesters der Koningen. De Koningen heerschten over de Volken maar de Magiërs leidden de Koningen. Slachtofferaars, Verklaarders van Droomen, Profeten en Hofmeiers, konden alleen zij in verbinding treden met Ahura Mazda, den Goeden God; zij alleen kenden de Toekomst en het Lot. Eigenhandig doodden zij de Dieren, vijanden van den Mensch en van de Oogsten: de slangen, het schadelijk gedierte, het onheilspellende gevogelte. Zij reinigden de zielen en de velden: geen offer werd door God aanvaard tenzij door hun handen gebracht, geen koning zou oorlog hebben gevoerd zonder hen te hebben aanhoord. Zij bezaten de geheimen der Aarde en deze des Hemels; zij hadden den voorrang op heel hun volk in den naam van de Wetenschap en van den Godsdienst. Te midden een volk dat leefde voor de Stof vertegenwoordigden zij het deel van den Geest. Het was rechtvaardig dus dat zij kwamen nederbuigen voor Jesus. Na de Dieren, die de Natuur zijn, na de Herders die het Volk zijn, knielt deze derde Mogendheid - het Weten - voor de Krib van Bethleem. De oude priesterlijke caste van het Oosten onderwerpt zich aan den nieuwen Heer die zijn verkondigers zal uitzenden naar het Westen; de Wijzen knielen vóór hem die de Wetenschap der Woorden en der Getallen zal onderwerpen aan de nieuwje Wijsheid der Liefde. De Magiërs te Bethleem beduiden de oude Godswetenschap die de definitieve openbaring erkent, de Wetenschap die zich deemoedigt vóór de Onschuld, de Rijkdom die zich neerwerpt aan de voeten der Armoede. Zij bieden Jesus dit goud aan dat Jesus met de voeten treden zal; ze offeren het niet omdat Maria, de arme, het zou kunnen behoeven voor de reis maar om vóór den tijd gehoor te geven aan de raden van het Evangelie: verkoop wat gij bezit en geef het den arme. Ze offeren den Wierook, niet om den stank van den Stal te verdrijven maar omdat hun liturgiën weldra eindigen gaan en zij rook noch reuk noodig zullen hebben voor hun altaren. Ze offeren de Myrrhe die dient tot balseming der Dooden omdat ze weten dat dit Kind zal sterven als jongeling en dat de Moeder, die thans glimlacht, reukwerk zal noodig hebben om het Lijk te balsemen. Geknield, in hun weelderige mantels koninklijk en | |
[pagina 684]
| |
priesterlijk gehuld, op het stroo van den stal, offeren zij, de Vermogenden, de Wetenden, de Wichelaars, ook zichzelf als panden van de gehoorzaamheid der wereld. Jesus heeft thans ontvangen alle huldenofferanden waarop hij recht had. Pas zijn de Magiërs afgereisd of de vervolgingen van hen die hem haten zullen tot der dood, beginnen. | |
Octavianus.Toen Christus op de Aarde verscheen heerschten de Misdadigers, oppermachtig, over de Aarde. Hij werd geboren als onderdaan van twee Meesters - de eene, sterker en verwijderd, te Rome; de andere, schandelijker befaamd en dichtbij, in Judea. Een avontuurlijke en fortuinlijke Rekel had, ten koste van moorderijen, het Imperium gestolen; een andere avontuurlijke en fortuinlijke Rekel, had ten koste van moorderijen, het koninkrijk van David gestolen en van Salomon. Beiden waren omhoog gekomen langs kwade en onwettige wegen; door burgeroorlog, verraad, wreedheid en moorden heen: zij waren geboren om zich te verstaan; ze waren, feitelijk, vrienden en medeplichtigen voor zoover het vasalschap van den ondergeschikten Misdadiger tegenover den voornaamsten Misdadiger het toeliet. De zoon van den woekeraar van Velletri, Octavianus, had zich laf getoond in den oorlog, wraakgierig in de zege, verraderlijk in de vriendschap, wreedaardig in de vergelding. Aan een veroordeelde die hem ten minste een graf vraagde antwoordde hij: Dat is zaak der gieren. Tot de uitgemoorde Perugijnen die smeekten om genade schreeuwde hij: moriendum esse! Den pretor P. Gallius wilde hij, enkel op een vermoeden, de oogen uitrukken alvorens hem te laten onthalzen. Toen hij bezit had genomen van het Imperium, zijn vijanden verslagen en verstrooid, alle magistraturen en alle machten bekomen, zette hij de mom op der zachtmoedigheid en van de jongelingsondeugden was hem enkel de ontucht overgebleven. Men vertelde dat hij in zijn jonge jaren tot tweemaal toe zijn maagdom had verkocht: de eerste maal aan Caesar, de tweede, in Spanje, aan Irzius voor driehonderd duizend sestercen. Thans verlustigde hij zich in veelvuldige echtscheidingen, in nieuwe huwelijken met vrouwen die hij overmaakte aan zijn vrienden, in bijna | |
[pagina 685]
| |
openbare echtbreuken en in het spelen der comedie van hersteller der eerbaarheid. Dat afzichtelijk en ziekelijk mensch was de meester van het Westen bij de geboorte van Jesus en hij kwam nooit te weten dat deze was geboren die, eindelijk, moest ontbinden wat hij had opgericht. Voor hem volstond de makkelijke filosofie van den kleinen, dikken, letterdief Horatius: laten wij van den dag van heden genieten, van den wijn en de liefde; de hopelooze dood wacht ons; geen enkelen dag verzuimd. Vruchteloos had de Kelt Vergilius, de man van te lande, de vriend van de schaduwen, van de vredige ossen en de goudene bijen, hij, die met Eneas afgedaald was om de verdoemden te zien van den Avernus en zijn rustelooze melancholie vloeien liet met de muziek van het woord, vruchteloos had Vergilius, de liefdevolle, de wijdingvolle Vergilius een nieuwen tijd verkondigd, een nieuwe orde, een nieuw geslacht, een Rijk der Hemelen, wereldlijker en kleurloozer dan wat Jesus verkondigen zal, maar zoo veel edeler en reiner toch dan het Rijk der Hel, dat men voorbereidde. Vruchteloos, omdat Augustus in deze woorden een herderlijke fantasie had gezien en wellicht had geloofd dat hij, de verdorven meester van verdorvenen, de aangekondigde Heiland was, de hersteller van het rijk van Saturnus. Maar een voorgevoel van Jesus' geboorte, van den waren Koning die den Koning van het Kwaad verdringen kwam, had misschien vóór zijn dood, de groote oostersche client van Augustus, de vazaal van Judea, Herodes de Groote. | |
Herodes de Groote.Herodes was een monster: een der meest trouwelooze Monsters, geweld uit de broeihitte van de Oostersche woestijnen, die er nochtans meer dan één hadden voortgebracht; vreeselijk te aanschouwen. Hij was geen Jood, geen Griek, geen Romein. Hij was een Idumeëer: een barbaar die kroop vóór Rome en de Grieken naäapte om zich beter de heerschappij te verzekeren over de Joden. Zoon van een verrader, had hij den troon overweldigd op zijn meesters, op de laatste ongelukkige Asmoneëen. Om zijn verraad te vergoelijken huwde hij een hunner nichten. Mariamne, die hij naderhand, op ongerechtvaardigde vermoedens, ter dood | |
[pagina 686]
| |
bracht. Het was niet zijn eerste misdrijf. Vroeger had hij zijn zwager Aristobulus verraderlijk doen verdrinken; zijn anderen zwager, Jozef en Ircanus den Tweede, laatsten heerscher van het verwonnen vorstenhuis, had hij ter dood veroordeeld. Niet voldaan met het terdoodbrengen van Mariamne liet hij ook haar moeder, Alexandra, dooden en eindelijk de zonen van Baba, enkel wegens hun ver verwantschap met de Asmoneëen. Intusschen verlustigde hij zich in het levend verbranden van Judas uit Sarifeus en van Matheus uit Margaloth, te zamen met andere leidende farizeëen. Later ging hij vreezen dat de zonen, die hij gewonnen had bij Mariamne, hun moeder zouden willen wreken en liet ze verwurgen; den dood nabij liet hij ook een derden zoon om het leven brengen, Archelaus. Ontuchtig, achterdochtig, hardvochtig, gierig naar goud en naar glorie, had hij nooit vrede, noch in zijn huis, noch in Judea, noch in zichzelf. Om zijn moorden te doen vergeten schonk hij het volk van Rome driehonderd talenten te verspillen in feesten; hij vernederde zich vóór Augustus opdat deze den zak zou openhouden bij zijn schanddaden en na zijn dood liet hij den keizer tien millioen drachmen na en daarenboven een gouden schip en een zilveren voor Livia. Deze rijkgewordene soldenier, deze half beschaafde Arabier, trachtte zich de Hellenen en de Joden te vriend te maken en ze onderling te verzoenen; hij slaagde erin, de ontaarde nakomelingen van Socrates te koopen, die er te Athene toe kwamen hem een standbeeld op te richten, de Joden echter haatten hem tot aan zijn dood. Vruchteloos liet hij Samarië heropbouwen en den Tempel van Jerusalem herstellen: voor hen bleef hij steeds de Heiden en de Overweldiger. Angstbezeten, lijk de misdadigers die oud worden en lijk de nieuwe vorsten, schrikte hij op voor elk geruisch van bladeren, voor elk beweeg van schaduwen. Bijgeloovig lijk alle Oosterlingen, geloof hechtend aan voorteekens en voorzeggingen, kon hij makkelijk gelooven aan de Drie, die van de uiteinden van Chaldea kwamen, door eene ster geleid naar het door hem met listen geroofde land. Iedere mededinger naar de kroon, al bestond hij enkel in zijn verbeelding, deed hem beven. En toen hij van de Magiërs vernam dat een koning van Judea was geboren sprong het hart van den onrustigen barbaar op. Toen hij de sterrenwichelaars niet zag terugkeeren om hem bekend te maken met de plaats waar de nieuwe af- | |
[pagina 687]
| |
stammeling van David was verschenen gaf hij bevel al de kinderen van Bethleëm te dooden. Josephus Flavius zwijgt over deze laatste regeeringsdaad van den Koning: maar was hij, die zijn eigen zonen had ter dood gebracht, soms niet in staat om dezen, niet door hem verwekt, uit te roeien? | |
De onnoozele kinderen.Niemand kwam ooit het aantal te weten van hen die geslachtofferd werden aan de vrees van Herodes. Het was niet de eerste maal dat in Judea de zuigelingen aan de borst der moeders sneefden onder het zwaard: het Joodsche volk zelf had, in oeroude tijden, de vijandige steden gekastijd met de uitmoording der grijsaards, der echtvrouwen, der jongelingen en der kinderen: het behield enkel de maagden om ze te maken tot slavin en bijzit. God zelf, de jaloersche Javeh, had vaak zelf het bevel tot de uitroeing gegeven en thans paste de Idumeëer de mosaïsche wet der wedervergelding toe op het volk dat haar had aanvaard. Wij weten niet hoe talrijk de Onnoozelen waren, maar wij weten - als we Macrobius mogen gelooven - dat onder hen zich een kindje van Herodes bevond dat te Bethleëm was uitbesteed. Wie weet of voor den ouden monarch, moordenaar van zijn vrouw en van zijn zonen, wie weet of dit voor hem zelfs een straf was, wie weet of hij er zelfs onder leed, toen hem het nieuws gewerd. Weinig naderhand moest hij zelf, door afzichtelijke kwalen aangetast het leven laten. In levenden lijve verrotte hij; de wormen vraten zijn teelballen; zijn voeten waren ontstoken, zijn adem benepen, zijn uitademing onverdraaglijk. Tot afschuw geworden voor zich zelf beproefde hij zich met een mes aan tafel te dooden en stierf eindelijk, na aan Salome bevolen te hebben een groot aantal gekerkerde jonge mannen ter dood te laten brengen. De moord op de Onnoozele Kinderen was het laatste bedrijf van den stinkenden en met bloed bevlekten grijsaard. Dit offer van Onnoozelen rond de wieg van een Onnoozele; deze bloedofferande voor een boorling die zijn bloed zal geven voor de vergiffenis der schuldigen; dit menschenoffer voor hem die op zijn beurt zal worden geslachtofferd, heeft een profetischen zin. Duizend duizenden onschuldigen zullen na zijn dood moeten sterven, enkel en alleen wegens het misdrijf, geloofd te heb- | |
[pagina 688]
| |
ben in zijn Verrijzenis: hij wordt geboren om te sterven voor de anderen, en zie, duizenden boorlingen sterven voor hem, als om zijn geboorte uit te boeten. Er is een vreeselijk mysterie in deze bloedige offerande van zuiveren, in deze uitroeing van tijd-genooten. Ze behoorden tot het geslacht dat hem moest overleveren en kruisigen. Maar degenen die door de soldaten van Herodes werden onthalsd, zagen dezen dag niet, zagen hun Heer niet ter dood brengen. Zij redden hem met hun dood - en zij redden zichzelf voor altijd. Zij waren onnoozel en zijn onnoozel gebleven in eeuwigheid. Hun vaders en hun overgeblevene broeders zullen hen eensdaags wreken - maar zij zullen vergiffenis verkrijgen ‘omdat zij niet weten wat zij doen’. | |
De ballingschap in Egypte.Een christelijk, italiaansch dichter zong voor het Kerstkindje dit susa nina: Slaap, o hemelsch Kindeken,
slaap en wil niet weenen.
Boven uw hoofd geen windeken
waagt het maar te gieren.
Maar de Zoon van Maria is niet vleesch geworden om te slapen. En laat de winden maar gieren: ze zullen hem niet doen schrikken. Boven Siddharta verdient hij den bijnaam van Wakende. Hij zal geen slaap kunnen vinden in den Stal waar de Ezel balkt - voorlooper van al de Ezels die op zijn voetspoor zullen balken -; waar de Os loeit - in afwachting dat andere Ossen spreken in zijn aanwezigheid -; waar de Herders ondervragen, waar de Wijzen benedijden. Hij zal geen slaap kunnen vinden terwijl het gestap nader dreunt der moordenaars door Herodes gezonden. Nooit zal hij slapen tot den laatsten nacht toe wanneer hij bezwijmen zal onder de Olijven te midden van de lijven der ingeslapene Elf. Ook Maria kan niet slapen. Des avonds, nauw zijn de huizen van Bethleëm verzwonden in het donker en de eerste lichten aangestoken, vertrekt de Moeder heimelijk als een voortvluchtige, als een dievegge, als een vervolgde. Ze ontsteelt een leven aan den Koning; zij redt een hoop voor het volk; zij drukt aan den boezem haar jongentje, haar weelde, haar leed. | |
[pagina 689]
| |
Zij draait af naar het Westen; zij trekt door het oude land van Chanaän en komt bij kleine dagreizen - kort zijn de dagen - aan den Nijl, in dit land van Mizraim, dat zoovele tranen had gekost aan haar vaderen veertien eeuwen geleden. Jesus, de voortzetter van Mozes, maar, terzelfdertijd, de Antimoses, legt in tegenovergestelde richting den weg af door den eersten Heiland betreden. De Joden waren onder de roede geweest der Egyptenaren; moeilijk bedwongene, kwalijk verdragene, mishandelde slaven. De Herder van Madian werd tot Herder van Israël en dwars door de woestijn heen leidde hij het halsstarrige volk in het zicht van den Jordaan en van de wijngaarden, wonderbaarlijk. Het volk van Jezus had met Abraham Chaldea verlaten en was met Jozef gekomen in Egypte; Mozes had hen uit Egypte geleid naar Chanaän; thans keerde de grootste der Bevrijders, bedreigd, naar de boorden terug van den stroom, waar de eerste Redder was gered geworden uit de wateren en de broeders had gered. Egypte, van alle schanden en heerlijkheden der oertijden teelgrond, het Afrikaansch Indië waar de golven der geschiedenis uitvloeien kwamen in den dood - Pompeius en Antonius hadden onlangs nog op zijn stranden den droom van het imperium geeindigd en het leven - dit wonderbaarlijke land, verwekt door het water, geschroeid door de zon, besproeid door het bloed van zoovele verscheidene volken, bevolkt door zoovele goden in diergestalte, dit onzinnige en bovennatuurlijke land was, uit hoofde van contrast, het voorbestemde toevluchtsoord van den vluchteling. De rijkdom van Egypte lag in het slijk, in de vettige slib die de Nijl telkenjare uitvloeien liet over de woestijn te zamen met de kruipdieren; het dwangdenkbeeld van Egypte was de dood; het weelderige volk van Egypte wilde den dood niet, negeerde den dood; het dacht den dood te overwinnen met nabootsingen der stof, met inbalsemingen, met afbeeldingen die zijn beeldhouwers naar de lichamen van vleesch uithouwden. De rijke, de weelderige Egyptenaar, de zoon van het slijk, de aanbidder van den Os en van den Cynocefaal, wilde niet sterven. Hij bouwde voor het tweede leven de onmetelijke doodensteden, vol met omwikkelde en gebalsemde mummies, met houten en marmeren beelden en richtte pyramieden op | |
[pagina 690]
| |
boven zijn lijken opdat het slijk der steenen ze vrijwaren zou tegen de vernieling. Jesus zal, wanneer hij zal kunnen spreken, uitspraak doen tegen Egypte: Egypte, dat niet enkel ligt aan de boorden van den Nijl, Egypte dat nog niet verdwenen is van het aanschijn der aarde samen met haar koningen, baar sperwers en haar slangen. Christus zal het afdoend en eeuwig antwoord geven dp de ontzetting der Egyptenaren. Hij zal den rijkdom veroordeelen die voortkomt uit het slijk et tot het slijk terugkeert, en alle afgoden der gebuikte oeverbewoners van den Nijl; en hij zal den dood verwinnen zonder gebeeldhouwde kisten, zonder koninklijke begrafenisplaatsen, zonder standbeelden van graniet en basalt. Hij zal den dood verwinnen door te leeren dat de zonde vraatgieriger is dan de wormen en dat de zuiverheid van geest de eenige balsem is die bevrijdt van het bederf. De aanbidders van het Slijk en van het Dier, de dienaren van den Rijkdom en van het Beest, zullen zich niet kunnen redden. Hun graven, zij wezen ook hoog als bergen, versierd als de kemenaden van koninginnen, blank en net van buiten als de graven der Fariseën, zij zullen niets bewaren dan Asch, modder dat van plaats verandert lijk de krengen der Dieren. Men verwint den dood niet door in steen of in hout het leven na te bootsen: de steen brokkelt wieg en wordt tot stof, het hout verrot en wordt tot stof en beiden zijn slijk, eeuwig slijk.Ga naar voetnoot(1). |
|