Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922
(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 671]
| |
Muziek in Noord-NederlandHolland is gebleken een vruchtbare bodem te zijn voor den Bach-cultus. Zonder dat er propaganda gepredikt wordt voor de reine en diepe kunst van den grooten Cantor, worden zijne werken nog steeds geregeld op de voorname concerten gegeven. Haast geen kerkconcert - en hoeveel worden die niet gegeven! - of één of meerdere Bachwerken worden gespeeld of gezongen; de programma's der groote orkesten, b.v. dat van Amsterdam en dat van Den Haag, vermelden meermalen de Brandenburgsche concerten, de Suites, het Concerto grosso, de viool-concerten, Cantates of fragmenten hieruit; kamermuziekuitvoeringen brengen de sonates en de Chiacona, voor viool, de praeludes en fuga's, de partita's voor klavier, de werken voor meerdere klavieren (tot zelfs de bewerking van 't Concert van Vivaldi voor vier piano's); de groote zanggenootschappen geven geregeld de Passie's, het Kerstmisoratorium, enkele der Cantates, de Hoogmis, het Magnificat, en zelfs de koralen. Van al die uitvoeringen is wel de imposantste die welke jaarlijks door de Amsterdamsche Toonkunstafdeeling gegeven wordt op Palmzondag, en die onveranderlijk bestaat uit de Matthäus-Passion. Ik mag gerust zeggen dat ik nooit eene voornamere, volmaaktere uitvoering hoorde dan deze vermaarde vertolking van dit verheven werk. Sinds jaren wordt steeds om denzelfden tijd Bach's meesterwerk herhaald, met haast altijd de zelfde solisten, met hetzelfde orkest, met hetzelfde koor, waaronder tal van leden er zich op beroemen al de uitvoeringen meegemaakt te hebben, die het werk van buiten kennen en het ook zonder partij zingen, en onder denzelfden leider, den suggestieven toovenaar met den maatstok, Willem Mengelberg. Men herinnert zich misschien het succes dat ‘Toonkunst’ met de Matthäus-Passion behaalde eenige jaren geleden te Brussel en te Parijs, waarheen met het heele koor, ook dat der knapen, met solisten en orkest de reis gemaakt werd. Zooals ik zeg krijgen de Amsterdammers jaarlijks deze zuivere herschepping te genieten. Alleen verleden jaar is de reeks onderbroken omdat Mengelberg toen in New-York dirigeerde | |
[pagina 672]
| |
rond den Paaschtijd, en men de leiding aan niemand anders wou overdragen. In de plaats daarvan werd toen de ‘Gurrelieder’ van den Weenschen aartsmodernist Arnold Schönberg, onder diens directie gegeven, wat wel eene enorme tegenstelling was. Dit jaar wilde Amsterdam zijne Bach-traditie weer herstellen, en daar Mengelberg eind Januari weer naar Amerika ging, werd de Passie vóór dien tijd gegeven. Noode missen de Amsterdammers dat heerlijk jaarlijksch muziekfestijn, en algemeen werd het bejammerd dat het ditmaal de stemmigheid van de lijdensweek moest ontberen. Dat heel die Bach-cultus in Nederland niet het voorwerp is van eene vooropgezette actie, dus niets geforceerds heeft, geeft er meerdere waarde aan. Men voert Bach uit niet omdat het mode is, omdat het geleerd en groot staat, maar om dezelfde reden waarom Mozart, Beethoven, de romantiekers en de modernen op het programma komen, om de erkende waarde van zijn kunst en omdat men geleerd heeft hem te begrijpen. Als daartoe meewerken kunstenaars als een Dirk Schäfer, Nederland's voornaamsten pianovirtuoos, van wien ik pas geleden nog een sublieme vertolking hoorde der Partita in c moll; eene zangeres als Mevr. A. Noordewier-Redingius, de Bach-zangeres bij uitnemendheid, die de ideale verklanking der vocale werken van den grooten Cantor bewerkstelligt; dirigenten als Mengelberg en Van Anroy, dan is niet enkel het bewuste - maar ook het massapubliek overtuigd. Eenige maanden geleden werd de stichting gemeld van eene Bach-vereeniging, waaraan ook verbonden is de oratorio-dirigent Joh. Schoonderbeek, die menigmaal van zijne Bach-kennis blijk gaf en in het werk doorkneed is. Dat het echter nu feitelijk niet zoozeer noodig is den Bach-cultus door speciale middelen aan te wakkeren heb ik uit bovenstaande reeds laten vermoeden. Het doel der nieuwe vereeniging, 't.w. het doen uitvoeren der Bach-muziek volgens opvattingen en in proporties van de 1ste helft der 18e eeuw, dus het terugkeeren zoo dicht mogelijk tot Bach zelf, opent echter te mooie perspectieven, om dit streven niet dankbaar toe te juichen. Er is niettemin een tijd geweest dat het Nederlandsche publiek voor Bach moest gewonnen worden, en het feit dat het nu 50 jaar geleden is dat te Rotterdam voor | |
[pagina 673]
| |
dat doel eene Bachvereeniging tot stand kwam, bracht mij op het idee deze kroniek aan Bach te wijden. Het is algemeen bekend dat Bach ook in zijn vaderland na zijn dood in de vergetelheid geraakte, dat zijne werken onder het stof der bibliotheken begraven lagen en, op enkele na, niet meer uitgevoerd werden. Dat het in andere landen evenzoo was is te begrijpen. Fétis schrijft in de eerste uitgave van zijne ‘Biographie des musiciens célèbres’ in het jaar 1835, dat in Frankrijk slechts één werk van hem bekend is, namelijk het ‘Wohltemperiertes Clavier’. Niettemin blijkt uit het artikel van den competenten Belgischen musicoloog dat hij van de genialiteit van Bach overtuigd is, hij noemt hem ‘un des plus grands musiciens de l'Allemagne, et peut-être le plus grand de tous’. Het is haast zeker dat de Weensche muzikale geniën Haydn, Mozart, Beethoven, Schubert, Bach niet of slechts onvolledig gekend hebben. Ware dat wel het geval geweest, heel zeker zou de evolutie der toonkunst andere wendingen genomen hebben. Het zijn de romantiekers die Bach ontdekt en in eere hersteld hebben, dit ondanks het feit dan hunne kunst die van den grooten voorganger innerlijk vreemd blijft. Maar de hoofdzaak was dat de onschatbare kunstwaarde van Bach's verspreide nalatenschap alle ernstige muziekbeoefenaars tot erkenning zijner genialiteit dwong en dat dientengevolge de propaganda voor den herboren meester in Duitschland ernstig en doeltreffend aangepakt werd. De Bach-biographie van Hilgenfeldt, die verscheen in 1850 ter gelegenheid van den honderdsten verjaardag van het afsterven van den meester, en die ik hier raadpleeg, meldt dat reeds in 1802 door Forkel in eene studie over Bach de aandacht op den vergeten componist gevestigd werd. Als ijveraars voor de zaak werden vooral genoemd Becker, Mosewius, Griepenkerl, Marx en Rochlitz, maar den doorslag gaf toch de jonge Mendelssohn die de Matthäus-Passion ontdekte, bewerkte en er in 1829 eene uitvoering van bezorgde die het pleit als gewonnen deed beschouwen. En dat de Bachvereering ook stilaan de grenzen van Duitschland overschreed merken wij aan het feit dat in 1844 te Parijs eene Fransche uitgave verscheen van de Matthäus-Passion. Frankrijk was echter niet de geschikte bodem om den Bachcultus te doen gedijen. Nederland daarentegen | |
[pagina 674]
| |
wel, al duurde het vrij lang eer daar het zaad gestrooid werd en langer nog eer er de kiemen wortelden en opschoten. De man wien vooral de eer toekomt Bach in het Nederlandsche kunstleven de plaats te hebben gegeven die hem toekomt, is de organist-componist Johannes Bastiaans (1812-1875). In 1837 trok de jonge musicus naar Duitschland om daar zijne studies te voltooien. Zijn eerste leermeester aldaar was Friedrich Schneider te Dessau, bekend en geroemd als de beste organist. Schneider was tevens een groot bewonderaar van Bach. Het jaartje tijds dat Bastiaans onder zijne leiding bleef was genoeg om ook hem tot een overtuigd Bachvereerder te maken. De jonge organist trok van daar naar Leipzig waar hij verder studeerde onder Becker en waar hij ook het onderricht genoot van Mendelssohn. Verder verkeerde hij in Leipzig, de Duitsche muziekstad bij uitnemendheid in die dagenGa naar voetnoot(1), met Schumann, met den Nederlander Verhulst en met Weinlig, den toenmaligen Cantor der Thomaskirche, de betrekking die ook eens door Bach werd vervuld. Een orgelconcert dat Bastiaans en zijn leeraar geheel aan de werken van Bach wijdde en dat plaats had in 1837, is teekenend voor zijne overtuiging. Bastiaans keerde in 1839 naar zijn vaderland weer en werd organist benoemd der Zuiderkerk te Amsterdam, waar men Bach noch kende noch begreep. Van de meet afaan begon hij de orgelcomposities van Johann Sebastiaan geregeld op zijne programma's te brengen en dat heeft hij consequent volgehouden. Zijne groote vermaardheid als virtuoos moest alzoo bij het publiek eindelijk het vertrouwen schenken in de ernstige en diepe kunst die het stelselmatig van den erkenden kunstenaar te hooren kreeg. Een bewijs van zijn succes is dat in 1850 te Amsterdam de 100e verjaardag van den dood van Bach met een concert herdacht werd. In 1858 werd hem het wereldberoemde orgel der Groote kerk te Haarlem toevertrouwd. Ook daar had Bastiaans een bedorven kunstsmaak te trotseeren, maar hij deed het met den ijver der overtuiging en zag einde- | |
[pagina 675]
| |
lijk de overwinning gloren voor zichzelf en voor den grootmeester, wien hij zijn kunststreven gewijd had. Langzaam maar zeker droeg de propaganda van den pionnier heilzame vruchten, maar het duurde tot de jaren '70, eer de beweging algemeen werd en te Rotterdam eene Bachvereeniging tot stand kwam die zich vertakte in afdeelingen over het gansche land. Voor zoover ik weet is dit genootschap reeds lang ontbonden, maar het doel dat het beoogde is bereikt, Nederland heeft Bach leeren kennen en waardeeren als een kunstenaar wiens geestelijke nalatenschap boven tijds- en landgrenzen uitgaat, eene muziek waarin de komende geslachten wellicht nog verjonging zullen zoeken. Eene der in 1871 opgerichte afdeelingen der Rotterdamsche Bachvereeniging, de Haarlemsche, vierde dezen Winter haar gouden feest. Niet lang heeft zij haar bestaan gerekt als afhankelijke afdeeling, aldra scheurde zij zich af om zelfstandig haar weg te gaan. Dat Johannes Bastiaans mede een der oprichters dezer afdeeling was ligt voor de hand. Aanvankelijk beperkte men zich hier tot het uitvoeren van kamermuziek, juist dat werk waarin we den Cantor zoo groot en zoo verscheiden vinden. Edoch, langzamerhand wordt naar middelen uitgezien om de groote orchestrale- en vocale werken uit te voeren. Eene executie van het Domkoor uit Berlijn in de Groote kerk was daarvan het begin. Het gevolg was dat in de toekomst de concerten gegeven werden door het inmiddels gestichte Concertgebouw-orkest van Amsterdam, zooals het tot op heden nog is, terwijl nu ook jaarlijks er een paar gespeeld worden door het Residentieorkest. Maar de tijd heeft veel van de eerste opzet der vereeniging doen wijzigen. Van lieverlede is de naam Bach op het programma ingenomen door andere componisten, zoodat er wel eens kwaadwillig gezegd wordt dat men op de Bach-vereeniging alle componisten hoort, uitgenomen Bach. Nu zoo erg is het wel niet, maar haar speciaal karakter van propagandagenootschap heeft zij sinds lang verloren, en dat is m.i. niet zoozeer te betreuren, nu de groote meester toch erkend en gevierd is; wij dienen toch in de eerste plaats met de levenden te leven en ons te laven aan alle goede kunst die in elken tijd en onder elken hemel een eigen geluid heeft. Toch lag het voor de hand dat de jubelviering zou gepaard gaan met eene Bachuitvoering. Ik heb het | |
[pagina 676]
| |
voorrecht gehad deze bij te wonen, een ganschen avond de hemelsche muziek met hare karakteristieke rythmen te hooren deinen, en mijn hart en gemoed te warmen aan de breede en zangerige cantabiles. O die melodie van Bach! ze heeft niets noodig ter onderstemming dan een eenvoudige continuo-bas, maar hoe rijk, hoe edel, hoe zielvol en hoe kuisch! Het muziekfeest werd verder aangevuld door de derde symphonie van Mahler en tot slot - den derden dag - de eerste en de negende symphonie van Beethoven, onder leiding van Mengelberg met het Concertgebouw-orkest en het Toonkunstkoor van Amsterdam. Het werk van den dapperen pionnier Bastiaans heeft voor Nederland goede vruchten gedragen en zijne nagedachtenis blijft steeds vereenigd met den naam van den meester naar welke hij zijne landgenoten leerde luisteren. Bastiaans overleed in 1875; zijn grafsteen draagt in notenschrift den naam Bach als eene dankbare getuigenis van zijne vereering en zijn heilzaam streven voor de eeuwige kunst van den grooten meester, die volgens Beethoven niet ‘Bach’ maar ‘Meer’ had moeten heeten.
Naschrift. - Gezien dit artikel reeds voor een vorig nummer bestemd was, lijken mij eenige woorden ter aanvulling noodzakelijk, te meer daar de bovengenoemde nieuwe ‘Nederlandsche Bachvereeniging’ intusschen hare eerste uitvoering heeft gegeven. Deze had plaats op Goeden Vrijdag te Naarden in de Groote Kerk, die terecht om hare uitstekende acoustische eigenschappen beroemd is. Gegeven werd de Matthäus-Passie, en wel in voorwaarden die het ideaal van iederen Bach-vereerder zeer nabij komt. Van beteekenis is het feit dat bij deze executie gebroken werd met de oratorium-opvatting, waartoe de concertcultuur nu bijna honderd jaar lang, dit zuiver kerkelijk werk verwezen had. Niet alleen werd de quaestie van tijd en plaats hier opgelost, maar ook werd eene ernstige poging gedaan om in verhouding van koren en orkest, in de medewerking van organist en cembalist, de Bach-intenties dicht te benaderen. Voor den leider, Joh. Schoonderbeek, beteekent deze prestatie een groot succes, en zet zij een belangrijke mijlpaal in het levenswerk van dezen Bach-dirigent, | |
[pagina 677]
| |
dat in consequent doorgevoerde lijn naar eene zuivere opvatting van de Bach-interpretatie leidt. Hierbij is nog te vermelden dat Schoonderbeek sinds 1909 jaarlijks in Den Haag met de Kon. Zangvereeniging ‘Excelsior’ eene kerkelijke Matthäus-Passie-uitvoering geeft op den Dinsdag van de Goede Week. Ook te Haarlem werd reeds eenmaal, (jaren geleden) de kerkelijke uitvoering toegepast, eveneens dit jaar te Zaandam, en ook Rotterdam gaf ze herhaalde malen. Maar deze Naarder uitvoering op den grooten Lijdensdag luidt eene periode van den Bach-cultus in, die Nederland nader tot den geest van den grooten Cantor zal brengen.
JOS. DE KLERK. |
|