Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 550] [p. 550] De verwachting Zij had den groet des jongen boden, Zij had de boodschap aangehoord, Zij had gezegd, verblijd maar bloode: ‘Geschiede naar Gods wil en woord’. Zij wist dat, na de maandenwende, die 't lichter hart versnellen wou, - hare onschuld die geen man bekende, 't verkoren kindje baren zou. Maar hoe Ze in droom of wake ook zinde hoe 't kindje kijken zou, zij vond de lijn en vorm van haar Beminden, Zij vond de vrucht niet van zijn mond. Soms zat Ze plots heel stil en de oogen geloken, of het rijzen ging, maar 't hart sloeg telkens zóó bewogen en 't beeld dook weer in schemering. Haar denken doolde en liep verloren in mist... 't Was of Ze in spieglen keek en telkens 't hoofd dat op wou gloren in waas van de eigen adem week. Maar op een nacht, opeens ontwaakte en, recht op beide handen zat Ze of Haar iets heel, heel moois genaakte en Ze in verrukking beefde en bad. Zij zat in 't licht der maan die rilde door 't loover van wat ijl struweel, Haar woordelooze lippen trilden, Haar zingend hart sloeg naar haar keel. [pagina 551] [p. 551] Zij kon 't geheim niet meer behoeden, Zij wilde roepen... maar Zij zag hoe rustig de oudre man en moede in Hare schaduw slapend lag... Maar Jozef móést het wonder weten dat God, Haar, schaamle, liet geschien; Haar stem zong in verrukte kreten: ‘Ik heb ons kindje in droom gezien’. Het was omtrent de tijd dat ze, even, het eerste rythme voelen ging en de eerste weelde van het leven dat Haren zuiveren schoot beving. En nooit was Ze eenzaam meer; noch hoefde genoode of vriend; noch was Ze bang als Jozef in de dorpen toefde, en de uren leken niet meer lang. Wanneer Ze met haar kruik, die helde, ten schouder, daalde naar de bron, was 't of Haar kindjen Haar verzelde, met trippelvoetjes in de zon. En wijl Ze 't korlend koren maalde of rijst bereidde voor den disch, wist Ze dat 't luisterde en verhaalde van de' Engel en zijn groetenis, en van Haar nicht: hoe God, haar, oude, nog moeder worden liet, en dat in 't dorp nóg kindjes komen zouden... maar hij was de allerliefste schat. En als Ze lijk een nijvrig meisje, de wol in koele kamer spon, zong Ze, op een oud en simpel wijsje; een liedje dat Ze zelf verzon. Zoo stond Maria, bloei-behangen, gelijk een rijke rozenboom, Zij was één vreugd en één verlangen, Haar denken was een witte droom. [pagina 552] [p. 552] Zij wist niet dat Ze eens met de snede van zeven zwaarden in haar hart, zou staan en worden aangebeden, als Onze Lieve Vrouw van Smart. Zij voelde alleen dat Ze, uitverkoren, besloot en droeg, met lichten stap, als in een vaas, een blank-ivoren, de vreugde van het moederschap. AUG. VAN CAUWELAERT. Vorige Volgende