Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922
(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 536]
| |
St-Thomas en ItalieGa naar voetnoot(1)Thomas is door de Danteviering, die nog versch in ons geheugen ligt, opnieuw zóó nauw met den dichter, dien hij verwekte en voedde, in verbinding gebracht, dat niemand mij misduiden mag, van Thomas' lof met Dante te beginnen. Het heugt u uit uw genot van de Divina Commedia, hoe de ‘altissimo poeta’ aan de zij van Beatrice opzweeft door de stralende sferen van het Paradiso en, vóór hij het zich bewust is, den zonnehemel binnen gaat. Geen kunst, vernuft of ondervinding - zoo getuigt de dichter - stelde hem in staat, de klaarteglanzen van dat zon-inwendig weer te geven, maar zóó hevig werd zijn geest er geboeid door liefde tot de bovenzinnelijke kennis, dat zelfs Beatrice er in zijn geest om verduisterd werd:
E di tutto il mio amore in lui si mise,
Che Beatrice eclissó nell' obblio.
(Par. X. 59-60.)
Dit mishaagde haar niet, maar zóódanig lachte zij erom, dat de schittering van haar lachende oogen: to splendor degli occhi suoi ridenti, zijn verzamelden geest op verschillende dingen richtte. En als een krans om de klare maan, zoo zag Dante rond zich en Beatrice een kring van levende lichten komen, die nog zoeter waren van geluid dan glanzend van klaarte. Zij geleken een dansrei van jeugdige vrouwen, een guirlande van bloemen; en één der zonnen naderde Dante, om verklaring te geven, wie hij was:
Io fui degli agni della santa greggia
Che Domenico mena per cammino,
U' ben d'impingua se non si vaneggia.
Questi, che m'è a destra piü vicino
Frate e maestro fummi, ed esso Alberto
Fu di Colonia, ed io Thomas d'Aquino:
| |
[pagina 537]
| |
‘Ik was een lam der heilige kudde, door Dominicus gedreven langs de baan, waar men oprecht bedijt als men in de ijdelheid niet valt. ‘Deze aan mijn rechterzijde naast mij was mijn roeder en meester: 't is Albrecht van Keulen; ik ben Thomas van Aquino.’ (Vert. Haghebaert: Par. X. 94-99.) Zöö openbaart zich eindelijk de H. Aquiner aan den dichter, die hem van meet af tot zijn ongenoemden, onzichtbaren gids heeft gekozen - Thomas: een lam, een bloem, een zon, ja de eerste van de tweemaal twaalf zonguirlanden, die in de stralende zonnesfeer zich verlustigen in den aanblik van de Sancta Theologia onder 't beeld van de glimlachende Beatrice. Zoodra Dante Thomas vindt, ziet hij licht en nog eens licht. Zijn beelden van reinheid en glans vallen samen. Zelfs zijn geestelijke vader: Sint Dominicus, heet een schitterend licht:
Di cherubica luce uno splendore,
zoodat we ook hier de zon van Thomas door de ster van Dominicus gebaard zien: sol de stella. Het blijft een opmerkelijk verschijnsel, dat de klare aanschouwing der goddelijke dingen, de hoogste en heiligste wijsheid geregeld met alles, wat de aarde aan reins en onaardschheid kent, wordt uitgedrukt. De zuiverheid van de schouwingen postuleert de zuiverheid van het oog, neen van den heelen mensch. Want de lamp van ons lichaam is ons oog. En als ons oog zuiver is, dan zal ons heele lichaam verlicht zijn - leerde Christus (Matth. VI, 22), die het heele geheim van de verheven Godskennis ontsluierde met deze wet: ‘Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien’. Thomas heeft, gedurende zijn heele leven van bijna vijftig jaren, God gezien, omdat hij een zuivere van hart was; en de omvang, de diepte, de zekerheid van zijn kennis der goddelijke dingen werden wijder, dieper en vaster naarmate hij met de jaren groeide in onaardschheid. De mate van zijn intellektueele nadering tot God was evenredig aan zijn ontheffing van het aardsche en lichamelijke. Voller stroomde God bij hem binnen, naar gelang hij leeger werd van de wereld. De zon, waarmee de christelijke kunst hem afbeeldt, de zon op zijn hart, beteekent niet alleen de klaarheid van zijn | |
[pagina 538]
| |
wetenschap, maar ook den oorsprong daarvan: zijn verhevenheid boven alle aardsche nevelen en dampen. Daarom heet Thomas een Engel, de Engel der school, de Doctor Angelicus - en het is een beschikking van de Voorzienigheid, dat deze engel van leer en leven het hoog model werd voor het penseel van zijn lateren broeder, dien anderen engel van den Dominikaanschen hemel, fra Angelico. Had Orcagna in zijn gewelffresco's van de Strozzi-kapel te Florence den heiligen Thomas symbolisch benaderd, toen hij hem viervoudig weergaf als de verpersoonlijking van de vier kardinale deugden: fra Angelico rekonstrueerde intuïtief met den scherpblik van een kongenialen engel-broeder het portret van den Aquiner, niet ééns, maar in een dozijn van zijn werken. Hij schildert Thomas met zijn doordringenden, in God verloren blik onder de heiligen van zijn groot kruisiginsfresco in San Marco; hij geeft hem als leerling van Albertus den Groote, en, in pendant, als eigenmachtig Magister van de Parijsche hoogeschool; vóór de beeltenis van Maria flankeert Thomas nu eens zijn vader Dominicus, dan weer zijn evenknie in 't rijk des geestes, Sint Augustinus; op de stralende Maria-kroning van het Louvre zien we hem in gesprek met den heiligen Lodewijk van Frankrijk; en schitterend als een zon, ja als een engel van licht laat fra Angelico den Angelicus met een dantesken krans van heilige kloosterlingen, over een bebloemden grond, het Paradiso binnenzweven. Zóó heeft de zalige schilder vooral den zuiveren, den onaardschen Thomas getroffen, om 't aan andere kunstenaars over te laten, minder intens, minder ascetisch, maar intellektueeler en meer cerebraal de wetenschappelijke triomfen en den wijdstrekkenden invloed van den meester voor te stellen. Wij komen daar op terug, maar voor we den geleerden herdenken, willen we ons den mensch, den heilige scherp voor den geest plaatsen, ‘den goeden frater Thomas’, il buon fra Tommaso, zooals Dante hem met een teeder accent heeft genoemd. Voor hem, die door het land van Thomas, Italië, reist, bestaat daar bijna geregeld aanleiding toe - en | |
[pagina 539]
| |
niet alleen door het werk van den zieleschilder Fra Angelico. Er is geen stad of dorp, geen Apennijnendal of bergentop van dat betooverende land, die niet door den voetstap of het woord van een heilige gezegend is. En onder die talrijke heugenissen aan Gods beste vrienden nemen die aan Thomas van Aquino een boeiende plaats in. Wanneer ik daar iets van ophaal, dan is het minder, om mijn altijd gereede mijmeringen over het poëtisch Italië den vrijen loop te laten, dan wel om de figuur van onzen vereerden heilige al pelgrimeerend en verhalend voor u te doen oprijzen.
** *
Het zal mij altijd als iets onuitsprekelijk schoons blijven heugen, hoe ik eenmaal, van Rome uit, door het gelukkig Campania - felix Campania - reisde in de richting van Napels. Die streek behoort door haar gigantesk panorama van rotsgrauwe bergen en vruchtbare vlakten tot de bekoorlijkste van Italië. Er is een onophoudelijke wisseling van vergezichten in allerlei tonen en tinten, van het diepste grijs tot het juichendste groen, met het eeuwig spel van zon en schaduw over de matelooze bergflanken. Daar in dien hemel op aarde werd Thomas uit 't grafelijk geslacht der Aquino's geboren - op den burcht die de Rocca Secca bekroonde en die er nu nog als een ruïne, met klimplanten overwoekerd, is te zien. De plaatsnamen Aquino, Rocca Secca, Piperno, Cassino, die we in 't hart van de Terra di Lavoro hooren weerklinken, vullen de ziel met een vreemd en streelend heimwee naar die romantische tijden van het begin der XIIIde eeuw, toen de woelige wereld zwanger was van grootsche gedachten en daden, toen het universitaire leven onder pausen als Innocentius III en Honorius III in een levenskrachtig élan ontbloeide, toen de machtige Orden van Sint Franciscus en Sint Dominicus haar apostolaat waren begonnen, toen allerwege de heldengestalten van mannelijke en vrouwelijke heiligen ontloken, toen een heilig idealisme de ridders vervulde voor toernooi en kruistocht, toen de troubadourspoëzie voortvloog van burcht naar burcht, toen de Divina Commedia werd voorbereid, toen de groote plastische kunstwerken van kathedralen en | |
[pagina 540]
| |
stadhuizen met hun fresco's en marmerbeelden op 't punt stonden geboren te worden. Al die kultuurelementen vormden den jeugdtijd, neen het gansche leven van Thomas Aquinas. We voelen ze aan, wanneer we door de stadjes loopen die ik noemde als de eerste getuige van zijn gezegende kindsheid - stadjes overigens, waarvan de naam de meest beduidende reliek uit Thomas' tijden is. Maar we zien die kultuurelementen, synthetisch bij elkaar: zoodra we over hellende zig-zag-wegen den Monte Cassino hebben beklommen, dien mons Dei, mom pinquis, niet ten onrechte door onzen betreurden Prof. de Groot den Sinaï van Europa genoemd. Over de natuurprachten, welke de reiziger al stijgend in stijgende mate geniet, natuurprachten van zondoorzaligd hemelblauw boven blinkend groen en wuivend graan, bij het eentonig sjirpende rythme van duizend onzichtbare krekels - over dat zichtbaar deel van het Benediktijnsche wonderoord zal ik u niet spreken. Als opgeslorpt door die natuur, die ons in haar warme zaligheid omvademt, verbeeldde ik mij, hoe graaf Landulf en vrouwe Theodora in 't jaar 30 van de XIIIde eeuw met hun vijfjarig zoontje Tommaso eveneens naar den top van den berg waren gestegen, om hem onder oom Sinnibald, den vader-abt van de vermaarde abdij, zijn eerste ontbolstering te doen ondergaan. Het knaapje werd als een oblaat met den ravenzwarten kavel der Benediktijnen bekleed. Daar werd hij groot gebracht bij het welluidend koorgezang der strenge monniken; daar leerde hij de harmonie kennen, die in dekloosterwet van het ora et labora lag uitgedrukt; daar werd hem het verheven doel van elke menschelijke handeling naar Benediktijnschen stijl ingeprent: ut in omnibus glorificetur Deus. De eeuwenoude abdij is, na Thomas' tijd, herhaaldelijk omgebouwd en veranderd. Maar, in de Toretta van Sint Benediktus zitten nog zuilenkoppels en romaansche stukken architektuur, die de jeugdige heilige precies zoo moet hebben gezien. En de geest van studie en gebed bleef er als een heilige traditie tot den dag van heden in bloei. Ook de heugenis aan Thomas wordt er door de monniken, wier voorzaten zijn eerste geestelijke vaders waren, als een titel van roem bewaard; en wat de Aquiner als kind van die meesters mocht lee- | |
[pagina 541]
| |
ren, blijft hij den bewoners van Monte Cassino vergoeden, door zijn theologische autografen, waarover ge in de kostbare boekerij de zwijgende paters gebogen ziet.
***
Eenmaal in het land van Napels reist ge vanzelf door naar de stad, die als een amphitheater van zon en kleuren zich om den staalblauwen zeeboezem buigt, met den eeuwig ronkenden Vesuvius op den achtergrond en het wazige Capri in 't verschiet. Napels - het graf van de Sirene Parthenope naar de legende, van den dichter Virgilius volgens de historie - was de wieg van Thomas' wedergeboorte, van zijn Vita nova. Als jongeman leerde hij er de Dominikanen kennen en nog vindt ge er, in een groezelig straatje aan een verwaarloosd, maar schilderachtig plein, dat hoog op een zuil een bronzen beeld van den Ordestichter draagt - nog vindt ge daar het klooster Santo Domenico Maggiore, kort voor de komst van Thomas door den prior Tommaso Agni de Lentino gesticht. Kerk en klooster zijn tot barokke bouwsels uitgegroeid, maar de herinnering aan den heiligen gravenzoon, die daar, als jeugdig en later als volgroeid Dominikaan leefde, is er allerminst om uitgewischt. Van hieruit vluchtte de novice naar Santa Sabina te Rome, gedreven door de dreigementen van zijn eerzuchtige familie, die gekrenkt was door Thomas' keus van een anti-gibillijnsche, d.w.z. den keizer vijandige Orde, waardoor hij immers zijn schitterende kansen op den abbatialen kromstaf van Monte Cassino had ondergraven. We weten, hoe de vlucht hem toch van de vuurproef zijner Dominikaansche roeping niet bevrijdde. In Acquapendente overvallen, werd Thomas door zijn eigen broers in een kasteel gevangen gezet, en niet tevreden met hem, ondanks zijn tranen, het kloosterkleed van 't lijf te hebben gescheurd, durfde men het bruut en brutaal waagstuk aan, den jongen man aan de verleidingen van een gehuurde vrouw bloot te stellen. Maar de kuische held triomfeerde en met dit feit begint de hooge roem van den Engelachtigen Leeraar, het overtuigendst bewijs immers, dat hij zuiver van hart en lichaam was. Niet alleen zijn devotie tot de Moedermaagd, maar ook tot de dertienjarige martelares der maagdelijkheid | |
[pagina 542]
| |
St-Agnes mag hier herdacht - devotie, merkwaardig van den zwaren, donkerbruinen geleerde voor het tengere blonde kind, maar uit beider hemelsche liefde tot de kuischheid volkomen verklaarbaar. Na twee jaren gevangenschap in een sombere torenkamer - ja het klinkt romantisch en wordt het nóg meer, maar we zitten in 't hart van de middeleeuwen - zag Thomas kans, om 's nachts langs een touw door het venster te ontsnappen, en, geholpen door zijn Ordebroeders, kwam hij verheugd in Napels terug. Voor grooter veiligheid en tot voltooiing van zijn, zelfs in den kerker niet onderbroken studie, werd hij naar Keulen gezonden, het heilige Keulen, waar hij neerzat aan de voeten van Albertus den Groote - en van Keulen naar Parijs, het middelpunt van de middeleeuwsche wetenschap. In die omgeving, wijdstralend van geestelijk licht, gedijde het genie van den van God begaafden kloosterling, die in zijn disputationes en quaestiones weldra bewees, hoever hij allen overvleugelde. Maar - al herinnert de trotsche Keulsche dom evengoed als de eerbiedwaardige Notre-Dame van Parijs aan de dagen van Thomas' ontluikend leeraarschap - al kunnen we archeologisch aan den Rijn nog de plek van 't voormalig Dominikanenklooster aanwijzen, zooals aan de Seine de Place Maubert (samentrekking van Place Maitre Albert) en een gedenksteen, die het door Albertus en Thomas beroemde St-Jacques verving: tastbare heugenissen van den Aquiner binnen de Duitsche en de Fransche hoofdstad bestaan niet meer. Ook niet te Aken, Leuven en Maastricht, waar de heilige ter gelegenheid van zijn reizen naar Keulen en Parijs waarschijnlijk geweest is. Van een handschrift, een lessenaar en een leerstoel, welke Leuven eenmaal van hem heette te bewaren, schijnt geen spoor meer over. Alleen de schoone Dominikaansche kerk in Maastricht, tegenwoordig gerestaureerd als tentoonstellingszaal, bezit in zeer beschadigden toestand nog muuren gewelf-fresco's, die het leven en de glorie van Sint Thomas uitbeelden. Ze dateeren uit 1332, dus wel niet uit Thomas' tijd, maar zijn toch de oudste ikonografische voorstellingen van den heilige, kort na zijn kanonizatie uitgevoerd. De eenige relieken uit die jaren en die plaatsen, uit Parijs vooral, waar de heilige spoedig zijn onge- | |
[pagina 543]
| |
evenaarden wijsheidsroem gevestigd had, zijn zijn boeken, waarmee hij zich mengde in den geestesstrijd, die er brandde: boeken tegen het Averroïstisch Aristotelisme, en boeken tegen de konservatieve Augustijnsch theologische richting. Want het kenmerk van Thomas' wetenschappelijken arbeid was zijn nieuwheid. Wat heidensche wijsgeeren geleeraard hadden, wist hij, gezuiverd van dwaling, dienstbaar te maken aan de oude, beproefde leer der H. Kerk. Thomas stelde de verspreide waarheden van de openbaring als een welgeordend, vastverbonden leger in slagorde en hij zette de gegevens van de zuivere rede als defensieve voorposten om der rotsburcht van het Geloof. Daarom zingt de Dominikanen-Orde op het Thomas-feest:
Typum gessit Luciferi
Splendens in coetu nubium,
Plusquam doctores ceteri
Purgans dogma gentilium:
Omdat hij méér dan andere leeraren de leer der heidenen wist te zuiveren, was hij als een morgenster, die door de wolken straalt - en heet het verder:
Profunda scrutans fluminum
In lucem pandit abdita,
Dum supra sensus hominum
Obscura pandit cognita:
Hij peilt de diepste stroomen en brengt het verborgene boven - en wat voor menschelijk begrip te duister scheen, dat maakt hij helder. Vijftien jaren had de Parijsche magister geleeraard, geredetwist, gestudeerd en geschreven - toen Paus Urbanus IV hem naar Italië terugriep met het plan om hem tot Aartsbisschop van Napels te verheffen. Alleen de smeekingen van den ootmoedigen kloosterling bewogen den opperpriester, om hem aan zijn studie te laten, maar de paus begeerde Thomas dan toch als theoloog aan zijn hof, dat toen te Orvieto was. Wie uwer Italië bereisde moet bij den naam van die hoog op een berg gelegen oude stad (urbs vetus) vanzelf denken aan een schoonen droom. Want de ka- | |
[pagina 544]
| |
thedraal van Orvieto is met haar gevel van goudmozaiek en marmeren kantwerk wel het wonderlijkste wonder van de zuidelijke gothiek. Wellicht is 't u bekend, dat die christelijke Graaltempel zijn ontstaan dankt aan het eucharistisch wonder van Bolsena, dat samen met het verlangen van de Luiksche gelukzalige Juliana di Cornillon aanleiding voor den paus werd, om den Sakramentsdag in te stellen. Thomas kreeg de opdracht, om het liturgisch officie daarvoor te schrijven - en hij deed dit in Orvieto. Bij al zijn heiligheid en geleerdheid mag hij misschien den indruk van een droogen geest gewekt hebben, gesloten voor de vervoeringen van het schoone rythmsche woord. Inderdaad is de eenige schoonheid, die tot nog toe uit zijn geschriften straalde, de louter intellektueele schoonheid van het ware. Maar de opdracht tot het juichend Sakramentsofficie zou den genialen meester de ongezochte gelegenheid geven, om te toonen, dat hij ook een dichter was in den meest eigenlijken zin. Het geheel van zijn getijden is een grootsch gedacht poêem, waarin het parallellisme van het oude naast het nieuwe Testament op even oorspronkelijke als indrukwekkende wijze al dadelijk van een verheven poëtisch-theologische instuïtie getuigt. En door die wonderlijk gerangschikte psalmen met hun antifonen, lessen met hun responsories slingeren zich de in rijp en zoet Latijn berijmde hymnen, die stralende schatten van diep devote, meesleepend teedere Kerkpoëzie, Adoro te, Saccis Solemniis, Pangue Lingua, Lauda Sion, Verbum supernum, aan ieder roomsch kind op den klank af gemeenzaam. Het Dominikanenklooster, waar Thomas te Orvieto verbleef en met zijn Catena Aurea het Officie schreef, is verschrompeld tot een weinig beduidend gebouwtje, waar me eenige twijfelachtige relieken van den heilige getoond werden. Het pauspaleis met zijn welfische kanteelen boven dikke muren met kleine ogief-vensters schijnt vrij goed bewaard in den staat, waarin Thomas het gezien en bezocht moet hebben - en in de mirakelkapel van de kathedraal laat een middelmatig XIVe Eeuwsch fresco zien, hoe de heilige zijn voltooid officie Urbanus IV aanbiedt.
*** | |
[pagina 545]
| |
Wanneer we het Itinerarium van Thomas verder volgen, dan ontmoeten we hem onder zijn pauselijken vriend Clemens IV te Viterbo, waar hij op de piazza Maria Nuova met niet minder geestdrift voor het eenvoudige volk preekte dan hij te Orvieto voor kardinalen en bisschoppen had gedaan. We ontmoeten hem kort daarna, als organisator van de studiën in zijn Orde, te Rome in het onvergetelijk klooster Santa Sabina, hoog op den Aventijn gelegen, en vol heugenissen zoowel aan Vader Dominicus, die het stichtte, als aan zijn grootste zonen - van Thomas af tot Lacordaire toe - die het bewoonden. Nooit, hoop ik, zal de geur van het venerabel Sabina-klooster uit mijn ziel verwaaien, want wie de stoffelijke voetstappen van heiligen heeft gedrukt, weet van nabij, hoe weldadig dat is voor 't heele leven. Thomas heeft ‘de groote majesteit van Rome en den vrede van Sint Sabina’ - zooals de Groot zich in zijn Leven van den Aquiner uitdrukt - maar weinig jaren genoten. Opnieuw verwees de gehoorzaamheid hem naar Parijs en opnieuw pelgrimeerde de diepste denker van de XIIIde eeuwsche Christenheid in zijn pij en naast zijn met boeken beladen ezeltje over de bergen naar het Noorden. Maak zelf zoo'n tocht op een gezellig grauwtje, dat zoo vast en sekuur zijn fijne hoeven op de wankele keisteenen zet, door de hooge en rotsige Apenijnen, hier dor en troosteloos, ginds groen van vruchtbaarheid, verderop plechtig donker met bosschen bekroond, eindelijk om zijn met eeuwige sneeuw bedekte toppen overweldigend en ge beseft, hoe broeder Thomas met zijn onafscheidelijken gezel Reginald van Piperno al mediteerend en lezend door die wonderen van Gods schepping moet zijn voortgetrokken, rustend bij een klaterende wel als de felle zon in de hooge blauwe lucht te hevig stak, en overnachtend in zoo'n schamele berghut, gelijk we als nesten tusschen de bergspleten verscholen vinden, woningen zóó primitief, dat ze in Thomas' tijd niet anders geweest kunnen zijn.
***
Maar we volgen den heilige in zijn tweede professoraat te Parijs niet, al weten we, dat die jaren om allerlei strijd en allerlei arbeid even woelig als gewichtig | |
[pagina 546]
| |
waren. De meester gunde zich geen verpoozing in het ontwarren van de meest ingewikkelde problemen. Hij stond midden in het akademisch leven, hield voeling met alle wetenschappelijke leiders en dikteerde zijn diepzinnige Quaestiones disputatae, zijn Quodlibeta aan twee, drie kopiisten tegelijk. Weer moest hij, na drie jaren, terug naar Italië. De Orde eischte zijn kostbare werkzaamheid voor zich op - en achtereenvolgens kreeg Thomas de studiën in de kloosters te Florence, Perugia, Viterbo en Rome te regelen. Eindelijk, na jaren, keert hij terug in Napels, waar hij zijn wetenschappelijk en religieus leven begonnen was, waar hij 't ook voltooien zou. We trekken mee naar die stad, die van Thomas' laatste daden getuige was. En ronddolend door het vervallen klooster S. Domenico, herdenken we in de Sint Nikolaaskapel 's meesters Misoffers en Vastenpreeken voor het dankbaar aandachtige volk, dat Fra Tommaso aan zijn eigenaardig Napolitaansch accent als één der hunnen herkenden. We herdenken, hoe Thomas hier voortschreef aan zijn onvolprezen Summa Theologica, die zóóveel wonderen als artikelen bevat, maar hem door den dood niet gegund werd te voltooien. Hier, te Napels, onderrichtte de vereerde meester zijn kloosterbroeders in de diepe geheimen van de heilige leer. Hier ook vernam hij de troostende woorden van het Christus-beeld: Thoma, bene scripsisti de me, Thomas, gij hebt goed over mij geschreven. Het wonderdadig schilderij, dat den heilige toesprak (werk uit 1230 van Tommaso degli Stefani) werd mij in de Capella del Crocifisso getoond en in één der kloostervertrekken bleef ik stilstaan voor deze in marmer gekapte woorden: ‘Viator, huc ingrediens siste gradum: Reiziger, die hier binnentreedt, blijf staan en vereer dit beeld en deze katheder, waarop de beroemde leeraar Thomas van Aquino zetelde, als hij voor een breede schare met wonderbaren bijval de godgeleerdheid onderwees.’
***
Van Napels uit trok de heilige een enkele maal naar Capua en naar Salerno, dat zich met zijn witte huizen en groene cypressen zoo lieflijk spiegelt in de klare | |
[pagina 547]
| |
blauwe zee. Maar te midden van zijn onverpoosde werkzaamheid voelde hij, dat zijn einde niet verre meer was. Thomas telde 49 jaren toen Paus Gregorius X hem met alle Kerklichten van dien tijd opriep naar het Concilie van Lyon ter beslechting van het Grieksche schisma. Gehoorzaam als een kind ondernam de ongezond zwaarlijvige man de groote, hèm dubbel moeilijke reis - maar hij zou ze niet voleindigen. In de Terra di Lavoro, waar hij geboren was, mocht hij ook sterven. Verlaten ligt de groote en rustige Cisterciënserabdij van Fossa Nova niet ver van den Monte Cassino. Daar vroeg de zieke meester gastvrijheid, die hem met eerbiedige liefde geschonken werd - en
ut moriendo cantaret
et cantando moreretur
zegt de gedenkplaat in zijn tot kapel ingerichte sterfkamer: opdat hij zingende zou sterven en stervende zingen, verklaarde hij aan de rondom geknielde monniken in verheven bespiegeling het Hooglied van Salomon. Den 7 Maart 1274 stierf de Leeraar - en er ging een schok van droefenis door de Christenheid om den al te vroegen dood van dien geestelijken reus.
***
Maar wat toen een treurdag was, is nu een hemelsche feestdag - want Thomas, weten we, die een sier van den Hemel werd, bleef en blijft voor de Kerk op aarde een steun als een zuil. Niet alleen de scherpzinnige klaarheid, maar ook het aantal en de verscheidenheid van zijn geschriften lijken een wonder. Want Thomas heeft het heele veld van de wijsbegeerte en van de godgeleerdheid als een koning doorkruist. Hij heeft de werken Aristoteles doorloopend van heidensche dwalingen gezuiverd, en een eigen christelijke mestafysiek, zielkunde en kosmografie gebouwd. Hij heeft de gangbare theologie van zijn dagen in verstandelijker, minder fantastische banen geleid; de wijsheid der bijbelboeken en H. Vaders in zich opgenomen, om er, met heilige trouw aan de erkende traditie, zijn systeem als onverdacht katholiek mee te stevigen; hij | |
[pagina 548]
| |
heeft de Moederkerk weerbaar gemaakt tegen de halsstarrige en rationalistische meeningen der Arabieren en Grieken; de diepe beginselen gezaaid voor een gezonde moraal-theologie; traktaten geschreven over het recht, den staat, de gemeenschap, die nog geregeld om hun oorspronkelijkheid en verbluffende juistheid Thomas' beteekenis ook voor onze moderne samenleving bewijzen; hij heeft de zuiver ascetische literatuur met bijdragen verrijkt, die voor de grootste mystici zooals Tauler en Seuze de veiligste gidsen bleken. Wanneer ge doof Italië rondtrekt en er de groote monumenten van de christelijke kunst opzoekt, dan wordt ge langs dien weg herhaaldelijk aan den zegen van Thomas' leeraarschap herinnerd. Andrea di Firenza schilderde hem als Meester van alle wetenschappen op den wijden wand van de Spaansche kapel te Florence; Traini als overwinnaar van de dwalingen op een altaarstuk te Pisa; Benozzo Gozzoli als Princeps Scolasticorum in 't Louvre te Parijs; Filippino Lippi als Doctor Ecclesiae voor alle volgende tijden; Rafaël als zanger van het H. Sacrament op de Disputa te Rome. Zóó is het waar, dat deze zuivere van hart niet alleen zelf God kwam te zien, maar ook anderen God liet zien; dat hij - om de verheven allegorie van Dante door te voeren - als een zon blijft stralen voor alle oogen die waarachtig het licht zoeken. Wij hebben Thomas gevolgd langs het spoor, dat hij in relieken en aan hem gewijde kunstwerken op verschillende plaatsen ons liet. Laat me deze persoonlijke herinneringen met de volgende mogen besluiten. Dezen zomer bezocht ik Toulouse, volgens Mistral ‘la ville en qui l'âme du Midi est réfugiée’, en bovendien de bakermat van de Orde, die zich in Sint Thomas als in haar hoogsten glorietitel verheugt. Welnu - in de schoone gothieke kerk, waarmee de wieg van Sint Dominicus' stichting in de XIVde eeuw overbouwd werd, vond zijn grootste zoon zijn graf. Ik zal u den loop der omstandigheden besparen, die oorzaak werden, dat dè heilige Meester, midden in Italië gestorven, midden in Frankrijk begraven werd. Maar eenmaal kreeg hij in de Sint Dominicus-kerk van Toulouse zijn graf, een praalgraf, waarvan - geen steen meer over is, helaas! De Fransche Revolutie heeft ook deze misdaad op haar geweten, dat ze de al- | |
[pagina 549]
| |
oude kerk verminkt en 't graf van St-Thomas vernietigd heeft. De kostbare relieken waren intijds gered, en overgebracht naar een andere kerk, de St. Sernin, en daar in de oude romaansche krypte heb ik bij het stille rossige licht van twee gewijde kaarsen in een foudraal van glas en goud den schedel gezien van den grootsten Middeleeuwschen denker, die als een reus zijn wetenschappelijke loopbaan heeft afgelegd en dat doen kon, omdat hij, naar 't getuigenis van Reginald van Piperno, die hem stervend de biecht afnam, tot zijn laatsten adem de onschuld van een vijfjarig kind bewaard had. Zalig zijn de zuiveren van hart, want ze zullen God zien.
B.H. MOLKENBOER, O.P. |
|