Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922
(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| |
De rol van Edward Ducpetiaux in de omwenteling van 1830Ga naar voetnoot(1).
| |
[pagina 265]
| |
Even als de Potter was Ducpetiaux veroordeeld op grond van het besluit van 20 April 1815, alhoewel eenige dagen vóór de veroordeeling de koning nog de intrekking aangekondigd had. Daarenboven was de wettelijkheid van dit besluit zeer betwist. Ducpétiaux vond dus voldoende gronden voor een beroep in verbreking. Maar, zooals dit te voorzien was werd dit beroep afgewezen, den 27 Januari 1829. Dit afwijzen droeg er toe bij om den bijval te vergrooten voor de talrijke verzoekschriften, die, als eerste vrucht van het verbond der katholieken en der liberalen, uit alle hoeken van België, naar de drie vertakkingen der wetgevende macht gestuurd werden, en er toe strekten dat de nieuwe wet op de drukpers een artikel zou bevatten tot tenietdoening van de vervolgingen en veroordeelingen op grond van het besluit van 20 April 1815, welke sedert 20 October 1828 hadden plaats gehad. Vele leden der Staten-Generaal steunden dien wensch; daarenboven had de Commissaris der Regeering hem met eene Uitdrukkelijke belofte beantwoord. Ook, alhoewel men dit in België niet verwachtte, keurden, den 28 April 1829, de Kamers bijna eenparig de intrekking van het besluit goed. Maar vruchteloos rekenden beide gevangenen op de uitvoering van de belofte der Regeering. Zelfs de verzoekschriften door de advokaten der veroordeelden en de Provinciale Staten van Brabant leidden tot niets. Ducpétiaux bleef dus gevangen alhoewel de nieuwe wet op de drukpers de feiten niet meer strafbaar stelde, waarvoor hij was veroordeeld. Toen besloot hij zelf de Staten-Generaal aan te spreken. Den 16 October 1829 zond hij steeds uit de gevangenis der ‘Petits Carmes’ zijne ‘Pétition à la Seconde Chambre des Etats-Généraux, présentée par M. Ducpétiaux’. (Verzoekschrift tot de tweede Kamer der Staten-Generaal, door M. Ducpétiaux ingediend.) De Potter op zijne beurt deed hetzelfde en samen gaven zij hunne geschriften uitGa naar voetnoot(3). Zij voegden daarbij als ‘bewijsstuk’ den tekst van de vraag den 20 Juni | |
[pagina 266]
| |
door hunne verdedigers Mrs Van Meenen, Van de Weyer en Barbanson gestuurd. De klacht van Ducpétiaux was volkomen gerechtvaardigd. ‘Waarin’, schreef hij, ‘ligt de rechtvaardigheid, de noodzakelijkheid der straf welke ik voort onderga? Wat is haar doel? En is zij doelloos, onrechtvaardig, onnoodig, waarom schenkt men mij dan de vrijheid niet terug?’ Hij had overigens reden zich over de ondergane behandeling te beklagen. ‘Mijne opsluiting, die men voortzet, die men zelfs strenger maakt, wanneer men daartoe gelegenheid vindt, door een aantal plagerijen, welke geen ander doel hebben dan de gerechtelijke handeling welke mij getroffen heeft te veranderen in middel tot kleinzielige wraakuitoefening.’ Maar de verzoekschriften der twee gevangenen strekten niet alleen tot het bekomen hunner invrijheidstelling, maar stelden deze afhankelijk van het aannemen van eene oplossing in rechte van hun geval, overeenkomstig de belofte door den Commissaris der regeering gedaan. Zij verklaarden het in een ‘Mémoire à consulter à l'appui des pétitions présentées le 14 Novembre 1829 à la deuxième Chambre des Etats-Generaux, par MM. de Potter et Ducpétiaux. Bruxelles 1829.’Ga naar voetnoot(4) ‘De onderteekenaars roepen een onbetwistbaar beginsel in. Zij verzoeken noch om genade, noch om amnestie, noch zelfs om intrekking eener wet, minder nog om herziening, verbreking of hervorming tot tenietdoening van een vonnis. Zij verzoeken alleen om te vallen onder toepassing van de intrekkende bepaling der wet welke het besluit, op grond waarvan zij veroordeeld werden afschaft... Steunend op deze redenen, vol vertrouwen in de deugdelijkheid van hun recht verwachten de onderteekenaars kalm en hoopvol de beslissing der wetgevende macht.’ (bl. 18, slot.) Ondertusschen was de gevangenis der ‘Petits Carmes’ onder den drang der gebeurtenissen het hoofdkwartier geworden van het verzet dat tegen het Hollandsch bewind ingericht werd. | |
[pagina 267]
| |
De Potter schreef later in zijne ‘Souvenirs’:Ga naar voetnoot(5) ‘Buiten mijne moeder en- mijne vrouw, bekwamen mijne talrijke vrienden tamelijk gemakkelijk de toelating om mij te bezoeken.’ (bl. 22.) ‘Mijne moeder zag ik eens of twee maal in de week, mijne vrouw en haar kind bijna dagelijks. Uitdrukkelijk werd voorgeschreven aan mijne vrienden de toelating mij te bezoeken niet te weigeren.’ (bl. 29. - Bd. I.) Zeker genoot Ducpétiaux dezelfde gunst. De Potter voegt daaraan nog toe: ‘Met den “Courrier” alleen wais ik in rechtstreeksche betrekking, met “Le Belge” alleen in onrechtstreeksche; de andere bladen echter dreef ik in zekeren zin met mijne zedelijke stuwkracht, die aan alle bladen eenheid gaf waaruit onze kracht voortsproot. Daarenboven was mijn gevangenis een brandpunt geworden waarin men besprak alle middelen om op wettelijke wijze en met behulp der vrijheden in onze grondkeure geschreven, de vorstelijke heerschzucht, wier aanspraken op willekeur stegen in de mate waarin wij duidelijker aanwezen hoe en op welke punten wij onzen weerstand richtten, en naarmate wij duchtiger de gelederen ineensloten om iedere verlossing, hetzij door list of omkooperij, hetzij door de brutale macht onmogelijk te maken.’ (bl. 32.)Ga naar voetnoot(6) Evenals Ducpétiaux, zette de Potter zijne werking voort; werking welke beslissend den gang der gebeurtenissen leiden zou. In Juli 1829 teekent hij met zijn voortaan beroem- | |
[pagina 268]
| |
den naam eene nieuwe brochure met opschrift ‘Union des Catholiques et des Libéraux dans les Pays-Bas’. (Verbond der Katholieken en der Liberalen in de Nederlanden.) Dit geschrift, het beste dat hij schreef, was flink gesteld, bekwam een ontzaggelijken bijval, en maakte overal den diepsten indruk. Den 15 November daaropvolgende gaf hij uit: ‘Lettre de Démophile à M. van Gobbelschroy’ waarin hij de zegepraal der Belgische zaak voorspelde. Eene maand daarna stuurt hij als antwoord op de Koninklijke Boodschap van 11 December zijn ‘Lettre de Démophile au Roi’ de wereld in. De toon is uiterst heftig: ‘Sire, uwe hovelingen en uwe ministers, uwe vleiers en raadgevers bedriegen en misleiden u; de handelwijze waarvoor zij de volharding der regeering bekomen, stort deze in het verderf, en bedreigt haar met eene onvermijdelijke ramp, welke men vruchteloos zal willen afweren, wanneer het noodlottig uur zal geslagen hebben...’ Den 31 Januari 1830, hadden 17 bladen te gelijkertijd een voorstel afgekondigd strekkende tot het inrichten het gansche rijk door, van eene nationale inschrijving ‘waarvan het geld zou besteed worden aan het vergoeden van de leden der twee Kamer van de Staten-Generaal, die alsdan werkzaam waren, wegens het verlies van jaarwedden en rustgelden. waarvan zij zouden beroofd worden ter oorzake van hunne plichtsvervulling in het weerstaan aan de onwettelijke handelingen van het Bewind.’ De Potter ging nog verder en liet in ‘Le Courrier’ van 3 Februari 1830 het ontwerp verschijnen van eene ‘Confédération Patriotique’. Dit waren wel blijkbaar pogingen tot inrichting van een stelselmatig verzet tegen de bestaande macht. Derhalve lag het voor de hand dat tegen haren leider maatregelen zouden genomen worden. Den 19 Februari werden de Potters geschriften in beslag genomen. Hij zelf werd in geheime bewaring gebracht. Dit was het begin van een groot politiek proces. De beschuldiging werd gericht tegen de Potter, Tielemans, referendaris bij het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, den vader van het ontwerp en Ad. Bartels, hoofdopsteller van ‘Le Catholique des Pays-Bas’ die het | |
[pagina 269]
| |
ontwerp verdedigd had en de kolommen van zijn blad voor de inschrijving had open gesteld. Zij werden beschuldigd ‘door middel van gedrukte geschriften, namelijk door middel van de bladen “Le Courrier des Pays-Bas”, enz., de burgers of ingezetenen rechtstreeks te hebben opgeruid tot eene samenzwering of een aanslag, welke tot doel had 's lands regeering te veranderen of omver te werpen, tot eene samenzwering en een aanslag namelijk welke zouden bestaan hebben in het vormen en uitvoeren van een verbond of vereeniging in den aard van diegene in bovenvermelde bladen door de beklaagden voorgesteld, enz....’ Na lange pleitredenen werd het vonnis uitgesproken dat de Potter tot acht jaren uitbanning, Tielemans en Bartels tot zeven jaren uitbanning veroordeelde, na afloop waarvan alle drie nog onder toezicht der hooge politie zouden gesteld worden voor een tijd, gelijk aan dien hunner uitbanning. Den 7 Juni daaropvolgende stapten de drie bannelingen Pruisens grenzen overGa naar voetnoot(7). Gedurende zijne opsluiting ging Ducpétiaux voort artikelen voor ‘Le Courrier des Pays-Bas’ te bezorgen en stukken in te zamelen geschikt om de grieven tegen de Regeering te staven. Hij maakte grbotendeels de statistiek op, bewijzende met welke walgwekkende partijdigheid de plaatsen tusschen Belgen en Hollanders ten bate dezer laatste verdeeld werdenGa naar voetnoot(8). Zijne gevoelens gedurende dit tijdperk zijn voor geen twijfel vatbaar; het waren altijd dezelfde, welke hij in zijne verdediging had uitgedrukt en die de kern uitmaakten van de pleitredenen der advocaten in het laatste proces. In een artikel aan den ‘Courrier’ gestuurd vinden wij ze volmaakt weerspiegeld: Daar hij den 13 December 1828 veroordeeld was, moest hij den 13 December 1829 in vrijheid gesteld geweest zijn, maar onder voorwendsel dat de verwerping van zijn beroep in Cassatie van 27 Januari 1829 was, hield men hem achter de grendels tot den 27 Januari 1830 zonder te letten op zijne rechtmatige bezwaren. Eindelijk, den 27n, te tien uur 's morgens ging | |
[pagina 270]
| |
de deur van de gevangenis der ‘Petits Carmes’ voor hem open; nadat hij met het geld van de inschrijving uit dien hoofde geopend de kosten van zijn proces en de geldboete van 500 gulden voldaan had. Denzelfden dag schreef hij aan ‘Le Courrier’ een brief die fellen indruk maakte in de politieke kringen. Hij beroemde zich er in een der slachtoffers van het onrecht geweest te zijn, omdat hij aldus het zijne bijgedragen had om het land te wekken en een liberale reactie te doen ontstaan. ‘Na vijftien maand opsluiting terug in vrijheid gesteld, bevrijd van die halve censuur, welke men mij als strafaanvulling had opgelegd, voel ik’, schreef hij, ‘de behoefte den tijd dank te weten omdat hij eindelijk tot mijne hulp kwam, en mijne levendige erkentelijkheid te betuigen aan het ministerie voor de toekomst vol vrijheid en geluk welke het voor mijn land voorbereidt. Ik moet het bekennen, toen 's Rijks eerste magistraat het geraden oordeelde aan zijne agenten te bevelen treffende voorbeelden te stellen en toen het toeval mij met verschillende vrienden, overleverde aan de rechtbanken, was ik er verre van te voorzien wat al vergoedingen deze staat van tijdelijken dwang zou medebrengen. Ik zag in deze bittere maatregelen weinig anders dan betreurenswaardige aanrandingen van een onzer dierbaarste rechten. Ik had de waarschijnlijke uitslagen nog niet ondervraagd. Inderdaad zou de Natie zoo spoedig met hare vadsigheid zijn rechtgesprongen indien onze staatslieden haar voort hadden in slaap gewiegd, bloemen gevlochten om de boeien in plaats van luidruchtig de ketens te smeden op het aambeeld... O, eens zou het verbond der katholieken en liberalen, dat voor het volk zulke heilzame, voor het bewind zulke bittere vruchten dragen zou, zoo spoedig stevig geworden zijn, indien men niet onbehendig beide legerscharen in eene zelfde vervolging gewikkeld had, in plaats van voort te gaan ze tegen elkaar uit te spelen, ze door elkaar te laten verzwakken; indien de driestheid van eene Excellentie het niet had gehaald boven de list van zijn collega. - Neen. Voorzeker is dit een wezenlijke vooruitgang voor de natie, indien gedurende dezelfde tijdpauze de regeering hare stellingen niet verbeterde kan men zich afvragen of zij dezelfde gebleven zijn. - Neen. Voor elken stap der oppositie naar voren week zij er eenen. De vloed bruiste onstuimiger naarmate | |
[pagina 271]
| |
men hem weerstand bood. Gisteren ging het alleen om eenige grieven; men miskende ze; heden gaat het om de opheffing van alle grieven. Gisteren was er alleen spraak van eenige duizenden namen die op verzoekschriften en wenschen gesteld werden; die wenschen verstootte men; heden nemen vier honderd duizend burgers ze over. Laat men ze nog verstooten, en morgen, verheffen alle inwoners onzer provinciën hunne stem, als de stem van een enkelen mensch. Wat men weleer als toegeving zou aangenomen hebben, vordert men thans op als een recht; gisteren smeekte men, men vraagt vandaag; opgepast dat men morgen niet eischen zou.’ ‘Toen werd het ministerie woedend; het trappelde als een scholier wiens schelp op de beek weggespoeld wordt. Gelijk de speler die zijne laatste kaart en zijn laatsten penning verspeelt heeft het een grooten slag willen slaan. Wat sproot daaruit voort. De beleediging van de vertegenwoordigers der natie heeft alleen verontwaardiging en misprijzen verwekt; de boodschap van 11 December, ultimatum van hersens die op hol zijn, heeft misschien meer aanhangers gewonnen voor de zaak der openbare vrijheden dan al de geschriften der oppositie hadden kunnen doen; het nieuw ontwerp tegen de drukpers heeft voor ernstiger dan ooit doen doorgaan de voordeelen van de wetgeving welke thans van kracht is. Een steun bleef voor het ministerie over: eene talrijke klas beambten van de begrooting levend; welnu, die steun is te loor gegaan, daar de regeering toetreding vroeg voor hare verderfelijke leerstelsels ongeveer op dezelfde wijze als een dief aan den hoek van het woud, de keuze laat tusschen de beurs of het leven; de regeering meende aanhangers om zich heen, onder haar vaandel te scharen, en den ijver te stalen; zij gaf slechts aanzijn aan nieuwe vijanden die des te gevaarlijker zijn daar zij er geen belang meer bij hebben hunne vijandschap te bewimpelen. Dat was nog niet voldoende: eene redplank, een laatste dreef nog boven: eene spoedige, eene volledige wijziging van de wijze van regeeren kon haar misschien nog vrijwaren voor de gevolgen van het misprijzen, dat, van alle zijden, op haar gestapeld werd. Met misprijzen heeft zij de redplank weggeduwd en is in de golven ondergegaan; zij was reeds eenzaam-verlaten midden de natie; de akte van afzet- | |
[pagina 272]
| |
ting heeft haar ook eenzaam gemaakt zelfs in den kring harer vertrouwden. Zoover zijn wij gekomen. Het ministerie dat sedert eenige jaren zijn hiel drukt op onze schoone gewesten heeft het masker weggeworpen; het zag af van de list en greep naar het geweld; het wil het einde bespoedigen; des te beter. Dat kan alleen ons belang dienen. Dat het, blind werktuig zijnde, zijne taak voltooie. Wanneer dit zal geschied zijn, zal het vanzelf te pletter loopen tegen den minsten hinderpaal op zijne baan. Alles zoowel voor ministerie als voor ons is voortaan te herleiden tot eene kwestie van tijd. Wanneer slaat het uur van zijn val en van onze volledige ontvoogding? Dat, om de oplossing te bespoedigen nog eenige strengheden, nog eenige slachtoffers noodig zijn deert ons niet. De vijanden onzer vrijheden hebben het heden in handen doch ons behoort de toekomst. Dan dagen wij hen uit. Dan komt onze beurt ze voor de rechtbank op te roepen waarvan de vonnissen meer gezag zullen hebben dan de uitspraak van het een of ander hof van assisen of van de eene of andere ministerieële commissie.’ In eene eerste opwelling van gramschap wilde het bewind den schrijver van dit artikel vervolgen. Maar het zag daarvan af. Wie zal zeggen of het uit vrees was de geesten nog meer te verbitteren ofwel uit gemis aan beslistheid. Toen Ducpétiaux de gevangenis verlaten had, waren bijzondere politiemaatregelen genomen ten einde iedere betooging te verhinderen. Maar niets was gebeurdGa naar voetnoot(9). Gedurende zekeren tijd werd Ducpétiaux' huis gansch bijzonder bewaakt door agenten die beloerden wie bij hem in- en uitging. Maar Ducpétiaux' vrienden wilden niet dat zijn invrijheidstelling ongemerkt zou voorbijgaan. Zij boden hem een feestmaal aan in het ‘Hôtel de la Paix’Ga naar voetnoot(10). Voortaan blijkt het klaar dat Ducpétiaux' aard derwijze gesteld was, dat hij in de nakende gebeurtenissen een belangrijke rol spelen zou. Hij twijfelde niet meer aangaande den door de oppositie te volgen weg; hij | |
[pagina 273]
| |
behoorde tot diegenen die verkondigden dat men eene volledige herstelling en onmiddellijke voldoening moest eischen en desnoods afdwingen. | |
IV.Zoo was ‘Le Courrier des Pays-Bas’, zoowel door den inhoud als door den toon een echt oppositieblad geworden. Vrijheid en volksmacht werden er in opgehemeld en alle tekortkomingen van het Nederlandsch bewind op dit gebied werden aangewezen en aangeklaagd. De verschillende grieven smolten samen tot eene eenige zaak: de ‘belgische zaak’, die niettegenstaande alles zegepralen zou. Natuurlijk beschuldigde men ‘Le Courrier’ van Franschgezindheid, doch het verdient de aandacht dat dit blad kranig deze beschuldiging afwijst. ‘De liberalen der Nederlanden’, schreef het den 22 Januari 1830, ‘willen hunne kansen op slagen en zegepralen niet ruilen voor de kansen van om het even wie die in dezen tijd in Europa leeft. Moeten wij Franschen worden om voordeel te halen uit den val van M. de Polignac?’ Alhoewel de Courrier vrijzinnig-gekleurd bleef, nam hij met genoegen artikelen van katholieke schrijvers op, en verschillende katholieken ontzagen het niet hun pennevruchten te sturen naar het blad dat op een ander gebied de romans van Paul de Kock bleef voorstaan. In zulke mate had de gemeenschappelijke oppositie de bezwaren uit het verschil van meeningen afgeleid, uitgewischt. Meer dan ooit bleef de Regeering Ducpétiaux bewaken. ‘Tijdens een uitspanningsreisje dat de jonge advocaat in 1830 te Maastricht deed werd hij aangeklaagd als zou hij in die stad eene samenzwering ingericht hebben tegen de bestaande orde; maar het schijnt dat het bewind reeds van genoeg samenzweerders last had want het gaf geenerlei gevolg aan de hem toegestuurde verslagen. Die onophoudende plagerijen schrikten hem niet af. Toen hij vernomen had dat een artikel van “Le Courrier” aangeklaagd was begaf hij zich naar het parket van den procureur des konings waar hij ver- | |
[pagina 274]
| |
klaarde dit artikel geschreven te hebben en daarvan de verantwoordelijkheid op te eischen: De regeering deinsde nogmaals voor die daad van burgerlijken heldenmoed terug.’Ga naar voetnoot(11) Het door Neut bedoeld artikel verscheen den 9 April 1830 ter gelegenheid van de Beschuldiging van MM. De Potter, Tielemans en Bartels. De schrijver hekelt er in de houding van Procureur-generaal De Hoop en zegt onder andere: ‘Toen Cicero Verres beschuldigde, bepaalde hij duidelijk het feit waaruit de schuld moest voortvloeien: M. De Stoop bepaalt duidelijk de schuld der beklaagden; maar wat het feit betreft, het aandeel dat de beklaagden er in hadden, aarzelt hij, wankelt hij, en uit vrees zich waarschijnlijk er in te vergissen bepaalt en verwerpt hij geene enkele van ten hoogste twintig wijzen, waarop het mogelijk is dat men zich schuldig maakt aan het aangeklaagd feit: hij stapelt ze alle op en door malkaar zonder de eene meer noch minder te schatten dan de andere.’ Het artikel rolt zijne lava voort over drie kolommen van denzelfden aard. Hetzelfde blad bevatte een artikel met opschrift: ‘Inbeslagneming der geschriften van de groote samenzwering’, over hetzelfde onderwerp, dat volgenderwijze eindigde: ‘Welnu! M. De Stoop zal eene akte van beschuldiging opstellen, waarin het gemis aan inhoud zal verborgen zijn onder eenige verdraaide historische feiten, onder politieke gemeenplaatsen ten gerieve van welgezeten burgers, onder scherpe uitdrukkingen en besluiten waaruit het volk schrik zal vatten en waarmede het wellicht niet voorzichtig ware te gekken. Men zal er zijn voorbehoud in uitdrukken dat onrustwekkend zal kunnen schijnen; men zal door strengheid misschien verontwaardiging wekken; maar zoo is het dat het machiavelisme de belachelijkheid der zaken en der middelen redt door den ernst en den uitslag der gevolgen.’ Daar hij vernam hoe verontwaardigd de Procureur-Generaal was schreef hij hem den volgenden brief: Brussel, 29 April 1830. | |
[pagina 275]
| |
aarzelde mij dezen morgen naar uw parket te begeven om te verklaren dat ik de schrijver was van het artikel in ‘Le Courrier des Pays-Bas’ van 9 April opgenomen; daarna heb ik aandachtig en herhaaldelijk dit artikel herlezen en noch in de woorden, noch in de bedoeling kon ik een voldoende reden vinden opdat ik uit dien hoofde zou vervolgd worden. Zooals het te voorzien was kreeg de zaak geen gevolg. EDMOND RUBBENS.
(Vervolgt.) |
|