Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922
(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |||||||
[1922/3]Een belangrijk probleem miskend.Wanneer ik de uitnodiging van de redaktie om mijn bezwaren tegen Prof. Mansion's beschouwingenGa naar voetnoot(1) in ditzelfde tijdschrift te ontwikkelen, gaarne aanneem, dan geschiedt dit niet om een spellingdebat te openen, dat sommige lezers vervelen, andere als een kemphanengevecht vermaken zou, maar om er met nadruk op te wijzen, welk belangrijk probleem hier miskend wordt. Ondanks de geprikkelde en lichtelik vijandige toon van mijn tegenstander, vlei ik mij, dat wij het over het wezen van de zaak veel meer eens zijn dan hij zich zelf bewust is. Op één voorwaarde: dat hij zich met mij verplaatsen kan uit de theoretiese beschouwing van de studeerkamer naar de werklikheid van het praktiese leven. Wie jarenlang blijft kibbelen over op zichzelf onbeduidende spellingverschillen, is een monomaan. Alleen door de belangrijke achtergrond verdient het spellingvraagstuk blijvende belangstelling. Voor ons, Noord-Nederlanders, is die achtergrond: de noodzakelike verfrissing van het moedertaalonderwijs, vooral op de volkschool; voor Zuid-Nederland is dit pedagogiese belang onverbrekelik verbonden met een niet minder gewichtig probleem: de noodzakelikheid van een algemeen-beschaafde omgangstaal. In de ‘Koninklijke Vlaamsche Academie’ vatte onlangs Gustaaf Segers een betoog over De taal van de school en het volkGa naar voetnoot(2) samen in deze krachtige woorden: ‘Het is onze plicht, onze dure plicht, in de school, in ons privaat en openbaar leven, het gebruik der algemeene beschaafde omgangstaal uit alle krachten te bevorderen’. Te voren (blz. 601) had hij de taak van deze algemene taal aldus omschreven: ‘De algemeene beschaafde omgangstaal in het onderwijs, in de letterkunde, in het bestuur, en tevens het behoud harer bekoorlijke natuurlijkheid en speelsche | |||||||
[pagina 258]
| |||||||
volkschheid: dat moeten wij allen, elk in zijnen werkkring, nastreven’.Ga naar voetnoot(3). Deze woorden komen voort uit het besef, dat een hechte grondslag voor werkelike taaleenheid gezocht moet worden in de gesproken taal; dat de eenheid van taal-op-papier veelal een schijneenheid is. In Mansion's betoog daarentegen is een verwarring van begrippen, die de kritiese lezer draaierig maakt. Met de term ‘schrijftaal’ bedoelt hij beurtelings:
Hoe moeten we nu de stelling begrijpen: er bestaat op dit ogenblik in geheel Nederland en Vlaanderen ‘eenheid van schrijftaal’, die de vereenvoudigers in het Noorden verbroken hebben, en in het Zuiden dreigen te verbreken? Geen taalkundige zal beweren dat door tweeërlei spelling de taal-eenheid te niet gedaan wordt. Een artikel van Mansion over een taalkundig onderwerp en een dergelijk van Scharpé, in vereenvoudigde spelling, zijn in dezelfde taal geschreven. Daarentegen hoort de taalkundige dadelik dat de algemeen-Nederlandse taal die Mansion schrijft (en spreekt!) vrij sterk afwijkt b.v. van de particularistiese dichtertaal van Gezelle. Ik moest glimlachen, toen Mansion zijn peroratie tegen ‘gewelddoeners en taalknoeiers’ eindigde met het dichterwoord: De vlaamsche tale is wonderzoet
Voor die heur geen geweld en doet.
Immers in die twee regels zijn drie biezonderheden waarin het algemeen Nederlands (dat Mansion en ik spreken) van particularisties standpunt het ‘zuivere’ Vlaams ‘geweld doen’: wij zeggen niet heur, maar | |||||||
[pagina 259]
| |||||||
haar, wij verminken tale tot taal, en gebruiken bij ontkenningen geen en. Zonder ‘schaamte’ kunnen wij Nederlanders in de taal van Noord en Zuid ‘onderscheid maken tusschen de landtaal en de tegenwoordige taal van poëzie of kunstproza’, omdat... dit onderscheid nu eenmaal bestaat. Zullen we dit betreuren, met een afgunstige blik naar de Romaanse landen? Er is een tijd geweest dat die Franse schrijftaaleenheid nabij scheen: in het midden van de achttiende eeuw schreven Huydecoper, Feitama, Hoogvliet een klassicistiese dichtertaal, die voor de tijdgenoten als norm gold. Was dat een vooruitgang boven de karaktervolle verscheidenheid van Hooft, Vondel, Huygens en Brederode? In het tijdperk van Prudens van Duyse en Conscience was Zuid-Nederland dichter bij een ‘schrijftaal’-eenheid dan in de tijd van Gezelle en Verriest, van Streuvels en Van de Woestijne. Maar wie zou de eerste tijd terugverlangen? Een rijke taalbloei ontwikkelt rijkdom van vormen. Wij mogen ons gelukkig prijzen, dat er velerlei ‘schrijftaal’ bestaat. De fout van Mansion is, dat hij nog gevangen zit in de doctrinaire scheiding van ‘schrijftaal’ en ‘spreektaal’. Daardoor miskent hij ook de rijke verscheidenheid van het spreken. Spreken is niet alleen konverseren, keuvelen. Spreekt de redenaar dan niet? En is de dichter niet allereerst een spreker? Beperkt ‘omgang’ zich tot het meest alledaagse? De waanvoorstelling dat het ‘Kollewijnisme’ de ‘alleenheerschappij’ van de meest alledaagse ‘spreektaal’ zou prediken, wil ik hier niet bestrijdenGa naar voetnoot(5) het feit dat deze gevreesde ‘sekte’ schrijvers en dichters van betekenis telt, zegt reeds genoeg. Zoeken wij dus liever het positieve in Mansion's betoog, namelik zijn antwoord op de vraag: langs welke weg zal in Zuid-Nederland de zo noodzakelike eenheid van de algemeen-beschaafde taal zich ontwikkelen, en hoe is die ontwikkeling te bevorderen? Ik moet bekennen dat het antwoord mij allesbehalve bevredigt: ‘Is de eenheid die thans alleen in de schrijftaal bestaat, eens ook verwezenlijkt in de levende spreektaal, dan zal het heel gemakkelijk, heel eenvoudig worden de | |||||||
[pagina 260]
| |||||||
schrijftaal dichter bij het gesproken woord te brengen’ (blz. 321). Alweer plaagt mij het woord ‘-schrijftaal’! Welke ‘deus ex machina’ brengt eenheid in die levende spreektaal? Welk verband is er met de voorafgaande ‘schrijftaal’-eenheid? Waarom mag liter die ‘schrijftaal’ zich wel naar de ‘spreektaal’ richten, en nu - ook in Noord-Nederland, met zijn ‘spreektaal’-eenheid - nièt? Niet gemakkelijk is het ook, bovenstaande uitspraak in harmonie te brengen met een andere van Mansion, uit 1913Ga naar voetnoot(6): ‘Er is een Vlaamsch-Belgische omgangstaal in wording, onder sterken invloed van de gemeenschappelijke schrijftaal van Noord en Zuid en tevens in hooge mate dialectisch getint. Komt zij ooit tot rijpheid - men hoeft geen pessimist te zijn om de toekomst der Vlaamsche beweging alles behalve rooskleurig in te zien - dan zal deze Zuidnederlandsche omgangstaal steeds krachtiger de werking van het Noord-nederlandsch “Beschaafd” ondervinden en ook in eenige mate op dit laatste haren invloed uitoefenen’. Die sterke dialektiese tint zal natuurlik plaatselik verschillen. Er zullen dus ontstaan Vlaams-, Brabants-, Limburgs-gekleurde omgangstalen. Welke eenheidsnorm zal daarbij gelden? Die van de ‘schrijftaal’ of die van het Noordelik ‘Beschaafd’? Een duidelik antwoord is uit Mansion's woorden niet te lezen: alleen betwist hij terecht de mogelikheid dat ‘het Hollandsch van het dagelijksche leven pasklaar over de grens gestuurd kan worden’. En met die vraag naar de norm zijn we juist in de kern van het vraagstuk, dat de volle aandacht van alle Zuid-Nederlanders verdient, nu het Nederlands zijn plaats zal gaan veroveren in de gemeenteraden, de rechtszalen, de onderwijsinrichtingen, de de Vlaamse hogeschool. Mansion kon in 1913 niet voorzien, hoe snel binnen tien jaar de ommekeer zich zou voltrekken. Reeds tweemaal is de norm voor een toekomstige beschaafde omgangstaal grondig besproken. De eerste maal in een zeer merkwaardig Academie-debat tussen Kan. Dr J. Muyldermans, die het partikularistiese, en de hoogleraren De Vreese en Lecoutere, die het Algemeen- | |||||||
[pagina 261]
| |||||||
Nederlandse standpunt verdedigden. Openhartig uit Muyldermans zijn afkeer van ‘dat beschaafde Nederlandsch, hetwelk inderdaad best zou Hollandsch heeten, eene onrijpe vrucht, die nog langen tijd ons volk in de keel zou blijven steken.’ Zonder aarzeling geeft hij de les: ‘men spreke overeenkomstig de letter der schrifttaal’ en trachtte niet ‘de natuurlijke ontwikkeling der beschaafde uitspraak naar de schrijftaal te stremmen.’ Die nauwkeurig ‘uitgesproken’ schrijftaal houdt hij voor de ware beschaafde omgangstaal. Daardoor kan hij beweren: ‘het staat vast dat België eene beschaafde omgangstaal bezat en bezit’. Het kostte de tegenstanders weinig moeite om de grondslagen van dit betoog te ondermijnen, maar ook om aan te tonen dat geen Zuidelik dialekt voldoende overwicht bezit om de hegemonie te aanvaarden, zodat het aannemen van de Noordnederlandse omgangstaal als norm voor de Zuidelike een vraag was van ‘welbegrepen eigenbelang’. Ten tweede male werd het vraagstuk in studie genomen door de stichters van de jonge, snel opbloeiende Vereeniging voor Beschaafde Nederlandsche Uitspraak (1913). Het wakkere bestuur van deze Vereniging begreep de geest des tijds en sloeg de hand aan de ploeg. De oorlog heeft ook dit veelbelovende werk vernietigd, toen nauweliks de eerste oogst binnen wasGa naar voetnoot(7). Levensvatbare kiemen worden niet licht gedood: een jonger geslacht staat weer gereed om zich aan dezelfde taak te wijden, in het besef dat alleen een krachtige eenheidstaal de zich ontplooiende Vlaamse kultuur kan steunen. Bovendien hebben dezelfde oorlogstoestanden die zoveel vernietigden, de wederzijdsche kennis van Noord- en Zuidnederlandse taal vermeerderd en in menig opzicht de banden versterkt. Zijn er nu reeds duidelike symptomen in welke richting de taaltoestanden zich ontwikkelen? In het begin van dit artikel nodigde ik mijn tegenstander uit, met mij de studeerkamer te verlaten. Wij gaan dan in gedachten terug naar het Mechelse kongres en zetten de oren wijd open. Het toeval wil dat Kanunnik Muyldermans het eerst het woord voert: wat een onvervalst Brabantse vormen! Voor de Noordnederlandse gast | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
hebben ze een eigenaardige bekoring, maar hij voelt zich ver van zijn moedertaal. Maar daarna komen een lange rij van sprekers, gedurende twee dagen, ouderen en jongeren, Vlamingen, Brabanders en Limburgers, en bijna voortdurend horen we een taal die ons volkomen vertrouwd klinkt, een enkele maal met een Vlaamse of Brabantse inslag, vaak niet meer plaatselik gekleurd dan de taal van een Noordnederlandse Brabander of Limburger, en niet zelden zo zuiver, dat men ten Noorden van de Moerdijk waant te zijn. In de praktijk bleek daar Muyldermans met zijn principieel partikularisme vrijwel alleen te staan. Hoe voortreffelik klonken 's avonds de verzen van Boutens' Goethe-vertaling in de mond van de door Dr Oscar de Gruyter geschoolde akteurs! Daar hoorde men een ‘Bühnensprache’, die geen Noord-Nederlands gezelschap zou verbeteren, en waarvan ongetwijfeld invloed uitgaat bij de talrijke vertoningen ‘op den buiten’. Wie nu, met Muyldermans en Mansion, zou menen dat deze algemeen-beschaafd gesproken taal in het Zuiden zich allereerst onder invloed van de schrijftaal ontwikkeld heeft, moet maar eens letten op de buiging. Dan zal blijken dat de overeenkomst met het Noord-Nederlands Beschaafd veel groter is, dan met een tekst vol schrijftaal-buiging: de invloed van de eigen dialekten, waarin eveneens de naamvalsonderscheiding vrijwel verdwenen is, doet zich onmiskenbaar voelenGa naar voetnoot(8). Intussen ligt het allerminst in mijn bedoeling, de invloed van de geschreven taal op de verbreiding van een Algemeen Beschaafd te ontkennenGa naar voetnoot(9). Er is een tijd geweest dat ik die invloed onderschatte, maar mijn Antwerpse voordracht van 1913 werd de aanleiding om dit onderwerp, vooral ook in verband met Duitse toestan- | |||||||
[pagina 263]
| |||||||
den, van verschillende zijden te bestuderen. Daarbij bleek het vraagstuk veel ingewikkelder en tevens veel interessanter dan ik aanvankelik meende. De uitkomsten van dit onderzoek, neergelegd in een artikel Het gezag van een Algemeen BeschaafdGa naar voetnoot(10) lenen zich niet tot een zo beknopte samenvatting als dit artikeltje zou vereisen. Ik zou mijn kollega Mansion willen uitnodigen om mij op dit spoor te volgen, en vooral om zich eens op de hoogte te stellen van de schakeringen in het Noordelik Beschaafd. Dan zal het schrikbeeld van het klak- keloos ingevoerde ‘Beschaafd’ veel geringere afmetingen aannemen. Dan zal hij ook in gaan zien dat de toenadering tussen het geschreven en het gesproken Nederlands gedurende de laatste kwart-eeuw, zowel in het Noorden als in het Zuiden, buiten elk ‘Kollewijnisme’ om, een teken van nieuw gezond leven is, en geen omlaag halen van de ‘schrijftaal’: op dat punt heeft ons Nederlands meer overeenkomst met het Engels dan met het Duits, waar het kunstmatig karakter van de ‘Schriftsprache’ zooveel sterker spreekt dan bij ons. Dan zal hij niet meer alleen de strengere schoonheid van de Franse eenheidstaal bewonderen, maar ook dog krijgen voor de karaktervolle verscheidenheid van ons Germaans taaleigen. Mansion miskent dus de grote en aktuele betekenis van het vraagstuk dat wij in deze bladzijden toelichtten, als hij het naar een ‘verre toekomst’ wil verschuiven. Doorziet hij het belang van een algemeen-beschaafde omgangstaal voor school en maatschappij, dan zal hij vanzelf gaan begrijpen, dat hervorming van spelling en buiging hoogst gewenst is. Geen struisvogelpolitiek als die van de ‘Vlaamsche Academie’, geen konservatisme uit persoonlike gemakzucht, maar onverdroten studie ook van netelige vraagstukken, en voortvarende hervormingszin, ondanks officieel verzèt, zal de Vlaamse zaak duurzaam baten.
Utrecht. C.G.N. DE VOOYS. |
|