| |
| |
| |
Van Joannes den groote.
Illum oportet crescere, me autem minui.
JO. III, 30.
Evenals Maria haar levenslied in een weergaloos Magnificat heeft uitgezongen, evenzoo legt Joannes, het kind der nicht Elisabeth, zijn ziel neer, in een zang van ééne strofe, van éénen zin: wint hij het niet in lengte, toch is zijn omvattingsvermogen breed en wijd genoeg, èn om de essentie van Sint Joannes den Groote, èn om de kern van alle heiligheid - hoe verheven ook - te omschrijven, en tevens diep genoeg om er meer over te zeggen in zijn bondigheid dan de lijvigste in quarto's. Illum oportet crescere, me autem minui.
Men begrijpt dan best dat Joannes' leven en dat van Maria - de moedermaagd, - in ééne lijn liggen, dat hun hart een eender rythme slaat: zijn zij niet de twee winden die de Christus' figuur het nauwste omsluiten?..
God overstelpt hunne menschelijke draagkracht bovenmate met genaden; zij anderzijds ledigen hun menschzijn tot vernietiging toe, om die volheid te kunnen ontvangen, en komen aldus het dichst mogelijk bij de heiligheid staan, die Christus, het menschgeworden Woord, verpersoonlijkt.
Zoo brenge Hij ons dichter bij Maria, en Maria ons nader bij Jesus.
Illum oportet crescere me autem minui.
| |
Hoe groot de Vader Joannes wilde.
Gewijde boeken zijn zuinig op lofuitingen; nochtans vind ik driemaal het epitheton ‘groot’ bij Joannes' naam, en nog wel in vergrootenden en overtreffenden trap: groot - grooter - grootst.
Terecht noemt men Joannes een wonderkind, want voor en na zijn geboorte wemelen wondere gebeurtenissen: verschijningen, mirakelen, waarvan Hij het middenpunt is.
Het Evangelie verhaalt: Een engel kondigt zijn vader, den wierookofferenden Priester in den tempel, de geboorte aan, en voegt er aan toe ‘erit enim magnus
| |
| |
coram Domino’ - ‘want Hij zal groot zijn voor den Heer; den profeet Elias zal Hij gelijkgesteld worden - ‘in spiritu et virtute Eliae’ - (Elias' faam bloeide onder 't Jodenvolk lijk die van niet een profeet.) Zacharias' wantrouwen komt hem duur te staan. Negen maanden blijft hij stom. - ‘permansit mutus’ -. Elisabeth, zijn vrouw, wordt dan vruchtbaar als ze aan geen kroost meer dacht - ‘in senectute sua’ -.
De Moeder Gods, de pas door den Heiligen Geest overlommerde maagd van Nazareth ‘even gebogen als hij die hoort in zich een stem’ - zingt de minderbroeder Hilarion Thans zoo bonaventuriaansch lief - snelde over het gebergte naar Hebron om hare bloedverwant de taak te verlichten - ‘abiit in montana cum festinatione’ - Het zalig ontmoeten der twee godgezegende vrouwen schept het magnificat: 't meesterstuk der nederigheid dat de godsvrucht van twintig eeuwen in even vrome bewondering en vereering heeft nagezongen. Bij die woorden springt Joannes op in den schoot zijner moeder. - ‘exsultavit infans in utero’ - en wordt aldus gezuiverd ‘et repletum est spiritu sancto’ -; zijn geboorte ontbindt de tong zijns vaders - ‘apertum est illico os ejus’ - die, door den Geest Gods bezield, profeteert: ‘Benedictus Deus....’ en in vervoering begroet hij het onmondig kindje met den titel: ‘Propheta Altissimi’.
De geburen staan verstomd bij die buitengewone gebeurtenissen - ‘factus est timor super omnes vicinos eorum’ - en zij luchten hun verwondering ‘quid putas puer iste erit?’ - ‘wat zal toch dit Kind worden?’.
Het kind groeit op en wordt sterk van geest - ‘crescebat et confortabatur spiritu’ - en verblijft in de woestijn - ‘erat in deserto usque in diem ostensionis suae ad Israel’ -, totdat opeens zijn uur gekomen. zijn stemme dreunt en dondert, snijdt en geeselt, scherp als een tweesnijdend zwaard - ‘quasi gladium acutum’ -
Hij doopt met een doopsel van water, en gansch Jerusalem, gansch Judea, en al de omliggende bewoners van den Jordaan stroomen naar Hem toe, - ‘exibat ad eum Hierosolyma et omnis Judaea, et omnis regio circa Jordanem’ -. Hij getuigt, - ‘et confessus est’ - tot driemaal toe dat de Messias tusschen de
| |
| |
omstaanders staat, - ‘Medius autem vestrum stetit quem vos nescitis...’ - en dan opeens is zijn taak afgeloopen,.... de morgenstar gelijk, die uitpinkt, zoo gauw de zonne uit den Oosten schiet, zoo dooft zijn licht in de burcht van Macheronthe uit.
Voorzeker zulk een leven ware al groot. Nochtans is het enkel zijn morgenlicht...
Het menschgeworden Woord gaat over Hem getuigen, en Hem vergelijken met hetgeen als het grootste gekend stond te dien tijde.
‘Sed quid existis videre?’ - ‘Doch wat zijt gij gaan zien? - ‘prophetam?... etiam dico vobis et plus quam prophetam? - ‘een profeet? ja, zeg ik u, en meer dan een profeet!’
De Waarheid heeft gesproken: ‘Voorwaar, Joannes is grooter dan een profeet!’. Bij die woorden... komt het - ‘Prophetarum laudabilis numerus’ - statig aangegaan, en ik huiver bij het zicht van dien stoet. Die zon-beschenen bergtoppen van het oud verbond, geweldig om hunne taal, geweldig om hunne teekens, die Jahve als stralende bakens langs de baan had gesteld, opdat zijn volk, - zijn plichtvergeten volk - den weg der gerechtigheid en der trouw niet zou bijster worden.
Grooter dan de kleine, grooter dan de groote Profeten; grooter dan Daniel die aan den Messias zeventig jaarweken voorspelde: grooter dan Ezechiel die een berg ontvleesde beenderen het leven terug inblies; grooter dan Jeremias die aan de zee der smart gedronken had, lijk niet een, - si est dolor sicut dolor meus? -; grooter dan Isaïas, die sprak lijk niemand sprak, dien de Heilige Geest de schakel noemt tusschen Mozes en den komenden Gezalfden; grooter dan Elias, den vuurprofeet, die op een laaiende wolk den hemel inholde; grooter dan David, den Koning, den zanger der goddelijke barmhartigheid, - misericordias Domini in aeternum cantabo -; grooter dan Mozes, den reus uit het oud verbond, die het slavenjuk der Egyptische Pharaons afschudde en het verbindingsteeken werd tusschen den verliefden Jahve en zijne weerbarstige Bruid.
Grooter... omdat Hij de synthesis is der profeten, omdat zijn gezegend oog niet meer in het duister zocht, maar omdat zijn vinger tegelijkertijd aanwijst en zijne
| |
| |
stemme dreunt: ‘Zie, daar is het Lam Gods; Zie daar om wien al de anderen gekomen zijn!’ Grooter... omdat aan Hem voor 't eerst uit 't Oud Verbond de Heilige Drieeenheid geopenbaard werd - ‘super quem videns’ - ‘ego vidi’ -.
‘Plus quam propheta!’ maar grooter zelfs dan de apostelen - ‘Gloriosus apostolorum chorus’ - grooter dan die twaalf granietrotsen die ondanks stormen en aardbevingen zonder tal, standvastig als de Waarheid, het reuzengebouw der Christikerke stutten, staat Joannes als overgangspunt tusschen het Oud en Nieuw Verbond: de laatste en grootste der profeten, de eerste en grootste der apostelen. Ten bewijze: Hij ook. Hij is van God gezonden - ‘fuit homo missus a Deo’ -; Hij ook geeft getuigenis van het Licht, - ‘sed ut testimonium perhiberet de lumine’ -; Hij predikt dienzelfden Jesus - ‘medius autem vestrum stetit quem vos nescitis’ -, dat zijne slachtoffering onze zege zou wezen - ‘Ecce Agnus Dei’; is zijn woord, is zijn levensdaad Jesus niet? - ‘Illum oportet crescere...’ -; spreekt Hij zoo onbeschroomd-vrij niet als een apostel?: ‘non licet -’ slingert Hij Herodes toe, en ‘Progenies viperarum’ de Farizeën; bezegelt zijn onschuldig rood bloed de kracht zijner woorden niet? - ‘me autem minui’ -.
Dit heeft Hij met de apostelen gelijk; maar Hij is meer. Hij is de vóórlichter, wijl zij slechts nàlichters zijn; Hij gaat voor - ‘praecedet ante illum. -; en baant den weg, Hij is den ontginner - ‘Parate viam Domini’ - van den weg dien de Heer - de Messias - zou begaan; de anderen zullen hem slechts voortzetten.
Andermaal getuigt het Woord. - ‘Inter natos mulierum non surrepit major Joanna Baptista’ - ‘Onder allen, die uit vrouwen zijn geboren is er geen grooter opgestaan dan Joannes Baptista!’
De andere Joannes, de ziener van Pathmos, die eens met Andreas zijn leerling geweest is, maakt dit ontzagwekkend woord in het Proloog minder duister. In de eerste verzen voert Hij ons in een nooit nagevlogen vlucht vèr boven den hoogsten top van het menschelijk zien en bevroeden, en duikelt dan in de diepste wielingen der Godheid. Hij opent vergezichten die het doorpeilendst oog ontsnappen, en in een eenig-eeuwig schoon hymne zingt Hij de mede-eeuwigheid van het Woord
| |
| |
Verbum in den schoot des Vaders, zijn werken buiten zich: en dan beitelt hij - ten afgunste van een Phidias - in menschelijke woorden het diepste Godsgedacht uit. En zie... op een plan, waar de Godheid van alle eeuwigheid troont, en dat Ze met Hare volheid vult, op dat zelfde plan is er plaats - vergeef me die woorden - voor twee menschen: de Vrouwe - Verbum caro factum - en naast die, - ik wil wel, vèel lager - Joannes nis, het Baculum waarop de Vader steunen moest, wilde de Dooper, de man der Voorzienigheid, het Vas electiode Zoon behoorlijk zijn taak vervullen, de spiegel, die het Licht moest weerkaatsen, de laatste en grootste figuur, de vriend des Bruidegoms, de paramymf....
Moest ik voor Michelangeliolo's Mozes staan, me dunkt, ik zou me zoo vernietigd niet gevoelen...
| |
Hoe klein de Geest Joannes wilde.
Had de Vader Joannes met zoo'n bijzondere voorliefde gekoesterd, de Heilige Geest zou niet onderdoen; had de Vader Hem groot gemaakt, de Geest wou Hem klein. Dit wonderkind zou een boetekind worden....
Wordt het niet geboren uit een onvruchtbare moeder? - ‘eo quod esset Elisabeth sterilis’ -; luidt het bevel van den Engel niet vóór zijn ontvangenis ‘wijn en bedwelmenden drank zal hij niet drinken’ - ‘vinum et siceram non bibet’. - Dit is enkel het voorspel van zijn leven, want toen Hij zes maanden in den schoot zijner moeder getoefd heeft, neemt de Heilige Geest zelf de leiding van dit kind op zich - ‘et spiritu sancto replebitur adhuc ex utero matris suae’ -.
Nooit verweefde de verheven Wever soepelder garen, nooit kneedde de sublieme Pottenbakker wakkerder klei.... nooit een weigering, nooit een aarzeling... 't Kind kent maar een ordewoord: ‘Excelsior’. 't Kind - zegde ik -, maar merkt de Heilige Ambrosius op, er is geen reden om hier van kindsheid te spreken... want Joannes was nooit kind - ‘tempus siletur infantiae eo quod infantiae impedimenta nescivit’ - laat die vrome opmerking overdreven toeschijnen, een feit staat vast: wat Elias in volle rijpheid der jaren eerst aandurfde, volvoert Joannes, toen Hij waarschijnlijk nog geen tien lentes had zien ontluiken - (de Vaders meenen dat Joannes 't zij op drie, 't zij op zeven, 't zij ten laatste op tienjarigen leeftijd naar de woestijn toog)...
| |
| |
Evenals in het boek der Genesis God boven de wateren zweefde, zoo blijft Gods geest boven Hem, en spreekt in Hem een tale, die de groote Paulus in gemitibus inenarrabilibus betitelt: en daar die stemme op zekeren dag niet afliet, verlaat Hij Hebron,... sterk onder de hoede van den Geest; Hij groet zijnen grijzen vader, en zijne oude moeder voor 't laatst, met zijnen hoofdknik die de amberblonde lokken in de zonne doen gudsen als een goudregen; en dan gaat Hij voor altijd weg, en keert niet eenmaal om.
En onwillekeurig denk ik aan Longfellows Excelcior... Zóo moet Joannes gegaan zijn... Dien dag had Hij alles verloren... dien dag had Hij alles gewonnen... al kropt het Hem in zijn keel bij het avonduur als de verlatenheid haar koudkleed over zijn tengere schouders schudt; zijn oogen stralen, zijn mond plooit tot een zegelach, en zijn stemme - een bazuin gelijk - galmt dat de doodsche heuvelklingen er van verwonderd nagalmen: ‘Excelcior!’.
Wat wacht dat kind aan die doodsche Doode Zee? wat schelen Hem haar zoutvelden? Exelcior! die akelige eenzaamheid? Excelcior! wat die schroeiende hitte binst den dag? die bijtende koude binst den nacht? Excelcior! die hijgende dorst? die nijpende honger? Excelsior! en van geluk gebroken valt Hij plat ter aarde neer en zingt in vervoering den Psalm: ‘Laudate pueri!...’.
Hoe lang die goddelijke bedwelming duurde weet God alleen... bij ontwaken staat Hij verwonderd, en in grootmoedigen greep legt Hij de kleederen af die moeders liefde voor Hem geweven had..., zoo breekt de laatste band die Hem aan de wereld bindt... - ‘laqueus contritus’ -
Nu eerst begint het werk voor goed - ‘paratum cor meum, Deus,’ - de Geest opent zijn oogen, en ontsteekt een licht in Hem, dat met den dag gaat groeien even als een rijzende vlam.
‘Ik ben die ben, spreekt Hij Hem toe in zijne zonderlinge tale, Gij zijt die niet is’. Die gedachte zou Hem nooit meer verlaten, maar het richtsnoer worden van zijn denken en bidden, van zijn vasten en boeten. Ziet Gij dit haveloos kind met zijn lange lokken die Hem zwieren om den hals... alleen vóór God verdiept in die gedachte...
O konden die krijtwitte zandkorrels van die streken
| |
| |
getuigen wat die zongebruinde jongen, daar twintig jaren, vijf en twintig jaren lang wrocht, kon de lucht, de warmte, het schroeien, het branden van zijn verzuchtingen, van zijn hart herhalen, kon de stilte vertellen hoe de eenzaamheid - die ons, wereldlingen afschrikt - Hem meer van God sprak, dan al onze boeken en traktaten; hoe zijn dag, hoe zijn slapelooze nacht een onderbroken benedicite bad; hoe zijn mond aanbiddend de Psalmen, en der profeten ingegeven woorden herhaalde....
Hij is een levende Askesis geworden - geen zachtheid, geen hulp, geen troost, aan alles gestorven lijk een naakte boom des winters, maar innerlijk getooid als een bloesemende kriekelaar... Vraag aan Jan van Ruysbroec hoe de Heilige Geest een ziel, die in zich een afgrond heeft gegraven, met bloemen kan opsmukken.
Die Lente kon niet blijven duren, de Zomer zou de vrucht rijpen.
Zekeren dag nu, stuwt de Geest Hem en spreekt: ‘Ga, de tijd is gekomen! Ga!’
En aan den oever der Jordaan staat een man met kemelhaar gekleed, uitgeboet, groot in zijn geloof, sterk in God.
Het volk stroomt Hem toe, zijn naam wordt met eerbied verspreid - maar dadelijk spreekt de Geest in Hem en Hij roept: ‘Ik ben niets, maar nà mij komt Hij, die mij vóórgekomen is, wiens schoenriem ik niet waardig ben te ontbinden’ - ‘Non sum dignus ut solvam ejus corrigiam calceamenti’.
Jesus komt om gedoopt te worden, - ‘Joannes autem prohibebat eum dicens’ - Joannes' nietigheid verzette zich en zeide: ‘Ego a te debeo baptizari, et tu venis ad me?’ - ‘Ik moet door U gedoopt worden, en gij komt tot mij?’ maar omdat de Meester gebiedt gehoorzaamt de nederige dienstjongen, de slaaf van den Geest Gods.
Aan Farizeën en Levieten antwoordt Hij, dat Hij noch de Christus - ‘quia non sum ego Christus’ -; noch Elias - ‘non sum’ -; noch Profeet - ‘non’ - is, maar enkel de stemme van een roepende in de woestijn - ‘ego vox clamantis in deserto’ - In der waarheid nederiger vergelijking kan men moeilijk uitdenken.
Nog verder gaat Hij, en wijst zijnen besten discipelen Jesus aan ‘Ecce Agnus Dei!’ - ‘zie daar
| |
| |
het Lam Gods’ - ‘et secuti sunt Jesum’ - en ze volgden Jesus. O onbaatzuchtige, zichzelfverloochenende Joannes, wij bewonderen U!
Zijn discipelen schijnen vertoord, omdat hun meester er zich zoo weinig aan gelegen laat dat die Jesus - in wiens voordeel hij meermalen getuigde - nu ook doopt, en vele discipelen aanwint en er zelfs van Joannes afwint - ecce hic baptizat, et omnes veniunt ad eum’. -
En Hij berispt Hen, en bekent het dat Hij de Christus niet is - ‘sed quia missus sum ante illum’ - ‘maar ik ben gezonden vóór Hem uit’ - en om eene weervraag te voorkomen, spreekt Hij in al zijnen eenvoud ‘ik ben de vriend des Bruidegoms’ - ‘amicus sponsi, qui stat et audit eum, gaudio gaudet propter vocem sponsi’ - ‘die staande naar Hem luistert, en zielsverheugd is door de stem des Bruidegoms’.
Later, als de vuige Herodes Joannes' rechtschapen woord met ketenen wil binden, zendt Hij zijn leerlingen zelf naar Jesus, want Hij wilde, Hij durfde geen getuigenis meer afleggen; van zijn taak had Hij zich voorbeeldig gekweten, het woord was aan het Woord des Vaders; en toen de discipelen wederkeerden, is hij innig verheugd, omdat zij nu wisten dat de Komer waarvan de Profeten geproken hadden gekomen was, de teekens die Hij verrichtte waren het bewijs ervan - ‘quia caeci vident, claudi ambulant, leprosi mundantur, surdi audiunt, mortui resurgunt, pauperes evangelisantur’ - en Hij Joannes, de voorlooper - ‘quidem signum fecit nullum’ - deed geen enkel wonderteeken, dat wisten ze...
| |
Hoe gelijkend de Zoon Joannes wilde.
O Joannes, wij buigen voor U ons hardnekkig hoovaardig hoofd. Gij waart een afgrond van nederigheid om onze bergenhooge hoogmoedigheid uit te boeten.
Die wondere tale die de Heilige Geest in zijne ziele fluisterde, de daden, die Hij gansch gewillig aan dien hoogsten Raad, stelde, konden niet anders dan Hem gelijkend aan Jesus maken, die het toonbeeld aller Heiligheid is.
De Zoon van zijnen kant, liet toe dat de gelijkenis zoo treffend zou wezen, dat Hij als logisch gevolg van Joannes zou optreden, en dat het Joannes' innigste
| |
| |
vreugde zou wezen, te mogen verdooven bij het dagen zijner zonne. Illum oportet crescere, me autem minui.
Zoo het oud verbond het nieuw verzinnebeeldt, zoo is het ook een figuurlijke voorbereiding van den Messias; elke vooraanstaande persoonlijkheid uit het oud verbond schijnt er dan ook het hare toe bijgedragen te hebben om, 't zij door handelingen. 't zij door geschriften, de schets, de figuur, - die de Messias moest verbeelden -, met den tijd duidelijker te doen uitkomen.
Joannes is de synthesis al dezer figuren en zinnebeelden die in Hem schijnen samen te stroomen, om tot één volmaakt beeld te versmelten, zoodanig dat Hij zelf, als weerkaatsing van den Messias, op zijne beurt voorzegd en voorafgebeeld is geworden.
Aanhoort geweldige profetentaal en ziet Joannes uit den nevel der tijden rijzen!
Isaïas neemt het woord: ‘Hoort, gij eilanden, en luistert toe, gij afgelegen volken! De Heer heeft mij geroepen van de geboorte af - ‘Dominus ab utero vocavit me’ - van den schoot mijner moeder aan heeft hij mij mijn naam vermeld. En hij maakte mijn mond als een scherpsnijdend zwaard; onder de schaduw zijner handen beschermde hij mij, en hij maakte mij als tot een uitgelezen pijl - ‘sagittam electam’ - en hij zei: ‘Zie, ik heb u aangesteld tot een licht voor de heidenen - ‘ecce dedi te in lucem gentium’ - opdat ik Jacob tot Hem zou terugleiden - ‘ut reducam Jacob ad eum’. -
Isaïas, de groote onder de grooten... een figuur van Joannes!
En Jeremias, de zielroerende, hoort... ‘God spreekt: ‘Eer ik u in 's moeders lichaam vormde erkende ik U, en eer gij uit den moederschoot kwaamt heb ik U geheiligd, en U den volkeren tot een profeet aangesteld - ‘et prophetam in gentibus dedi te’ -; Gij dan, omgord uw lenden, - ‘tu ergo accinge lumbos tuos’ - en sta op, en spreek tot hen alles wat ik U gebied - ‘et surge et loquere!’ -
Malachias komt de schets afwerken: ‘Zie ik zend mijnen engel en Hij zal den weg bereiden voor mijn aanschijn... - ‘Ecce ego mitto angelum meum’ -.
Ei, zelfs Elias de Thesbiet, wiens stout gesproken woord grooten en koningen deed beven, die de woestijn
| |
| |
met haar eenzaamheid had gehuwd... was enkel een beeld van Joannes, den Koning der woestijn, den prins der boetvaardigheid - ‘in spiritu et virtute Eliae!’ -.
De tijden van vervulling zijn gekomen.
De Engel Gabriel kondigt aan Zacharias de geboorte van Joannes aan: ‘Gij zult het kind Joannes noemen’ - ‘vocabis nomen ejus Joannem’ -
De Engel Gabriël kondigt Maria de geboorte van Jesus aan: ‘Gij zult hem Jesus noemen’ - ‘vocabis nomen ejus Jesum’ -.
Joannes wordt uit eene onvruchtbare moeder. Jesus.. uit een moedermaagd: beide mirakelkinderen.
Joannes' geboorte zal vreugde baren - ‘multi in nativitate ejus gaudebunt’ -.
Jesus' geboorte wordt aangekondigd als een groote vreugde: ‘Evangelizo vobis gaudium magnum quod erit omni populo’.
De geburen van Elisabeth staan verstomd bij al die wondere dingen - ‘super omnia montana divulgabantur verba haec et mirati sunt universi’ - en over geheel het gebergte van Judea werden al deze woorden verbreid.
Toen de herders van Bethleem hun wedervaren vertelden, verwonderde men zich - ‘et omnes qui audierunt, mirati sunt; et de his, quae dicta erant a pastoribus ad ipsos.’ -
Van de kindsheid weten wij weinig of niets af. Sint Lucas zegt van Joannes: ‘puer autem crescebat et confortabatur spiritu’ - ‘het kind nu groeide op en werd sterk van geest’; van Jesus: ‘proficiebat sapientia, aetate et gratia coram Deo et hominibus’ - ‘en Jesus ging vooruit in wijsheid en leeftijd en behagelijkheid bij God en de menschen’.
Beide zonderen ze zich af tot den ouderdom van dertig jaren; hun inzet is dezelfde: ‘Poenitentiam agite, appropinquavit regnum coelorum’ - ‘Bekeert u, want het rijk der hemelen is nabij... Ze doopen beiden; zij omringen zich met leerlingen; het volk hangt aan hun lippen; barmhartig voor hen die het ernstig meenen, ongenadig tegenover de schijnheiligheid der Farizeën en Saduceën. Noch Joannes, noch Jesus heeft een steen om het hoofd op te rusten te leggen.
Herodiades' haat en Herodes' lafheid kosten Joan- | |
| |
nes het leven; der Sanhedriten haat en Pilatus' lafheid Jesus' leven.
Die gelijkenis gaat nog verder: Zond men aan Joannes geen leerlingen om hem te vragen of Hij de Christus niet was - ‘ne forte ipse esset Christus’ - ‘quia non sum ego Christus’ -; en toen Jesus aan zijn discipelen vroeg wie de menschen zeiden dat Hij was, antwoordden zij dan niet: ‘alii Joannem Baptistam’.
Zeide men niet bij het zien van Jesus' werken: ‘Joannes de Dooper is van de dooden opgestaan’ - ‘quia Joannes Baptista resurrexit a mortuis’ -
Was Herodes soms ook van dat gedacht niet?... - ‘quem ego decollari Joannem, hic a mortuis resurrexit’ - ‘Joannes, dien ik onthoofd heb, die is van de dooden opgestaan’...
O Joannes dit is uw laatste en grootste titel; - een schrijver heeft gezegd dat een man op veertig jaren verantwoordelijk is voor de uitdrukking van zijn wezen; men heeft geschreven dat Franciscus, de Poverello, uwe evenknie uit de XIIIe eeuw, zijn laatste levensdagen een Christus geleek; - o Joannes, Gij waart al inwendig en uitwendig, een andere Christus toen gij in de volle rijkdom van uwe mannelijkheid amper dertig jaren oud waart.
Evenals het Jesus' voedsel was den wil des Vaders te volbrengen, evenzoo was uwe eenige bekommering Jesus te doen groeien... Illum oportet crescere: Illum.... Illum...
Hij was het Licht - ‘lux hominum’ -;
Gij waart de Godslamp, - ‘lucerna ardens’ -, die brandend van liefde danste in den schoot uwer moeder, toen Maria, de levende Remontrans, binnentredend uwe moeder begroette.
Gij waart de Godslamp: die het zicht der menschen trok bij uwe geboorte, en door de wondere feiten die ze vergezelden een voorteeken werd, dat er groote gebeurtenissen op til stonden
Gij waart de Godslamp, die toen de tijden gekomen waren, in de duisternis stralen afwierp, die Gij zegdet ontleend te hebben aan het ware Licht dat komend was.
Gij waart de Godslamp, die in ongemeene klaarte klaarde, toen het Licht temidden uwer omstaanders stond, en zij in hunne verblindheid - schuldige of onschuldige - den glans niet merkten.
| |
| |
Gij waart de Godslamp, die brandde zoolang Hij wilde, en doofde op een wenk... Uwe taak was vervuld, want de stemme des Bruidegoms hadt Gij zielsverheugd aangehoord - ‘gaudio gaudet propter vocem sponsi’ - en die vreugde was U ten volle geworden. ‘Hoc ergo gaudium meum impletum est’ -
O stemme van een roepende in de woestijn,
Door den wind bewogen riet,
Laatste en grootste Profeet,
Eerste en grootste Apostel,
Bruidsjonker van den Bruidegom,
Voorlooper van den Messias,
Knetterende Sint-Jansvuren!
|
|