Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1922
(1922)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
De dood der chimera'sGa naar voetnoot(1).Bedrijf II.
(Verandah in een buitenhotelletje - eenige weken later.)
Iwann - Geerten.
iwann.
Zou ik dan toch werkelijk te vroeg gekomen zijn? Houdt ze u dan steeds zóó goed in hare macht. Ja, ja, ik zie het, dit is de Geerten Gossuit niet meer die zôô vurig zijne idealistische theorieën kon verdedigen - zóó overtuigend verklaren wat hij zijn zou in het leven. - Nu - het spijt mij werkelijk.? - Ik had u sterker gedacht? - ach ja, men kan zich vergissen.
geerten.
(verveeld)
Laat mij, Iwann.
iwann.
Ik zal u met rust laten zooals ik alle anderen met rust laat - vermits gij toch niet beter zijt dan alle anderen. - Jammer. - Jammer. Ik had u een scherper geest toegedacht en een vaster karakter. - Klaarblijkelijk heb ik ongelijk gehad op u mijne aandacht te vestigen, in plaats van u te laten verzwinden in den grooten kleurloozen hoop der wezenloozen. - Werkelijk het is niet vleiend voor u dat ik u met rust ga laten - maar dat doe ik in 't vervolg beslist, - natuurlijk doe ik het, - natuurlijk.
(mar de deur gaande)
geerten.
(op hem toegaande)
Rus, gij gaat hier niet weg vóór gij mij aanhoord hebt - daarna kunt ge mij misprijzen zóó gij 't begeert - maar dan weet gij wien gij misprijst.
iwann.
Dat weet ik nu ook. | |
[pagina 63]
| |
Daarvoor hoeft gij heusch geen woorden te verspillen. - Ik luister niet naar woorden maar naar feiten. - Spaar uw pleidooi. -
geerten.
Gij kunt de redenen toch wel aanhooren waarom ik niet met u instem.
iwann.
Dat heeft geen belang voor mij - wat belang heeft, dat is uw polsslag - dat verstaat gij niet, neen? - hoe moet ik dat zeggen? - het tempo uwer ziel - met welke kracht gij reageert op het leven - of gij een kermispetard of een torpedo zijt - maar ik vrees dat het slechts een springbus zijn zal - zôô'n onschuldige springbus.
geerten.
Gij daagt mij uit!
iwann.
Dit zou mij niet meer mogen gebeuren... met mijn ondervinding. Ik begrijp niet hoe ik mij zôô heb laten verblinden - hm - die fijn glimmende haren - die wel verzorgde vingeren - die fletse kleur - die schuchtere blik hadden mij moeten inlichten. - Ja, ik zie het nu dan ook des te duidelijker. - Dat spaart mij toch altijd de moeite, die ik misschien zou gedaan hebben later nog eens terug te komen als gij voorgoed met de liefde zoudt afgerekend hebben. -
geerten.
Wat weet gij hoe het met mijne liefde zal verloopen?
iwann.
Oh! jongen, als gij ooit een wijze wordt dan zult gij ontdekken dat alle menschen zoo vervelend erg op elkaar gelijken. - De enkele vraag die ik mij stelde u betreffende was deze: - Is hij een Samson of niet? Om dit uit te maken was ik gekomen. Ik conclueer: Neen, en ik ga mijn gang.
geerten.
Wat heb ik met Samson uit te staan - en met heel uw Jodendom! | |
[pagina 64]
| |
iwann.
Identiteit van lotgevallen - gedeeltelijk ten minste - alle mannen hebben het klassieke Samson-avontuur - maar het eindigt bij allen niet op dezelfde wijze - snapt u het nog niet? Wij staan haast allen als helden voor het leven - triomfators waar niets zal aan weerstaan - en dan ontmoeten wij Dalila - en onze onuitputbare kracht vergaat in hare armen. - Dat wat onze grootheid uitmaakte ontvalt ons onder hare geciseleerde schaar - en als de levensmachten opdoemen - al de philistijnen die wij met een ezelskaaksbeen gingen neêrvellen - dan staan wij weêrloos - en laten onze oogen uitsteken - die oogen die ethische schoonheidsvizioenen hadden aanschouwd - en leeren gedwee in den tredmolen loopen met de afzichtelijke bloedklonten in ons gebogen aangezicht. - Daar zult gij ook komen. De gekscheerende liefde heeft uwe kracht verlamd nu zal het leven. uwe oogen wel verdooven opdat zij geen hemel meer zouden weerspiegelen - vergaan: de rechtvaardigheid - de schoonheid, de alomvattende liefde - U zijt in den tredmolen gespannen, vriendje, en u moogt trekken en draaien op een eender drafke - trekken en draaien - trekken en draaien om alle edele vizioenen te malen tot wat stuivende stof. - Goeden moed maar hoor!
geerten.
Hel en Hemel, wil u met mijne vuisten kennis maken!
iwann.
O dat verbetert - misschien toch wel...
geerten.
(toornig)
Toch wel wat?
iwann.
Een Samson.
geerten.
En wat doet gij dan!
iwann.
Dan koom ik terug.
geerten.
Wat komt gij dan doen? | |
[pagina 65]
| |
iwann.
Hetzelfde als nu.
geerten.
Mij sarren?
iwann.
Gij hebt het gezegd, of liever neen, ik zal dit niet doen - heusch ik doe het niet. Maar ik zal u doen hooren hoe de wereld u sart. -
geerten.
Waar wilt ge met mij heen, Rus?
iwann.
Naar het festijn der Philistijnen. Ik wil u die eêne vreugde geven die àl het lijden goed maakt - velen loopen in den tredmolen - slechts uitverkorenen kennen Samson's Vreugden. -
Geerten, Geerten, hoort ge ze lachen, hoort ge ze spotten?
‘Is dat de man die het leven zou beheerschen? Is dat de man die ons moest verslaan? Zie hem eens staan als een oude vrouw. Hij kan zichzelf niet behelpen. Hij staat door zijn knieën als een versleten paard. Pas op, hij zit vol luizen als een schurftige hond. Is het niet een bond? Hij loopt als wij hem slaan, en hij eet als wij hem met zijn gebroken tanden tegen de aarde schotel stooten, en hij slaapt in het stroo als wij hem uitspannen. Is het niet een hond? Heil onze goden die zijne goden hebben vernederd! Hij loopt in den tredmolen als alle anderen. Waar is de rechtvaardigheid die hij zou dienen? Dat zij nederdale met haar bliksemzwaard om hem te beschermen! Waar is zijne liefde om hem te heelen? Waar zijn zijne goden? En zij zullen tieren. Dans! - Dans, opdat zij zich vermaken zouden met uwe onbeholpene sprongen, omdat zij zouden tranen lachen als ge met uw hoofd in den drek stuikt | |
[pagina 66]
| |
en Uwe handen bloên van de snijdende scherven hunner drinkschalen. - Dans! - Dans! Maar dan Geerten - dan Geerten de gedachte voelen komen als een water al overspoelend; als een licht al doorbadend; als een vuur al doorgloeiend, - de gedachte die de oude kracht meevoert die jeukt in uw handen, die zwelt in uw boezem, die trilt in uw nerven, die, mokerend in uwe borst, breed de armen doet uitslaan - de pijlers omvatten, de spieren spannen - de borstkas doen zwellen als stalen veêren - zwellen of zij gaat uiteenbersten en met een triompheerende jubeling al voelen zwenken en de dood instorten in een verguizingapotheose!... Ha, ha, ha, ha. Gij zwijgt. - Ik keer weer Geerten. - Bii Samson! Ik zal wederkeeren...
(af)
(Geerten blijft een tijdje roerloos denkend staan tot een gedacht hem plots doet opschrikken:
(trekt zijn uurwerk) Die arme Bruno die haast een uur op mij te wachten zit! Zou hij nog daar zijn? Daar krijg ik ook nog een stortbui!
(hij doet de dear der zijkamer open)
Toch nog steeds daar Bruno; wat kunt gij geduld oefenen!
de stem van bruno.
Een oogenblikje - een enkel oogenblikje nog - wil u?
(Stilte - men hoort drie klokslagen van uit de dorpskerk waar men het Angelus klept)
de stem van bruno.
(halflaid)
En het woord is vleesch geworden,
en het heeft onder ons gewoond.
(geprevel van Bruno)
(de klok klept)
(BRUNO, seminarist, - op.) (GEERTEN kijkt hem een beetje nieuwsgierig aan)
geerten.
Gij zijt gelukkig ten minste. | |
[pagina 67]
| |
bruno.
Hoe kon men anders nu dezen mooien, gouden dag verzinkt in zóó zoeten avond dat men zijn ziel voelt wegsmelten van teederheid.
geerten.
Ik had nog nooit gemerkt hoe zilverig rein dit rustig klokje in den avond tampt.
bruno.
Niet waar? - Daarom heb ik de avonden zóó lief. (vertrouwelijk) En dan - U weet niet wàt het is daarbij die wijdingvolle woorden te mogen spreken die de aarde omscheppen tot het verbeurde Paradijs - die de engelen doen nederdalen. Het is mij of ik een geruisch van vleuglen om mij hoor. - Waarom widen àllen niet gelooven en bidden?
geerten.
Kùnnen allen niet gelooven en bidden?
bruno.
Kùnnen - ja, dàt is de gratie. Och, zoo ieder jongen den godsdienst zijner kinderjaren had willen doorleven - werkelijk doorvoelen tot den goddelijken kern - maar zij verwerpen hem als eene onnuttigheid om zwalpende idealen na te jagen zonder te beseffen wat zij verstooten. - Weten zij maar iets - die droomende poëten - van de heerlijke festoenen waarmede de liturgie de strenge zuilen van den tempel heeft omstrengeld - het jaar omschapen tot een epos - en elken dag tot een gedicht.
(Bruno glimlacht bij zich zelve - na een pooze)
Was dit lwann Karganow niet die u bezocht?
geerten.
Inderdaad.
bruno.
Hij lijkt niet erg veranderd sinds verleden jaar, toen ik hem aan de hoogeschool heb leeren kennen.
geerten.
U kent hem dus?
bruno.
Het is een geweldige verschijning. | |
[pagina 68]
| |
geerten.
Geweldig ja, want ik moet worstelen om aan zijn invloed te ontkomen.
bruno.
Hij is gevaarlijk - des te meer daar hij klaarblijkelijk eerlijk tegenover zich zelf is. -
geerten.
Het is grootmoedig van u dit te erkennen.
bruno.
Vindt u dat?
geerten.
Ja, Iwann is een geweldige verschijning en wat hij zegt meent hij werkelijk... Maar wat kan mij ten slotte de gemeenschap of de maatschappij schelen? Mij is ze de moeite niet waard om er om te vechten - zij negeert mij - dan zal ik maar trachten, hààr te negeeren. - Iwann wou mij in de actie meêsleepen, verstaat gij. - Ben ik een man om de massa te bekeeren? die domme, logge kudde, - en tot wàt bekeeren? Tot een socialistisch geloof; een anarchistisch geloof, maar dat heb ik zelf niet. In wat geloof ik nog?
bruno.
(glimlachend)
Hebt u nu vrede met de bestaande maatschappij?
geerten.
Moet ik in de revolutie gelooven? Die kan een stelsel wegvagen; maar blijven de menschen steeds niet de menschen, even verderfelijk en onrechtvaardig en hoogmoedig? Ik geloof niet in hen!
bruno.
Niet in den mensch, doch in den God-Mensch moet u gelooven. Maar hoe vindt u allen, arme doolaards, den rechten weg? Dat is het problema; wel voorvoel ik het nieuwe maatschappelijk evenwicht waar de Menschheid naar zoekt. Maar voorvoelt u de mystiek, die voor deze nieuwe orde onontbeerlijk is? | |
[pagina 69]
| |
geerten.
Neen... het ware een gewelf zonder sluitsteen... Dien steen zoek ik...
bruno.
(glimlachend zacht)
De oude ‘pierre philosophale’.
Het woord van Jezus is te machtig geweest opdat de echo's aller eeuwen het niet zouden herhalen...
geerten.
U gelooft en alles is eenvoudig.
bruno.
Waarom doet u niet als wij?
geerten.
Omdat het te eenvoudig is. Ik lijd onder den angst van mijn geest, van mijn ziel - maar ik heb hem lief gekregen en - ik zou mij niet kunnen aanpassen aan een comfortable zekerheid. - Zouden de menschen ooit doolhoven hebben aangelegd indien zij geen genoegen vonden in dat spel. - Geloof! - geloof, wat is dat? Ik ken dàt niet meer.
bruno.
Het zijn de wortels die den boom recht houden - onzichtbaar en bedolven - maar zonder dewelke hij zou storten. - U leeft, dus u gelooft. -
geerten.
Dàt is het instinkt - het levensinstinkt alleen dat ons recht houdt.? -
(spottend)
Daarvoor zijn alle profeten overbodig. Zij dienen maar om deze waarheid te bedelven.
( droef)
Vindt u dat ik een cynieker word? Och, alle idealisten worden cyniekers.
bruno.
Ik besef de mogelijkheid van leven niet zonder het geloof. - Geloofde ik niet dan zou ik zelfmoord plegen! | |
[pagina 70]
| |
geerten.
Dat is een daad; die kunnen wij niet stellen,
(dof)
ik heb het ondervonden. -
bruno.
(schrikt)
En... Elsje?
geerten.
(met een afwerend gebaar) (voortgaande)
Met welke wapenen gaat u tegen het instinkt strijden als u zelfs niet in den Dood gelooft. - Men leeft stil voort als ik zelf. Men tracht zich wijs te maken dat men in iets gelooft - in iets belang stelt - men tracht zich te verbergen in het haargordijn eener vrouw - als in de manen van het wonderros Chimera... Maar soms moet men toch het hoofd opheffen en dan is het dezelfde miezerige kamer die men ontdekt met de vliegen op het geel gevlekte plafond en het sentimenteel, wegrottende behangpapier. - Men voelt het onfrissche. -
(Walter en Loulon op)
walter.
(grommelend)
Grieven. - Grieven... welke grieven? Ik ben u moe. - Het maakt mij zenuwachtig dat u steeds daar zijt. - U wordt een obsessie. Pak u weg.
loulou.
(luid)
Komen wij die heeren niet storen?
geerten.
Ik was in gesprek met een ouden schoolmakker, Bruno Gelthof, seminarist.
walter.
(tot Bruno verstrooid)
Aangenaam.
bruno.
Ik moet afscheid nemen mijn waarde Geerten.
(tot Walter)
Ik hoop nog wel eens de eer te hebben u te ontmoeten.
walter.
(op den man af tot Bruno)
Hebt u geen sigaretten?
bruno.
(onthutst)
Het spijt mij werkelijk... maar ik ben geen rooker. | |
[pagina 71]
| |
geerten.
(hem eene sigarette reikend)
Hier, oûwe maat.
walter.
Ik moet sigaretten hebben. Ik moet gedurig aan kunnen rooken, - noodzakelijk voor mijn werk.
(laat zich in een zetel neervallen)
Is het voor mij dat u gaat loopen?
bruno.
Neen. - Maar ik zou graag thuis zijn voor het donker is. -
(tot Geerten)
Tot genoegen.
geerten.
Ik doe u uitgeleide.
(af met Bruno)
walter.
(kortaf tot Loulou)
Breng mij een aschbakje asschepoester.
(Loulou brengt het)
Ga de kamer maat wat in orde brengen - verstaan?
(Loulou zwijgend af)
walter.
Plekplaaster!
(Walter rookt in stilte)
(Na een poosje staat hij op en zet een onafgewerkt vrouwenhoofd op den ezel. Laat zich opnieuw in den rocking vallen en schouwt, al rookende, naar de schilderij)
(ELSJE op)
O - ik stoor u...
walter.
(opspringend)
U mij storen? Integendeel, u komt heel gepast. Ik kreeg net zoo'n lust om aan dat ding door te werken.
elsje.
(het doek bekijkend, met een schrillen uitroep)
Wat maakt u mij schrikwekkend ernstig. Ben ik zoo? Ik ben bevreesd hoor, van dit wezen dat u geschilderd hebt.
walter.
Bevreesd - werkelijk - vindt u het beangstigend? | |
[pagina 72]
| |
elsje.
Voorzeker.
walter.
(jubelend)
Dan gaat het werkelijk. - Ja dàt is de indruk dien ik wou bereiken, o goudgevlokte.
elsje.
Maar dàt wordt nooit mijn portret als u zóó voortgaat.
walter.
Een banaal portret bedoel ik daar ook niet te schilderen. - Ik schilder Mej. Elsje Verhaert niet, ik schilder de pseudo Mevrouw Geerten Gossuit niet...
elsje.
Wat schildert u dan?
walter.
In een doek mijn levenssynthesis. - Een figuur. - De Vrouw. - De eeuwige Eva. - Het raadsel van het leven opgelost door de Vrouw of eerder vervangen door het raadsel der Vrouw. - Begrijpt gij nu mijn worstelen om dit wezen uit te drukken?
(zich opwindend)
De Vrouw, - de onsterfelijke, zegepralende over de dood, want hààr vleesch en haar bloed leeft voort in geslacht na geslacht. De Vrouw - de geheiligde - die in het amfoor van haar lichaam het Leven draagt, dat goddelijk is. De Vrouw - de martelaresse - de eeuwig-lijdende - de eeuwig bloedende - eeuwig kreunende in pijnen - de eeuwig gekruisigde in haar lichaam en hare ziel. De Vrouw - de bedroefde - moeder der tranen. De Vrouw - de verdoemde - moeder der zonde. De Vrouw - de vervloekte - moeder van het Lijden. Want voor allen die leven en lijden komt er een dag dat zij met hunne verwenschingen Haar overstelpen die hen het leven heeft geschonken. De Vrouw - de gezegende - moeder der liefde, want voor allen die leven en beminnen komt er een dag dat zij Haar zegenen die hen de poorten heropende van het verbeurde Paradijs. De Vrouw - de Kurdy die ons neerstort in de wanhopigste diepten der verdierlijking. | |
[pagina 73]
| |
De Vrouw? - de Beatrice die ons opvoert tot de Godheid zelve. - Dit alles: in den stand eener figuur in het rythme van één gebaar: in den blik van twee kinderlijke oogen. Zóó zie ik het. Zóó wil ik het schilderen. O! 't is als het gevecht van Jacob met den Engel. Ik moet overwinnen. - Ik moet en ik zal. Ik zal de Eva scheppen in popelend leven... of ik zal gek worden.
elsje.
Jakkes! wat kunt gij u opwinden. -
(lachend)
Ben ik dat allemaal dat u daar opsomde?
walter.
(gedempt)
O, O... dat was het - die lach...
(luid)
Elsje. Elsje... die Vrouw waar ik sinds jaren naar zocht om mij te kunnen uitspreken... - U zijt de Eva. Al die anderen waren het niet... geen enkele tusschen de velen die ik gekend heb... het waren Salomé's of Iphigenieën. U moest ik ontmoeten, Elsje... Ik moest naar hier komen met Loulou. U moest naar hier vluchten met Geerten, opdat ik dit vizioenaire beeld dat ik hier draag
(klopt woest op zijn voorhoofd)
zou kunnen scheppen.
elsje.
(met een schrillen uitroep)
Kom, onzin!
walter.
Elsje - er is iets aan 't gebeuren,
(ingehouden)
, er is iets ontzettend aan 't gebeuren.
(vat haar bij de polsen)
elsje.
Walter -
(bang)
wat hebt ge -
(smeekend)
laat mij los. -
(boos)
Laat mij los, zeg ik u.
walter.
(haar loslatend bekijkt zwijgend de schilderij)
(dof)
Neen - dat zijn hare oogen nog niet - dat is nog arm en dof - daar is niets van het prikkelende | |
[pagina 74]
| |
- tartende, niets van het mysterieuze troebele dat aarzelend opglanst in haren blik. -
(Hij neemt palet en borstel en zet een paar toetsen op het doek - Elsje ziet hem benieuwd na)
walter.
Neen - dat is het niet - en nù - en nù - en nù - nog is dàt niet - nù is het te heet, te schroeiend, niet mild genoeg. -
(Hij bekijkt Elsje lang en doordringend tot Elsje luid en schrilspottend lacht)
walter.
Waarom die lach? U kunt u zelf toch niet dekken met een lach zooals ge uwe ziel niet verbannen kunt nit uwe oogen. - Ik zie u daar naakt - onverbiddelijk naakt. - Uw ziele koortsachtig krimpend voor mijn ontkleedenden blik... heel het raadsel.
(bekijkt de schilderij)
Neen, dat raadsel kan ik in deze oogen niet leggen zooals ik het in uwe oogen lezen kan - maar niet verklaren... omdat het... het leven zelf is misschien?
(kijkt hulpeloos van Elsje naar het doek - beukt het dan plots met een geweldige vuistslag in, in plotse razernij)
elsje.
(lacht schril)
Hoe boos - hoe boos!... Hoe prettig!
(wijl Walter raam en ezel in den hoek smakt)
walter.
(op Elsje toespringend en haar te pletter drukkend in zijne armen)
Wil u mij gek maken - gek - gek?
elsje.
(kermend)
Walter wat doet gij? Walter ge doet mij pijn! - ge verstikt mij!
(met verwrongen gelaat herhaalt met bitse, schorre stem al maar door)
Laat mij los - laat mij los.
(Walter zijn grepe lossend beziet haar met bevende lippen - knielt dan op den grond hare knieën omvattend, het hoofd bedelvend in hare rokken)
| |
[pagina 75]
| |
walter.
Neen, neen. Ik heb u en ik houd u... Uw knieën sidderen in mijn armen, mijn armen blijven u omvangen als een band van staal, onverbreekbaar. Mijn armen blijven u omvatten als een kronkelende slang, al dichter, al vaster sluitend hare ringen - mijne Eva - als de slange in den hot der hoven, stijgend tot u, worden een ring van vuur, een vloed van vuur, dat uwe leden zal doordringen en uw bloed doen gloeien...
(Hij is opgestaan en drukt haar vast aan zijne borst - Elsje's hoofd hangt achterover, zoekend zijn blik te ontwijken)
walter.
(schor)
Wij moeten malkander beminnen. - Ik heb geheel uw wezen gezien in het donkere meer uwer oogen - in het diepste, verholenste van uw wezen de donkere vraag die daar aarzelend schuilt; de verzoeking en de begeerte; en waar een man zóó diep geschouwd heeft in de oogen eener vrouw dat hij dat gelezen heeft... moèt hij haar beminnen want het is het antwoord op de vraag die brandt in zijn blik; moet zij hem beminnen orndat hij haar reeds genomen heeft het heiligste en meest verholene. Gij zijt mijn - en ik ben uw - en niets meer baat het weigeren en niets meer het betreuren of willen. Ons wezen vlamt wederzijdsch op, in ons bloed en onze zielen en het slaat mij naar het hoofd als een zuiderschen wijn en ik ben dronken - dronken van u.
elsje.
(zwak)
Laat mij Walter, u weet dat het niet mag... om Geerten - om Loulou... om uw kunst.
walter.
Om mijne kunst! Wat geef ik om mijne kunst - voor diegenen die geen kunstenaar zijn is dit woordje heilig - voor óns is het niets - niets. Nooit heb ik iets gedaan om Haar. - Nooit heb ik iets geschilderd dan om mij zelve te bevrijden van een obsessie. - Wat maakt het mij dat anderen een meesterstuk van mij verwachten - uitzien naar die Eva. Als men genaderd is tot het eeuwige, heilige Leven zelf, dàn - dan duizelt men en men denkt op geen weergave en doet niets - niets dan aan zijne geopende armen laten | |
[pagina 76]
| |
ontvallen de ijdele werktuigen; de armen heel wijd uitstrekken... en koortsachtig omvatten, omarmen en behouden.
(Stilte)
(traag)
Het leven is grooter dan wij - de liefde is grooter dan wij - dît is het gebaar dat ons opvoert boven onze menschelijkheid - het heilige gebaar - heiliger dan een zegening omdat het ons opvoert tot de eeuwigheid zelve van het leven. Kunst... kunst - kunst. - Wat is schoonheid scheppen; wat is liefde scheppen door schoonheid, bij deze daad, bij dit gebaar waaruit... het Leven zelve wordt geboren.
(hij zoent haar long op de lippen)
(Elsje na eene seconde van overgave doet wanhopige pogingen om zich te bevrijden)
elsje.
(smeekend)
Laat mij gaan - laat mij gaan. Ach - denk aan Loulou.
walter.
U zegt dit... en voelt toch dat het u niets zal baten - dat niets meer u kan verdedigen tegen u zelf... die tot mij kómt. U zijt de zegevierende want u zijt in mijn armen, in uw hart bruischt een zegezang - om uwe schoonheid werdt gij uitverkoren. - Wat maakt het u, dat deze armen andere vrouwen omknelden; dat ik bij anderen gezocht heb en niet gevonden, die Liefde - die ik in u ontdekte - ... dat ik tot andere handen reeds gereikt heb dit hart - dat zij te zwak waren om te behouden. Een Magnificat moet opbruischen in u als het triomfgeschal van Thebaansche bazuinen. Zingen moet het in uw hart als de Sulamiete in den zang van Salomo nu de stemme mijner ziel - liefdestemme heeft weerklonken: ‘Het is de stemme mijner welbeminde. Hier is hij die komt, springend op de bergen, de heuvelen overschrijdend.’ Elsje, om u te zoeken heb ik mij ontrokken aan de omarming van trouwe armen, mijn hoofd geheven uit | |
[pagina 77]
| |
den warmen rustigen schoot... om u - u Elsje... te zoeken en - te vinden.
elsje.
(weenend)
Spaar mij - spaar mij.
(gerucht buiteti)
Hoort! Hoort! Men komt. - Ga heen!
(Walter vlucht den tain in)
(Loulou komt op met een kopje in de hand)
loulou.
Was Walter niet hier?
elsje.
Hij is zoo juist heengegaan.
loulou.
Ik bracht hem een kopje thee - alhoewel dit nu toch wel niet goed voor hem is - hij is al zóó zenuwachtig - maar hij is er zóó op verlekkerd. -
elsje.
Zenuwachtig - ja die indruk maakt hij mij ook wel - vooral vandaag.
loulou.
(na eene aarzeling)
U poseerde niet voor hem vandaag? - of is hij klaar met dien kop?
elsje.
(glimlachend)
O, ik geloof dat hij niet zal doorwerken.
loulou.
Ja - hij is zoo veranderlijk soms - zôô onverstaanbaar.
elsje.
Wat moet uwe liefde iets mooi zijn, Loulou. U zijt de minnares van een groot kunstenaar, die u moet opvoeren tot het bovenmenschelijke.
loulou.
(zwijgt)
elsje.
Iemand die zich aan het oppervlakkige zou houden kon den indruk krijgen dat u niet volmaakt gelukkig zijt - maar wij die beter weten en onze medemenschen leerden doorzien, wij weten dat uw stille zelfinkeer voortspruit uit het overmachtige van uw geluk. | |
[pagina 78]
| |
loulou.
(aarzelend)
Ben ik heusch zóó stil geworden?
elsje.
Ook wel wat magerder. - Uw gezichtje is wel wat getrokken - nù, dit is wel te begrijpen, uwe liefde is ook geen burgeriijk-rustige - en dan u werkt immers veel voor hem, nietwaar?
loulou.
(aarzelend)
Alles is zóó verschikkelijk duur!...
elsje.
(lachend)
Weet ge liefste, dat er kwatongen zijn die zeggen dat terwijl gij u doodwerkt om hem te laten leven, hij zijn tijd verbeuzelt met eindelooze wandelingen in het wood - of, met schromelijk-kostelijke uitstapjes naar de stad.
loulou.
(boos)
Wat ik doe, dat weet ik en ook waarom ik dit doe - en wat Walter uitvoert daar hoeft hij aan niemand rekenschap van te geven... Zeg, dit een volgende maal, aan wie succes met lasterpraatjes willen oogsten.
elsje.
(haar na eene pooze de hand vattend)
Loulou - ik heb ook zóó pijnlijk ondervonden hoe zwaar het is de minnares van een kunstenaar te zijn - en te blijven.
loulou.
(medelijdend)
U ook, Elsje?
elsje.
(hare hand vattend en ze streelend)
Lieve - arme Loulou.
loulou.
(haar driftig wegduwend)
Arm - ik ben niet arm.
(driftig op den grond stampend)
Ik ben niet arm en niet te beklagen.
elsje.
Maar Loulou, waarom zóó driftig?
loulou.
Kan men arm zijn als men bemint?
(sarrend)
| |
[pagina 79]
| |
Kan men arm zijn met Walter's liefde?
(zij zien elkaar aan - Elsje buigt het hoofd)
(Geerten al slentepend op)
loulou.
Hebt u Walter niet gezien?
geerten.
Ik zag hem rondhollen in den tuin.
loulou.
Dan ga ik daar eens kijken.
(zuchtend)
De thee zal haast heel koud zijn.
(Loulou af)
Geerten - Elsje.
geerten.
Arm meisje! hoe weinig wordt zij beloond om hare opoffering. Hij kan toch zóó brutaal zijn, haar aanspreken en wegschoppen als een hond. Walter moet beslist een hartelooze kerel zijn om haar zóó te behandelen; een gevoelloos egoïst. -
elsje.
Gevoelloos! - Dat meent u toch niet, Geerten, daar staan zijn werken toch borg voor.
geerten.
Meent u dat - nu, ik zal er niet over redetwisten. - Het leven is vol onbegrijpelijke geheimen... Hoe is het uit te leggen dat Loulou hem steeds met dezelfde offervaardige liefde blijft bijstaan... onbegrijpelijk!
elsje.
Hoe dat, onbegrijpelijk?
geerten.
Is dit niet onbegrijpelijk hoe zij hem blijft beminnen... hoe zij zich aan hem vastklampt... wanhopig, en die duidelijke waarheid niet wil inzien dat Liefde niet eeuwig is... dat Liefde een vlam is die hoog oplaait maar inkrimpt en wegduikt tot een hoopje stuivende assche.
elsje.
Geerten - u spreekt toch niet ernstig - niet? | |
[pagina 80]
| |
geerten.
Ach ja, men ontwaakt immers uit den roes der eerste dagen en daarna...
elsje.
En daarna?
geerten.
Zoek het antwoord in u zelf - het is pijnlijk, maar het is immers de waarheid - men vindt in zichzelf wat nieuwe gewoonten misschien, maar erkent, onthutst, dat er niets veranderd is in de wereld.
elsje.
Maar, Geerten, niets veranderd?
geerten.
Och ja... U zijt een vrouw geworden in mijn armen, Elsje, en... ik heb eene menschenziel ontdekt in uwe oogen.
elsje.
(smeekend)
Geerten.
geerten.
Wij jongelieden zijn zóó dom - het aanbeden meisje is voor ons een bovenmenschelijk wezen... incarnatie aller idealen... lichtende engel die ons zal opvoeren tot in muziek voorvoelde regionen. - Wij zijn ten doode wanhopig zoo zij ons niet tot haar laat naderen en, zóó wij haar mogen bereiken...
elsje.
Is het een teleurstelling?
geerten.
Neen, neen, mijn Elsje, als klimop aan een eik is liefde om onze herten geklampt met duizenden twijgjes...: àl die stonden die wij sââm doorleefden. - Ach, mijn meisje, zoet is het ook, twee menschen te zijn... twee herten die bloeden om ééndere levenswonden... nietwaar?
elsje.
(smartelijk)
Geerten, ik wist niet waarom u zóó stil werd sinds enkele dagen. Geerten, ik heb u toch àl gegeven. | |
[pagina 81]
| |
geerten.
Al het geluk dat u geven kondet, Elsje... en ik ben u dankbaar.
(haar de hand vattend, pijnlijk glimlachend)
Het is immers uwe schuld niet dat liefde begrensd is, kindje, en grenzeloos het smachten onzer zielen.
elsje.
Maak ik u niet gelukkig Geerten - niet heel en al gelukkig. - Is het dit dat u wilt zeggen?
geerten.
Nu weet ik dat geluk een water is dat men niet in de handen kan houden - dat ons verlangen van verre kan bewonderen, maar dat wij niet kunnen aanraken zonder het te vertroebelen. Onberoerd draagt het den hemel...
elsje.
(bedeesd)
En als u er de handen naar uitstrekt?
geerten.
(glimlachend)
... stijgt uit de diepten het oeroude slijk. Hebt u nooit gespeeld aan een vijver, Elsje?
elsje.
(bitter)
Over eene maand gingt u mij voeren tot het geluk, Geerten.
geerten.
Kon men toen, anders dan met zijn verlangen, staren achter het vlamgordijn der Liefde?
elsje.
Gaat u nu spreken als al die anderen, Geerten; en Liefde veroordeelen en verkleinen, vervormen tot dit kleinzielige miswas waartegen ons protest zóó levenswarm kwam opbruischen. Neen, Geerten, zeg het mij ik smeek u, dat gij niet kûnt denken en spreken als Johann en Boenhuyzen en Iwann. - Dit moet u mij zeggen, Geerten.
geerten.
(dof)
Iwann is hier geweest.
elsje.
Waarom komt hij niet bij mij. Ik zou hem wel ontvangen. - O, ik heb ze erkend, de duistere macht die u aan mij wil ontworstelen. | |
[pagina 82]
| |
(kalmer)
Vrees niet - ik zal zóó belachelijk niet zijn als Loulou
(vertwijfelend)
want ik voel wel dat ik niet zal kunnen strijden voor een liefde die ik niet aan mijn zijde voel.
(zij weent zenuwachtig)
geerten.
Kindje, - kindje, - wees toch niet blind voor die menschelijke liefde die ik u toedraag en die naast u staat. Is het niet schooner en grooter in de waarheid te berusten dan zich met wanen te begoochelen.
elsje.
O, O. ik erken het woord - wanen - wanen - er zijn niets dan wanen, nietwaar? Denkt gij dat ik niet spreken kan als u. - Denkt gij dat ik ook niet de woorden zal vinden? Ik vroeg mij af wat gij nog zoudt kunnen ontdekken na die verklaring dat ik u niet gelukkig kan maken. Met wat kan men beter eene minnende vrouwe kwetsen dan met de verklaring dat hare liefde niet zal volstaan. Voorwaar, voorwaar, dit is met sluwe boosaardigheid gekozen. Nu spreekt ge van berusten,... Nu komt ge met het al vernielende woord wanen - wanen - wanen. Ik zie het grijnsgelaat van Iwann achter die woorden - trek op met uw Meester - laat mij staan in mijn oneer en zoek naar de waarheid. Zeg dat ik mijzelve beminde in de offerande van heel mijn wezen; zeg dan, dat ik gehuicheld heb in uwe armen; zeg dan, dat ge assche proeft op uw mond, waar mijne vuurzoenen zijn uitgelaaid; Noem zonde, onze schoone liefde; zeg dat ik een ontuchtige ben, omdat ik u bemind heb.
geerten.
Maar Elsje - Elsje toch. U weet toch immers dat ik u afgrondelijk lief heb | |
[pagina 83]
| |
- mijn meisje - Elsje... Luister toch naar uw Geerten, Lieveke.
elsje.
(snikt door en stoot hem nijdig af)
Laat mij - laat mij.
geerten.
(boos)
Bij den Nekker! Wilt ge uw kop uitwerken... Ja, maar zoo niet - zóó niet.
(af)
(Elsje snikt stilletjes in haar zetel weggedoken)
walter.
(op) (Hij nadert tot Elsje die hem bevreesd en smeekend aanziet met hare betraande oogen)
walter.
Elsje... waarom weent gij?
(pooze)
Toch niet om de liefde die ik u koom dragen?
elsje.
(door hare snikken heen)
Liefde is waan - er is geen liefde.
walter.
Laat liefde waan zijn - voor hen die niet beminnen kunnen...
(aait zacht met zijne hand over hare oogen)
Laat die oogen weenen die niet bemind worden, niet dezen... waar zonnegensters moeten sperkelen.
elsje
(stil bij haar zelf)
En toch... en toch moet ik in liefde gelooven.
walter.
(haar plots opnemend en hoog in de lucht stekend op zijne gespierde armen)
Zie. Zoo zal ik u voeren hoog boven de bezeerende kieine keitjes der menschenwegen met deze liefdearmen die sterk genoeg zijn om u te dragen
(heft haar met een snok nog iets hooger)
eeuwiglijk! Gordijn.
DIRK VAN SINA. |
|