Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1921
(1921)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 636]
| |
Op Warande-wandel.Wat bij Dante's eeuwfeest in Zuid en Noord werd geschreven is geen kleinigheid. Een kort overzicht daarvan vinde hier zijn plaats in aansluiting bij 'tgeen in 't October-Nr werd gezegd over ‘Dante in de Nederlandsche Letterkunde.’ De Kon. Vlaamsche Academie vierde Dante op Donderdag, 19 Mei. Ze had heur deuren zoo wijd mogelijk opengezet voor 't publiek. Maar de belangstelling bleek zoo groot dat honderden geen plaats vonden en dat de Academie ditmaal zal hebben geleerd dat, wanneer ze grooten huldigt van Dante's gehalte, ze buiten haar lokalen moet gaan, naar een groote zaal. Prof. A. Vermeylen zegde alweer eens heel veel in betrekkelijk weinig woorden. Hij zag in Dante de sterke Persoonlijkheid, die tevens trouw bleef aan de Gemeenschap, en die aldus het geheim der onsterfelijkheid vond - 't is eigenlijk het eenige geheim van de blijvende kunst, en in zoover de lezing een betoog mocht heeten kwam ze neer op een open protestbrief aan Kloos en tegen de theorie van het zich isoleerende individualisme. Maar de lezing was toch nog veel meer. Door de straffe zinnen, gesmeed als Dante's eigen woord, zinderde ook Dante's eigen bezieling. Wat weet deze man het hart te ontroeren langs de ingespannen hersenen heen! ‘Al is er zooveel dat ons van Dante nu scheidt, zooveel nevel van jaren tusschen hem en ons, toch kunnen we zijn werk niet opslaan, en die oude woorden lezen, of een hand legt zich op ons, houdt ons gegrepen. De stem van Dante klinkt altijd van uit de nabijheid. Ik hoor haren klank. Zij deelt ons altijd haar geheime energie mee. Hoe komt het, wanneer we naar hem luisteren, dat hij ons nog onmiddellijk verrijkt in de kern zelf van ons leven, waar de daden aan ontspringen, dat hij tot ons nog spreekt met de vertrouwde stem van onzen eigen droom?’ Iets van onzen eigen droom, zwevend om Dante, heeft dichter Karel Van de Woestijne getracht te uiten in zijn ‘Ontmoeting met Dante’, bij diezelfde gelegenheid voorgelezen. Ook hij voelt zich ‘midden in | |
[pagina 637]
| |
den weg des Levens’, en uit het vuur van gistren’ wil hij 't ‘licht van morgen’ garen. Terwijl hij daar te dralen staat, rijst Dante voor hem...’ en in mijn schaemle zwartheid zie 'k u staan in 't paars van uw geloof en van uw wil gewonden.’ Dante spreekt; maar veel moet hij niet zeggen; want ook Van de Woestijne heeft heel wat achter zich; ‘Allang draag ik in 't hart onoverkoomlijk rouwen
om de onafweerbren last die mij gebogen houdt
en dien uw harde geest me manend heet te aanschouwen.
‘Ik weet: mijn lichaam is dit stof-ommuurde' woud
dat, onder 't weemlend dak van Noodlot's zwarte [vlerken]
en stikkens-dik van aardsche giffen, staat gebouwd
‘als een spelonk onder 't gedreig van losse zerken,
waar aan de wanden solfer-dansend staan gegrift
in onuitwischbre taal met wisselende merken
van panter, wolf en leeuw, de teeknen van mijn drift.’
Het is wel vreeselijk, zegt de dichter van heden maar 'k heb moed om te herbeginnen. Maar Dante kende een andere oplossing dan die der koppige wanhoop. Hij liet zich leiden door de liefde. - Maar Van de Woestijne alvast: Zijn er thans nog Beatrice's, te vinden? - Op dien kreet des harten is Dante verdwenen, en zonder Beatrice moet Van de Woestijne verder. Het is een vers in zeven vaste terzinen - geledingen - zwaar en gedrukt, een vers van moreele moeheid, ten deele ook omdat deze groote dichter 't antwoord voelt op de vraag: Of mag zich, Dante, niemand meten naar uw mate?’ Een ontmoeting met Dante heeft ook Cyr. Verschaeve gehad. Hij vertelt ze in 't zooeven verschenen Nr van ‘Onze Jeugd’ Verschaeve begroet Dante als ‘koning’. Een koning, die door zijn drie rijken wandelt met een scepter die de vaste maat is van deugd en zonde. Maar deze koning maakt ook een reis door zijn eigen ziel, die zooveel heeft geleden, die boete doet voor al zijn men- | |
[pagina 638]
| |
schelijke zwakheid, en die in 't katholieke geloof zijn vaste hoop heeft gevonden op een zalige eeuwigheid. En koning is hij vooral, meent Verschaeve, omdat hij zijn eigen ziel heeft weten te regeeren. - Die overgang van het uiterlijke naar het innerlijke koningschap, hoe bedaard ook en hoe stil, is mee van 't merkwaardigste in dit veelal schitterende stuk van Verschaeve: ‘Wil Dante eenvoudig een reis der fantasie door de andere wereld schilderen, gelijk het de Mohammedaansche dichters veel deden, en nevens de hunne zijn machtproef van verbeelding stellen? Dan mist zijn gedicht den band met het leven, dan is 't in kleineren zin spel, “Commedia”... Niets echter staat zoo vast dan dat zijn leven met al zijn driften en daden en rampen en wisselvalligheden, en zijn gedicht in elkaar overloopen, op elkaar ingrijpen, keten en inslag uitmaken van één weefsel. Die krijgt men uit elkaar niet los, ook niet met de bekende onderscheiding; in Dante is de wijsgeer middeleeuwsch en de dichter modern Neen, van de Divina Commedia kan men alles zeggen behalve dat ze tweeslachtig is.’ Ter verspreiding der Dante-kennis onder de schare, arbeidt in ‘Ons Volk ontwaakt’ E.H. De Beer, leeraar aan het klein Seminarie te Sint-Niklaas. Hij vervult uitstekend zijn taak. Het Noorden was, als naar gewoonte, een beetje trager dan 't Zuiden. Wij hadden, te Brussel en te Antwerpen, al reeksen Dante-voordrachten achter den rug, toen Nederland zich nog moest opmaken voor 't feest. Maar er is alweer veel kans dat ook hier de laatsten de eersten zullen zijn. Ofschoon we er, wat betreft die dingen die blijvende sporen laten, toch niet zoo schamel voorstaan als b.v. ‘Ter Waarheid’ beduidde. Nu, dat wij er zoo gauw bijwaren om in de Dante-wetenschap een bijzonder terrein te verkennen en Dante huldigden als verdediger en verheerlijker van zijn moedertaal ligt - dit zij toegegeven - nog aan wat anders dan aan zuiver philologischen ijver en aan zuiver-Danteske feeststemming. Bij de Noorderbroeders ging dat alles dus kalmer... Maar ze haalden ons in, en togen verder. Tegenover een paar tijdschriften hier die zich aan den feestheld gelegen lieten staan er ginds een dozijn: Een heel Nr van ‘De Gids’ en een heel van ‘De Beiaard’; bijdragen in ‘De Studiën’, in ‘De Katholiek’, in ‘Onze Eeuw’, in ‘Leven en Werken’, in | |
[pagina 639]
| |
‘Eigen Haard’, enz.. En waar hier schaarsch een dag-of weekblad getuigde, ginder alweer volle Nrs: ‘De Nieuwe Eeuw’, ‘De Maasbode’, ‘De Tijd’. Het gaat niet aan ook maar de titels en schrijvers van al die bijdragen hier op te sommen. Laat mij voor de vier bundels ‘Dante-verklaring’ door A. Van DelftGa naar voetnoot(1) verwijzen naar 'tgeen daarover in het letterkundig overzicht van ‘De Standaard’ is gezegd. Hoe gemengd ook de indruk, het is een prachtige feestgave van Nederland aan den gevierde. Dat kan men, helaas, in geenen deele zeggen van ‘Dante Alighieri zijn leven en zijn werken’ door E.J.B. Jansen. 't Is eigenlijk onbegrijpelijk hoe zooiets in onzen tijd van wetenschappelijke ernst en stiptheid nog een uitgever vindt. Ik weet wel dat het maar als vulgarisatie is bedoeld, maar wie men ook zij en wat men ook voorhebbe, men moet het publiek eerbiedigen: Het heeft geen zin twee, driemaal hetzelfde op te dreunen, en nog minder heeft het zin den eenen keer zus te spreken en den anderen keer zoo. De eenvoudigste zetter kon zulk een biograaf tot de orde roepen en zeggen: Maar, meneer, op blz. 16 beweert u formeel dat Dante slechts drie kinderen heeft gehad, dat al de anderen verzonnen zijn. Waarom verzint u dan zelf alvast een vierde op blz. 18? Maar kom, ik verneem dat de man onmiddellijk na 't voltooien van zijn boek - of liever na 't samenscharrelen van zijn knipsels is gestorven. God hebbe zijn ziel, maar na zulk een boek zou 'k niet graag in der eeuwigheid blootstaan aan ontmoetingen met Dante. Trouwens, er zijn nog andere slachtoffers van Jansen's biografischen ijver, met wie hij ginder een eitje zal hebben te pellen. Waarom het hem hier dan verder lastig gemaakt? Wat een andere baas is de jongere ordegenoot van Pater Jansen, Lector B. Molkenboer. Ik zou haast zeggen dat men niet treffender twee uitersten naast malkander kan plaatsen dan deze beiden. Naar aanleg en naar werkwijze. De jongere, zelf een begaafd kunstenaar, de oudere, een man, aan wiens wijze van schrijven het nimmer te merken valt dat hij in 't gezelschap vanGa naar voetnoot(2) | |
[pagina 640]
| |
grooten is geweest; de jongere, een man die weet wat studeeren is en wetenschappelijk verwerken, de andere, die als eenige methode de knipschaar hanteerde. Over het mooie boek van pater MolkenboerGa naar voetnoot(1) zal ik hier niet verder uitweiden; zie daarover ‘De Standaard’, 6 Nov. l.l. en verbeter zelf de zetfouten a.u.b. want, met mijn schrift en zonder kans op een proef, lijkt dat wel voor de lezers een vorm van een Vagevuursbeproeving, door Dante, die van geen drukpersen afwist, nooit verzonnen. Laat me nog eens steunen op de bizondere vaardigheid waarmee dit boeiend vulgariseerend wetenschappelijk werk in mekaar is gezet. En hoe smakelijk de meer speciale kwesties, die anders wat dor mochten uitvallen, hier worden voorgezet; en behendig daarbij. Zonder ook maar éen prikje te geven aan den vurigsten Dante-cultus wordt royaal erkend wat al verplichtingen Dante heeft aan Provençaalsche en Araabsche kunst. Veel minder hartelijk - en dan ook veel minder feestelijk huldigend dan Molkenboer's boek is de ‘Dante’Ga naar voetnoot(2) van Prof. Dr. J.J. Salverda de Grave. Deze hoogleeraar, een der grootste Nederlandsche Romanisten, heeft zich jegens Dante nooit erg hartelijk betoond. Zie over hem ‘Dante in de Nederlandsche Letterkunde’, Nr 9-10 van dit tijdschrift. Toch zal deze ‘Dante’ diensten bewijzen. Al doet het boekje, naast het zoo warme getuigenis van Pater Molkenboer, kil en koel aan, al is deze feestredenaar, hoeveel goeds hij ook weet te zeggen, maar zelden in stemming, toch levert hij flink aanvullend werk. Wat Molkenboer niet of minder behandelde, komt hier tot zijn recht, nl. Dante's ‘geleerde Studiën’: ‘Het Gastmaal’, ‘Over de Volkstaal’, ‘Over de Monarchie’. Enkel ware 't goed te doen opmerken hoezeer ook persoonlijk belang in Dante's politiek-wijsgeerige opvattingen een rol speelt. De keizer werd door Dante aldus gedroomd omdat enkel zulk een keizer in staat zou zijn, desnoods tegen den Paus in, Dante in zijn geboortestad terug te leiden. Dr. Is. Van Dijk, de hoogleeraar die thans naar Heusden eervol op ruste ging, gaf als afscheid - | |
[pagina 641]
| |
laat ons hopen: voorloopig - aan zijn lezerspubliek een studie over Dante's ‘Vita nova’Ga naar voetnoot(1). Een boekje vol wetenschap, en daarbij een boekje vol stijl. Want Van Dijk is een hoogleeraar die schrijven kan en die op zijn ouden dag de jeugd van zijn pen heeft bewaard, door alle blokwerk heen. Nu geeft dit boekje toch eigenlijk niet wat men verwachten zou: een verklaring van wat er in Dante's vers en proza verborgen ligt. Dat is al zoo dikwijls gepoogd, denkt Van Dijk, en dat is ook in 't Nederlandsch al verricht, en niet zoo kwalijk, nl. door Dr Nico van Suchtelen. Van Dijk doet dan ook heel wat anders. Hij houdt een overzicht van de wijsgeerige invloeden die op Dante hebben ingewerkt en hij komt aldus, sereen vertellend wat zijn wetenschap heeft achterhaald, toch langzamerhand in een kranig polemisch bedrijf tegenover de smalers op de scholastiek, tegenover al degenen die de thomistiek en de mystiek tegen malkander uitspelen, en tegenover monisten als Bierens de Haan. Afgezien van de beide laatste hoofdstukjes die weinig om 't lijf hebben, krijgen we drie rijkgevulde kapittels; 1) de Provençaalsche Lyriek in de Vita nova; 2) het klimaat van gedachten en gevoelens, waarin Dante's trilogie alleen verstaan kan worden; 3) de mystiek van den zoeten nieuwen stijl in de ‘Vita Nova’. Vooral nr 2 is merkwaardig, een samenvatting van Prof. Van Dijk's grondige kennis der middeleeuwsche theologie en haar wetenschappelijke gronden. Ook op het feest te Ravenna kwamen de Nederlanders op den voorgrond te staan. Officieel werd Holland daar dank gezegd en gehuldigd als een paese di spiriti elettissimi’, ‘een land van zeer uitgelezen geesten’. Dit compliment steunde in de eerste plaats op de Nederlandsche feestgave ‘Dante Alighieri, 1321-1921, Omaggio dell' Olanda’. De statige bundel bevat acht rubrieken: Binnen dit bestek kunnen enkel de titels worden medegedeeld.
I. Dante e l'Olanda: Dr A. Meerkamp Van Emsden: ‘Dove e come Dante Ricorda l'Olanda’; Prof. Dr J. Huizinga: ‘Quale Concetto aveva Erasmo di Dante?’ B.H. Molkenboer, o.p. ‘Dante e Vondel’; Dr H.C. Müller; ‘Commemorando Dante’; Aug. Heyting: A. Dante. | |
[pagina 642]
| |
II. Lo studio di Dante: Prof. Dr Salverda De Grave: ‘Influenza di Dante sulle odierne rappresentazioni della vita ultraterrena’; E.C. Knappert: ‘Vie maestre e vie secondarie nello studio di Dante’’ Prof. Dr D.C. Hesseling: ‘Dante nella letteratura neo-ellemia’. III. Dante e l'Arte: Dsse J. Goekoop-De Jongh: ‘Un nuove ritratto di Dante’; Dr A.W. Byranck: ‘Dante e Cimabue’; Dr G.J. Hoogewerff: L'arte intorno el trecento. IV. L'Ambiente del Poeta: Dr K.H.E. De Jong: ‘De Danteo ac Lucano’; Prof. Dr A.G. Van Hamel: ‘La Visione vivente di Dante’; Prof. Dr Ferd. Sassen, pr.: ‘La filosofia ai tempi di Dante’. V. Le Opere di Dante: Dr Nico Van Suchtelen: Introduzione alla ‘Vita Nuova’; Prof. Dr N. Van Dijk: ‘Il misticismo del dolce stil nuovo della ‘Vita Nuova’; Dr J.D. Bierens-De Haan: ‘Inspirazione amorosa’. VI. La Divina Commedia: P.J. Ter Maat, o.p.: ‘Inferno III 1-9, Commento’; Prof. Dr G. Kalff: ‘Nessun maggior dolore’; M. Poelhekke: ‘Francesca da Rimini come materia drammatica’; Prof. Dr H. Oort: ‘Il Paradiso terrestre nella Divina Commedia’; Dr H.J. Boeken: ‘Introduzione al Paradiso di Dante’; Carel Scharten: ‘Dante e Petrarca a Maria. VII. Traduzioni: Alb. Verwey: Vita Nuova, p. 8, Sonetto IV et p. 20 sonetto X; Dr Nico Van Suchtelen: p. 7, Sonetto II, p. 21, sonetto 11, p. 26, sonetto 15; Dr Edw. B. Coster: Paolo e Francesca; A.J. Van Delft, Pr.: Il Conte Ugolino; J.K. Rensburg: Purgatorio, Canto 30; Dr H.J. Boeken: Paradiso, Canto 33. VIII. Bibliografia: Dr J. Berg: Dante in Olanda; studio bibliografico. Niet alles is even goed in dezen bundel. Maar 't geheel dwingt eerbied af, en stemt wel een beetje weemoedig in dezen zin: Allen samen hadden we ook wel zooiets in Vlaanderen gekund. Waarom is 't niet gebeurd? J.P. |
|